Liederen. Deel 2(1918)–A. van Collem– Auteursrecht onbekendLiederen der gemeenschap Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] [Morgen wellicht o mijn hart, op morgen wellicht,] Morgen wellicht o mijn hart, op morgen wellicht, De aarde zal een vreemde stem vernemen, De knecht gaat zijn gestaltenis hernemen, De vrijgewordene staat in het licht. Uit vele straten naar het stedeplein, Uit alle pleinen aller wereldsteden, Komen de knechten naar het nieuwe heden, Waarin geen slaven en geen meesters zijn. De lucht is een muziekbeschreven blad, Een baldakijn van klank ligt uitgesponnen, De menschen gaan daaronder zooals zonnen Van licht, dat ieder hunner in zich had. Ik zie hen aan en in hun gloed verteert Zooals in gele vlam het hooi der schelven, Het nare ritslend denken aan mijzelven, Ik geef mij aan den brand die mij begeert. [pagina 33] [p. 33] Ik stort mij daarin weg, ik ben niet meer, Ik werd een stukje vlam, ik ben verdwenen, Ergens is iets van mij, ik dwaalde henen, In het alomme vind ik mij dan weer. Het tijdelijke ietsje is vergaan, Door het allichtende werd het genomen; Tusschen het koor der zingende atomen Is het de eeuwigheden ingegaan. Vorige Volgende