Liederen. Deel 2(1918)–A. van Collem– Auteursrecht onbekendLiederen der gemeenschap Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] Gebed Ik wil mij weggeven aan u, nature, Aan u, o troostende besloten boomen, Aan u, o takken die schaduw uitstroomen, Aan u, o welig, veilig hemelsch vuren. Ik wil mij weggeven aan u, o lichten, Die dwalend wegglijdt over gaande velden, Zij sterven in den schemer maar vermelden Het aarzelende dat gij nog verrichtte. Ik wil mij weggeven aan u, ontwaakte Lachende hemel, met uw wolkendonzen, Aan u die met uw oogen mij aanraakte En in mijn voorhoofd dreef uw voorhoofdsfronsen. Ik heb mij weggegeven aan mijn moeder, Ik lig, een vrucht in haren schoot gepeld, Ik drink haar sappen in, o mijn alvoeder, Mijn longen leven van uw zoet geweld. [pagina 27] [p. 27] Almachtige, houdt mij met u omtogen, Omvat mijn wankelende, schuchter zijn, Houdt uw schaduwend moederhoofd gebogen, Laat uwe lippen tot de mijne zijn. Omnacht mij moeder, houdt mij weg-genomen Geef aan mijn droómen uwe werkelijkheid, Aanvat mij moeder, in mij is gekomen De smaak van 's levens diepe bitterheid. Stuur door mijn cellen uwen adem binnen, Maak tot mijn buigend hoofd uw mild gebaar; Opdat ik wete dat gij beminne, Reinig mij moeder, dat ik u ontwaar. Vorige Volgende