Liederen. Deel 2(1918)–A. van Collem– Auteursrecht onbekendLiederen der gemeenschap Vorige Volgende [pagina 81] [p. 81] [De boomen wachten dat gij hen moogt zien] De boomen wachten dat gij hen moogt zien Als de beminnende', de teeder wenkende' De groetende, de nederzwenkende, D'eenvoudige die zich tot u aanbiên. Niet hoog of lager dan zij zijn te zien, Alomme naakt, hun teekening inprentende, De over eigen wezen diep nadenkende; Zoo staan zij buigend naar de lucht te zien. Want ijvrig, uit te voeren het bevel Van moeder aarde, naar omhoog te schieten, En haar te seinen wat rondomme dwaal! - Schrijven zij in hun bladen het verhaal Van schemer zon en nacht en schaduwspel En fonkels die de gouden sterren gieten. Vorige Volgende