Liederen. Deel 2
(1918)–A. van Collem– Auteursrecht onbekendLiederen der gemeenschap
A. van Collem, Liederen. Deel 2: Liederen der gemeenschap. C.A.J. van Dishoeck, Bussum 1918
DBNL-TEI 1
Wijze van coderen: standaard
-
gebruikt exemplaar
eigen exemplaar dbnl
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Liederen. Deel 2: Liederen der gemeenschap van A. van Collem uit 1918.
redactionele ingrepen
De koppen tussen vierkante haken zijn toegevoegd.
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (1, 2, 6) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[pagina 3]
LIEDEREN DER GEMEENSCHAP
[pagina 4]
Liederen van A. van Collem verschenen bij Van Dishoeck:
I. | Liederen van Huisvlijt. |
II. | Liederen der Gemeenschap. |
III. | Opstandige Liederen. (Ter Perse). |
[pagina 5]
LIEDEREN DER GEMEENSCHAP
TWEEDE DEEL DER LIEDEREN
VAN
A. VAN COLLEM
UITGEGEVEN DOOR C.A.J. VAN DISHOECK TE BUSSUM IN HET JAAR MCMXVIII
[pagina 93]
INHOUD.
Bladz. | ||
1 | Ben ik de klank die door de luchten relt, | 7 |
2 | Ergens is het allergrootst geheim des levens | 9 |
3 | Alles is mooi, | 12 |
4 | Wij liepen in den klaren blauwen nacht: | 14 |
5 | De nacht heeft wonderlijk ontroerd | 16 |
6 | Er was een zoet geluid ontwaakt; | 19 |
7 | Hoor de stilte schrijden | 24 |
8 | Als de nacht daalt in mijn hoofd, | 25 |
9 | Gebed | 26 |
10 | Ik wil een zang zijn over uwe hoofden; | 28 |
11 | Gij zult dan niet meer zijn | 30 |
12 | Morgen wellicht, | 32 |
13 | Ik ben van alle zelfbegeerte vrij, | 34 |
14 | Als gij aan de minste mijner geeft | 36 |
15 | Ik wiide dit u voor uw leven geven | 37 |
16 | Het universum zingt, | 39 |
17 | De man met de spade | 44 |
18 | De Aarde | 47 |
19 | Mocht ik u niet meer kunnen zien, | 52 |
20 | Ik meende mij te vinden, | 56 |
21 | Zaligspreking | 57 |
[pagina 94]
Bladz. | ||
22 | Heb ik het komen van den nacht verstaan, | 58 |
23 | Alles van u en niets van mij, | 60 |
24 | Dit zal het einde zijn: | 62 |
25 | Ik heb dit lichaam wel bemind | 63 |
26 | Wanneer het zomer werd | 64 |
27 | De zon heeft mij gemaakt | 66 |
28 | Ik kan niet zwijgen, eerst moet ik uitzingen | 67 |
29 | Steeds baart ge mij, daar is geen dood-zijn meer, | 68 |
30 | Een droomend kind dat met de sterren speelt, | 70 |
31 | Zoudt gij dan bedoelen | 71 |
32 | Zoo lekker voor jezelven henen, schrijven, | 72 |
33 | Nu weet ik wat in mij is denkende, | 74 |
34 | In mij is het lichtende verblijden | 76 |
35 | De fijne luisterende boomen staan | 79 |
36 | De boomen wachten dat gij hen moogt zien | 81 |
37 | Gij moet schrijven uit de stilte, | 82 |
38 | Gij moet schrijven uit het overal, | 84 |
39 | De boomen houden intocht in mijn oogen | 85 |
40 | Muziek | 86 |
41 | Die u niet kennen | 88 |
42 | Niets is er, dan waar gij zijt, | 90 |
43 | Het huis der schoonheid | 91 |