Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Liederen. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0,32 MB)

Scans (4,62 MB)

ebook (2,90 MB)






Genre
poëzie

Subgenre
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Liederen. Deel 2

(1918)–A. van Collem

Liederen der gemeenschap


Vorige Volgende
[p. 88]

[Die U niet kennen, zijn gegaan voorbij]

 
Die U niet kennen, zijn gegaan voorbij
 
Het spel van uwe mijmerende handen,
 
Die zagen niet de schaduw over landen
 
Van uw gelaat, gelegd in mijmerij.
 
 
 
Die U niet kennen, hebben niet gehoord
 
In uwe stem het roepen der hartstochten,
 
Zij zagen niet, wanneer uw oogen zochten
 
Zich te belijden in een enkel woord.
 
 
 
Die U niet kennen, hoorden niet het spel
 
Der aarde met de wereldsterke zonne;
 
Van golven met den Oosterwindzang fel,
 
Omdat de ochtendwedloop was begonnen.
 
 
 
Die U niet kennen, voelden niet den nacht,
 
Den hooge nacht die aarzelloos en zeker,
 
De gouden sterren wegstort uit zijn beker,
 
Opdat zij vallen naar der aardevacht.
[p. 89]
 
Die U niet kennen, weten niet waarom
 
De morgen steekt met gelige flambouwen,
 
De wolken aan; brandstapels in het blauwe,
 
Die flonkers druppen op de aardekom.
 
 
 
Die U niet kennen, weten niet den wind,
 
Waarom hij jaagt met opgestoken vanen,
 
En blinkend zwaard op wagenen gezwind
 
Over der aarde rondloopende lanen.
 
 
 
Die U niet kennen, weten stilte niet,
 
Het ruischend rijp worden van de gedachte,
 
Het openkomen van een blinkend lied,
 
Dat op de wording van uw glimlach wachtte.
 
 
 
Die U niet kennen, weten niet dat gij
 
Draagt op uw mond, den oorsprong aller vragen,
 
En in uw schoot de teekenen der dagen,
 
Waartoe de mensch op aard' geboren zij.
 
 
 
Die U niet kennen, weten niet dat gij
 
Kunt van uw lijf een liefdemaal bereiden;
 
Of lachende den valen dood inschrijden,
 
Opdat hij dien gij haat, verachtlijk zij.

Vorige Volgende