Liederen. Deel 2(1918)–A. van Collem– Auteursrecht onbekendLiederen der gemeenschap Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] De man met de spade De avond valt, het wijde land wordt donker, Maar in mijn doffe hersens brandt een licht, Was het der zonne scheidende geflonker, Die als een schat in mij gezonken ligt? Ik zie mijn beeld zich aan mij openbaren, Ik zie mij bukken als een dampend beest, Ik zie mij spitten tusschen wonderbare Kleurspelingen van een wegstervend feest. Mijn handen zijn gemetseld aan de spade, Daarmee sla ik den grond die openbreekt, Mijn handen zijn twee sterke stalen bladen, Met harde bulten die de zon niet weekt. Ik kan met hen niet anders doen dan breken, Wat zij aanvatten in hun hengsels, kraakt, En nochtans zou ik willen dat zij leken Zooals mijn hoofd, door iets zeer zachts geraakt. [pagina 45] [p. 45] Mijn hoofd, dat werd van morgen toegefluisterd, Door een zeer milde stem die trok voorbij, Ik heb aandachtiglijk in haar geluisterd, Van haar muziek verbleef gezang tot mij. Ik weet niet hoe dit werd, de om mij staande Boomenalleeën in haar wijde kom, Zij waren allen eensklaps henen gaande, En trokken op, ginds waar de verte glom. Ik keek hen na, ik trok niet met hen mede, Ik stond gemetseld aan den harden grond; En toch geleek het of ik werd vergleden, En mij met hen in zaligheid bevond. Mijn oude moede oogen werden levend, Zij keken over tak en bladen uit, Ik kuste deze en zij, antwoord gevend, Waren als het zingen van een fluit. Ik zag mijn grove trekken zich ontspannen, Ik hoorde naar mijn keel een stil geklop, Ik was niet meer aan d'oude plek gebannen, Daar was een teeder iets, dat nam mij op. Dat liet mij spreuken van de bladen lezen, Dat zei een vreugde woord dicht aan mijn oor, Het was alsof ik werd een menschenwezen En 't oude leem van mijn bestaan verloor. [pagina 46] [p. 46] Ik hoorde om mij heen de kleuren spelen, Mijn goore looden handen werden licht, Ik wou de wolken aan den einder streelen, Ik werd als naar den hemel heengelicht. Toen zag ik neer, ik stond nog bij de spade, De beide voeten in den grond geplant, Mijn handen overdwars en zwaar geladen; En boven mij was avondzonnebrand. Vorige Volgende