De patriottentijd. Deel 1: 1776-1784
(1897)–H.T. Colenbrander– Auteursrecht onbekend
[pagina 352]
| |
Achtste hoofdstuk.
| |
[pagina 353]
| |
vleugel der patriotten was een verdedigend verbond met Frankrijk al lang een steeds luider vernomen eisch, maar een ander gedeelte van hun aanhang, lieden die zij evenzeer ontzien moesten, was met een voordeelig handelstractaat tevreden. Zij zelven zagen in het verbond vooral een middel om hun eigen heerschappij over de Republiek te bevestigen, maar daartoe diende een naar het gewone model ingerichte defensieve alliantie hun niet zoo volkomen als zij verlangen konden. De Republiek, vonden zij, moest garantie hebben voor haar gebied in Europa, en kon in ruil daarvoor aan Frankrijk het gebruik van haar vloot en koloniën bieden, maar wat een verdedigend verbond doorgaans inhield: volkomen wederkeerigheid der aan beide contractanten opgelegde verplichtingen, kon ten gevolge hebben dat de Republiek in elken landoorlog werd meegesleept dien Frankrijk zou hebben te voeren; zij zou haar leger daarnaar moeten inrichten, en hun oude staatkunde te verloochenen door op versterking van de landmacht aan te dringen, achtten de pensionarissen voor hun prestige onraadzaam, ja hoogst gevaarlijk. Begeerde Frankrijk de alliantie, ja, of neen? Vergennes liet er zich maar steeds niet over uitGa naar voetnoot1). Er was dan ook reden om de zaak thans minder dan ooit te overhaasten: men liep gevaar dat vriend en vijand in de Republiek gelijkelijk Frankrijk zouden inroepen, om het al dadelijk te kunnen belasten met het afweren van den Keizer. Hoever diens aanspraken zich uitstrekken zouden wist niemand: het rumoer van November 1783 was gevolgd door een onnatuurlijke, weinig goeds voorspellende stilte. Met het aanwijzen van commissarissen haastte men zich weinig aan beide zijden, maar intusschen verluidde het dat de Keizer een lange lijst van vorderingen opmaken deed. Vergennes voorzag dat hij groote moeite zou hebben zijn bondgenoot tevreden te stellen zonder de Republiek te harde voorwaarden op te leggen, en hij wilde in elk geval nog niet door een alliantie gebonden zijn vóór deze zaak de wereld uit was. Het verbond met den Keizer maakte den grondslag uit der fransche politiek, en hij was niet gezind het groote belang aan het kleine op te offeren. Juist uit dezen tijd bezitten wij over de waarde van de alliantie van 1756 voor Frankrijk een uitvoerige memorie van Vergennes' handGa naar voetnoot2), waarin de stel- | |
[pagina 354]
| |
ling verdedigd wordt dat het fransche belang meebrengt steeds met den Keizer verbonden te blijven, maar de machten die hem in toom kunnen houden, moeten niet zwakker worden dan zij thans zijn, zoodat hij steeds voortga het fransche bondgenootschap te behoeven. Vrees voor Pruisen heeft Oostenrijk in 1756 de alliantie met Frankrijk doen begeeren; stelt dus de koning haar voortduren evenzeer als hij, Vergennes, op prijs, dan dient vóór alles gewaakt dat de pruisische macht niet aangetast of verkleind worde. Dat de Keizer het een of ander uitbreidingsplan met zich omdraagt staat voor Vergennes vast: zichzelven schrijft hij het toe dat Jozef in het afgeloopen jaar van Moldavië en Wallachije heeft afgezien, maar het is niet aan te nemen dat deze met zijn russische alliantie alleen Catharina voordeel wil bezorgen, en niet de een of andere vergrooting van zijn eigen gebied beoogt. Uit een reis die de Keizer juist naar Italië heeft ondernomen, leidt Vergennes af dat hij een aanval op het koninkrijk Sardinië in het schild voert, ter verovering van een stuk van het Milaneesche. Dat Jozef een duitsch, niet een italiaansch gebied inlijven wil, en gereed staat met Catharina over den beierschen ruil te onderhandelen, is hem blijkbaar nog geheel onbekend. De pensionarissen intusschen kwamen door het uitblijven van stellige bevelen uit Versailles in niet geringe verlegenheid. Het voorstel van Utrecht toch moest bij de Staten van Holland in behandeling komen, en zij dienden er hun meening op te zeggen. Nu was een goed getal aristocraten, vooral uit de amsterdamsche burgemeestersfamiliën, al zeer van den patriotschen ijver bekoeld, en van de alliantie heimelijk afkeerig: dat haar tot stand komen de volslagen onderwerping van den Prins aan de vroegere oppositie beteekenen zou, liet hen reeds onverschillig: tegelijk met de oude oranjepartij, zou ook de hunne worden overluid en begraven. Een plaatselijke omstandigheid, het burgemeesterschap van den bekwamen en onafhankelijken Dedel, maakte dat zij zich te Amsterdam, en ook in de Staten van Holland, dit jaar wat meer gelden deden dan eenigen tijd geleden. Zijn ambtgenooten waren Hooft, Clifford, en Temminck; de laatste telde van ouderdom niet meer mee (spoedig na dit zijn laatste ambtsjaar stierf hij); de tweede was een man van weinig beteekenis, maar niet van Van Berckel's partij; de eerste was een warm voorstander van de alliantie, maar tegen hem was Dedel meer dan opgewas- | |
[pagina 355]
| |
senGa naar voetnoot1). Toen nu in Maart op het utrechtsche voorstel beraadslaagd werd in Holland, toonde Amsterdam zeer weinig ijverGa naar voetnoot2), en verklaarde zich alleen voor een handelsverdrag. Zoo voorgegaan, durfden anderen wel volgen die in gewone gevallen het advies der pensionarissen afwachtten: het bleek dat een groot gedeelte van de hollandsche regenten bezwaar zag in een volledige alliantie. En Van Berckel en De Gijselaar durfden er niet tegen in, niet wetend hoe dat in Versailles zou worden opgenomen. Van Bérenger niets dan vage woorden vernemend, hadden zij Brantsen al om inlichtingen verzocht, maar deze wist hun evenmin te zeggen hoe Vergennes het hebben wilde. Er schoot dus niets over dan een vraag op den man af. De dépêche waarin Bérenger haar overbrengt, van 26 Maart, is wel merkwaardig. De pensionarissen, deelt hij mee, gevoelen zich zeer onbehaaglijk. Niet alleen dat zij niet op eigen gezag aan den aandrang tot alliantie met Frankrijk gehoor durven geven, en hun stilzwijgen reeds door de engelschgezinden misbruikt zien, maar de conferentiën te Brussel staan nu ook spoedig te beginnen, en de Keizer zal met eischen komen ‘die Europa zullen doen verbaasd staan.’ Zij voelen wel de enge verbintenis tusschen de hoven van Versailles en van Weenen te moeten eerbiedigen, en zullen de tusschenkomst van Zijne Majesteit niet inroepen dan in het uiterste geval, maar moeten dan ook tegen een weigering verzekerd zijn, want anders zijn zij reddeloos verloren, en zal een volksbeweging hen allen van het kussen stooten. Zoolang de Hertog nog in den Bosch zit zullen zij geen rust hebben: hij heeft met Belgiojoso een tegenomwenteling in de Republiek beraamd: het zal beginnen met een alarmeerend stuk van den Keizer, met zulke buitensporige vorderingen dat zij onmogelijk toegestaan kunnen worden; slaat men ze af dan zullen oostenrijksche troepen het land binnenrukken en men zal het jaar 1747 terug hebben. - Nu, wij weten het wel anders: de Hertog, wel verre van voor een poging om zich in de Republiek te herstellen, van den steun der keizerlijke wapenen ver- | |
[pagina 356]
| |
zekerd te zijn, had zelfs het crediet niet meer bij de Oostenrijkers, dat hun regeering, op zijn herhaald verzoek, ook maar één woord te zijnen gunste spreken wilde bij de Staten-GeneraalGa naar voetnoot1). De patriotten, al voelden zij zich in het nauw gebracht, geloofden ook niet in ernst dat hun zaak zóó veeg stond als zij het voorkomen deden: wij wonen hier hun eerste poging bij om het fransche ministerie bevreesd te maken voor de toekomst zoo zij niet krachtdadig worden gesteund; een snaar die zij sedert onophoudelijk zijn blijven roeren. Nu had Vergennes zich steeds uitgelaten, de belustheid der Republiek op alliantie met Frankrijk te willen prikkelen noch tegengaan; welke voorstellen zij doen zou moest Frankrijk afwachten, om daarna eerst een besluit te nemen. De Republiek vast te houden begeerde hij wel degelijk, maar liefst aan een lijn die hij elk oogenblik loslaten kon. Een band moest eerst geknoopt worden, als zij wat vaster van gang geworden was: zij wankelde hem nog te veel, telkens geschokt als zij werd van binnenGa naar voetnoot2). Maar hij kon het niet alles voor het zeggen hebben: werd de alliantie aangevraagd door de Staten-Generaal, krachtens wettig en eenstemmig besluit, dan kon van weigering geen sprake zijn, dat begreep hij ten volle. De patriotten moesten zelf de eenstemmigheid bewerken; hij en zijn gezant in de Republiek moesten daar niet bij verschijnen. Kon de zaak met den Keizer eerst tot een einde worden gebracht, des te beter. Een scheepvaart- en handelsverdrag eindelijk - mits niet op den voet van 1739 - kon veilig nu reeds worden aangegaan. Op dezen trant is zijn antwoord van den 1sten April. Hij begint met de pensionarissen te doen gevoelen hoe onaangenaam hij het vindt zoo door hen gealarmeerd te worden; hun motief is te prijzen, niet hun groote vreesachtigheid. Over de houding die hij tegenover den Keizer zal aannemen laat hij zich volstrekt niet uit; van het komplot tusschen Brunswijk en Belgiojoso gelooft hij niets, en de in België aanwezige krijgsmacht (te nauwernood 10.000 man) is zeker niet tot een inval op het grondgebied van de Republiek in staat. Achten de pensionarissen een onmiddellijke en openbare verbintenis met Frankrijk gewenscht, dan | |
[pagina 357]
| |
wil de koning gaarne de voorstellen aanhooren die de Republiek hem doen zal, en er een antwoord op geven dat de welgezinden bevredigen moet, in het vertrouwen dat die voorstellen langs wettigen weg hem bereiken en niets inhouden zullen dat strijden zou tegen zijn belang of tegen de verbintenissen die hij met andere mogendheden heeft aangegaan. Verlangt de Republiek voor het oogenblik slechts een scheepvaart- en handelsverdrag - en de omstandigheden schijnen haar dit te moeten doen verkiezen - dan zal zij behandeld kunnen worden op den voet van meest begunstigde natie, niet anders. Gaan haar wenschen boven zulk een tractraat uit, en verlangt zij een volledige alliantie, zij stelle die voor: de koning zal het in overweging nemen en er op antwoorden met een vrijmoedigheid even groot als zijn bereidvaardigheid om het belang der Republiek te bevorderen, en haar ondubbelzinnige blijken van zijn vriendschap te geven. Welk een spelen van de kat met de muis! De pensionarissen zagen in den slotzin een verkapt verbod, namen het zekere voor het onzekere, en spraken nu in de Staten van Holland alleen voor het handelstractaat, evenals Amsterdam had gedaan. Maar de provinciën waar het jongere patriotisme het sterkst was, Friesland, Utrecht, Overijsel, hadden zich al voor een volledig verbond verklaard, en het zou moeite kosten hen in onbepaald uitstel daarvan te doen berusten. In dezen tijd kwam Vauguyon over om zijn afscheid te nemen; hij was tot ambassadeur te Madrid benoemd, en zijn opvolger in den haagschen post was reeds aangewezen: de markies de Vérac, tot nu toe vertegenwoordiger van Frankrijk te St. Petersburg. Den 21sten April kwam Vauguyon in den Haag, versch uit Versailles, en het vermoeden was niet gewaagd dat men van hem nu eindelijk iets beslists vernemen zou. De pensionarissen bestormden hem met vragen en mededeelingen. Met een handelstractaat bekenden zij volstrekt niet tevreden te zijn, maar een verdedigend verbond hadden zij niet openlijk durven voorstaan zoolang zij zoo weinig aangemoedigd werden uit Versailles. Hoe schoon was anders de gelegenheid: de Prins door zijn woord gebonden, de natie met een geestdrift voor de zaak bezield, die door uitstel slechts bekoelen kon. Vauguyon betoonde zich juist zoo tegemoetkomend dat de pensionarissen hem niets verborgen hielden, en zoo terughoudend dat hij zijn regeering nog tot niets verbond. Zij stelden hem ten slotte een uitgewerkt plan van alliantie ter hand, dat in den vorm aanmerkelijk verschilt van wat Vergennes op het | |
[pagina 358]
| |
oog had en heeft weten tot stand te brengen. Zij van hun kant wenschten het verbond voornamelijk als bevestiging van hun eigen gezag in de Republiek, maar wisten dat het Frankrijk in de eerste plaats er om te doen was, in geval van nieuwen oorlog met Engeland de beschikking te hebben over onze vloot en koloniën. Naar deze wetenschap en dit begeeren hadden zij het ontwerp ingericht. Het zou met hun rijk gedaan zijn als ooit een vijandelijk leger het land binnendrong: zij moesten verzekerd zijn nooit op het Groene Zoodje te worden gehangen. Frankrijk zou dus de Republiek waarborgen tegen elken aanval op haar gebied in Europa. Hier stond geen dergelijke verplichting voor onzen staat tegenover, die dus naar welgevallen voort kon gaan zijn landmacht te verwaarloozen. In ruil voor deze bescherming werd Frankrijk in staat gesteld, van onze vloot en koloniën tegen Engeland gebruik te maken als van zijn eigene. Beide machten waarborgen elkanders koloniaal bezit tegen elken aanval eener europeesche mogendheid, onverschillig wie de vijandelijkheden begonnen hebbe in Europa. Ondervindt een der contracteerende mogendheden vijandelijkheden op zee (dans le cas où l'une des deux puissances contractantes éprouveroit des hostilités sur mer, zij behoeft dus niet aangevallen partij te wezen maar kan zelf aanvaller zijn), dan is de andere tot hulp verplicht; de maatregelen tegen den gemeenschappelijken vijand te nemen zullen zij met elkander overleggen. Wordt als gevolg van het verleenen van bijstand op zee of in de Indiën, een aanval te land tegen het grondgebied van een der bondgenooten ondernomen, dan zal de koning de Republiek met troepen, deze hem met geld bijstaan. Het getal oorlogsschepen dat de Republiek ten allen tijde onderhouden moet, zal in het tractaat worden uitgedrukt. De Republiek verbindt zich haar overzeesche bezittingen op zulk een wijze te versterken en daar zooveel troepen in te onderhouden, als met Frankrijk zal worden overeengekomenGa naar voetnoot1). Welk een patriotisme is dat van deze lieden! Zij hebben, blijkt nu, een tractaat willen sluiten dat door de ongelijkheid der wederzijds op te leggen verplichtingen voor de gansche wereld de Republiek niet tot den bondgenoot, maar tot den vazal van Frankrijk proclameerde. Ook wanneer een zwakkere staat zich met een sterkeren verbindt, zij wisten het zeer wel, | |
[pagina 359]
| |
is het regel dat behalve wat aangaat de sterkte der wederzijds ter hulp te zenden legers of vloten, in alles het uiterlijk eener volmaakte gelijkheid wordt volgehouden: elke afwijking daarvan verlaagt den zwakkeren contractant in de oogen van derden. De afhankelijkheid waarin dit tractaat de Republiek zou gebracht hebben, was grooter dan Frankrijk erkennen wilde te begeeren. Vergennes heeft dan ook de artikelen veranderd en zooveel mogelijk een volstrekte wederkeerigheid van verplichtingen in acht genomen. Zelfs het tiende artikel van het latere tractaat, dat Frankrijk machtigt ten allen tijde opheldering te vragen omtrent den staat der krijgsmacht en militaire etablissementen van de Republiek in Europa en elders, geeft aan deze laatste volkomen hetzelfde recht tegenover FrankrijkGa naar voetnoot1). Dat de werkelijke verhouding tusschen beide landen van dien aard was dat wél Frankrijk, niet wij van de bevoegdheid ooit gebruik zouden durven maken, vermindert de schuld der pensionarissen niet. Dat zij het decorum van hun land zóó weinig hebben ontzien, en het alleen niet gansch onder de voet is geraakt doordat Frankrijk het wel heeft willen oprapen en teruggeven vóór de omstanders hadden kunnen zien dat het op straat lag, is wel de zwaarste beschuldiging die tegen het beruchte driemanschap in te brengen valt. Een tweede groot verschil tusschen hen en Vergennes is dat zij het wederzijdsch hulpbetoon in Indië zoo op den voorgrond plaatsen, en in den tekst van den ander het heele woord Indië niet eenmaal genoemd wordt. Hij wilde geen partieele alliantie, maar een algemeene naar het model dat voor een verdedigend verbond gebruikelijk was. Geen enkele mogendheid, schrijft hij, mag het verbond kunnen aanwijzen als bepaaldelijk tegen haar gericht, en het ontwerp der patriotten schreeuwde als het ware de Engelschen toe dat het op hen gemunt was. Maar wat wel van het meest onmiddellijk belang was: Vergennes weigerde de Republiek te waarborgen tegen een aanval van Oostenrijk, zoo die voortkomen mocht uit het thans hangende geschil. Na het eerste bericht van Vauguyon over den vurigen wensch der patriotten om tot alliantie te geraken, had hij eindelijk erkend dat de koning bereid was die aan te gaan, maar onmiddellijk het beding gemaakt dat zij Frankrijk tot geen partijkiezen in den tegenwoordigen twist van de Republiek met den Keizer verbinden zou. Dit was den 6den Mei; twee dagen te voren had | |
[pagina 360]
| |
Belgiojoso aan onze commissarissen te Brussel meegedeeld, wat de Keizer van ons verlangde. Ieder wist dat hij en zijn belgische onderdanen opening van de Schelde begeerden, maar - tot veler verrassing - een eisch daartoe kwam op de lange lijst niet voor. Wat hij wél vorderde was: de grens van 1664 terug; slechting van twee der vier Scheldeforten, de Kruisschans en Frederik Hendrik, en gedeeltelijke slechting der beide andere, Lillo en Lief kenshoek; het wachtschip voor Lillo weg te nemen; afstand van Maastricht en van een groot deel van het land van Overmaze; schadeloosstelling voor het niet tot stand komen van het handelsverdrag dat onmiddellijk na 1731 had moeten gesloten zijn (blz. 95); en ten slotte voldoening aan allerlei eischen, door verschillende corporatiën en personen uit de Zuidelijke Nederlanden aan de Republiek gesteld. Dit was het sedert berucht gebleven Tableau sommaire des prétentions de l'Empereur, met vorderingen meerendeels van schreeuwende onbillijkheid, terwijl te nauwernood getracht werd ze op iets anders te gronden dan op het recht van den sterkste; een stuk van napoleontische klaarheid, dat in Europa, nog aan vrij wat femelarij en omslag in diplomatiek geschrijf gewoon, wel eenige verbazing, en in de Republiek de grootste ontsteltenis te weeg bracht. Het werd juist in den Haag bekend vóór Vauguyon het ontwerp van alliantie der patriotten overzond. De begeerte naar zulk een verbond is er door verdubbeld, schrijft hij. Inderdaad zagen alle partijen in de Republiek voor het oogenblik tot Frankrijk op als tot de eenige macht die den Keizer tot rede brengen kon. Den 7den Mei besloten de Staten-Generaal de goede officiën, zoo noodig de bemiddeling, van den franschen koning te verzoeken, en den 20sten bracht Vauguyon 's konings toestemmend antwoord over. De Keizer, in wiens geheime bedoelingen het lag Frankrijk met zijn buitensporige vorderingen evenzeer in verlegenheid te brengen als de Republiek, was de Staten met een dergelijk verzoek vóór geweest. Intusschen hadden de pensionarissen, ook vóór den brief van Vergennes van den 6den Mei, aan Vauguyon wel bespeurd dat een aanzoek om alliantie niet zou worden afgewezen. Zij begonnen onmiddellijk de schade in te halen van hun gedwongen stilzwijgen gedurende de maand April, en bewerkten thans de toongevende steden van Holland om aan zulk een aanzoek hunne stem te geven. De vrees door het Tableau gewekt kwam hun hierbij zeer te stade, maar om daar het volle voordeel van te hebben was het noodzakelijk, het voorbehoud dat Vergennes ge- | |
[pagina 361]
| |
maakt had te verzwijgen. Zoo deden zij, en hadden de voldoening dat eerst bij Holland, en den 26sten Mei bij de Staten-Generaal, met algemeene stemmen besloten werd de gezanten der Republiek te Parijs te doen onderzoeken, of de koning ‘geneegen zoude zijn tot het aangaan van een nadere verbintenisse met den Staat, gegrond op de wederzijdsche belangens, en byzonder ingericht ter beveiliging van de rechten en bezittingen van de Republicq’Ga naar voetnoot1). Geen enkele provincie had in deze omstandigheden en tegen een in zulke termen vervatte resolutie oppositie gewaagd. Minder tevreden dan over dezen uitslag, konden de pensionarissen het zijn over de ontvangst van hun artikelen door Vergennes. Den 17den Mei had deze geschreven, dat hij ze kortweg afkeurde: geen maritieme en koloniale, maar een algemeene alliantie moest het wezen. Na de ontvangst van het officieele aanzoek zou hij aan Brantsen zijn eigen ontwerp wel mededeelen. Nog een laatste poging om een der hoofdzaken van hun ontwerp te redden waagden de pensionarissen bij Vauguyon, die twee dagen na de resolutie van den 26sten zijn afscheid nam en naar Versailles terugkeerde. Tegen volkomen reciprociteit van verplichtingen, merkten zij hem op, bestond bij hen nog wel eenig bezwaar: in elk geval moesten de gevallen waarin de Republiek den koning te land zou moeten bijstaan in Europa met name worden aangewezen, en zij de vrijheid behouden, geld te geven in plaats van troepen: een sterk leger was voor hun binnenlandsche staatkunde al te gevaarlijkGa naar voetnoot2). Inderdaad, hoe zouden de vrijschutters het opnemen, als dezelfde lieden die hun voorgepreekt hadden dat er heil was in burgerwapening alleen, en groot onheil in een sterke krijgsmacht, voortaan het omgekeerde beweren gingen! Aan deze laatste helft van hun dubbelen eisch heeft Vergennes, ongetwijfeld door Vauguyon op het gevaarlijke van een weigering met aandrang gewezen, eindelijk toegegeven, maar niet aan hun ander verlangen. Den 8sten Juni gaf hij op het officieele aanzoek van de Republiek een gunstig antwoord, en stelde nu spoedig aan Brantsen een ontwerp van artikelen ter hand, dat deze aan de pensionarissen mededeelen moest; door hen goedgekeurd en teruggezonden, zou het voor den vorm nog eenigen tijd met de gezanten worden besproken, om vervolgens langs officieelen weg de Staten-Generaal | |
[pagina 362]
| |
te bereiken. Een volledig verdedigend verbond was het: beide machten beloofden elkaar te handhaven in het bezit ‘van alle hunne Staaten, Domeinen, Regten en Vrijheden; en elkander tegen allen vijandelijken aanval, in welk Waerelddeel het moge zijn, te beveiligen’ (art. II). Aan dit artikel was een noot toegevoegd, die deze volledige garantie ophief voor de rechten en bezittingen der Republiek, die op het oogenblik door den Keizer werden betwist. - De aangevallen mogendheid zou door haar bondgenoot worden bijgestaan te land en ter zee; het getal der te stellen schepen en troepen was oningevuld en zou bij nadere onderhandeling worden bepaald, maar de Republiek mocht desverkiezende in plaats van troepen een geldsom geven. Het tiende artikel geeft aan elk van beide contractanten het recht, den ander opheldering te vragen, betreffende den staat van zijn krijgsmacht en versterkingen in alle werelddeelen. Het dertiende stelt vast dat men een handelstractaat zal sluiten, en elkander bij voorbaat de rechten toestaat van meest begunstigde natie. De pensionarissen kwamen nu voor de gevolgen te staan van hun dubbelzinnig gedrag. Zij hadden het voorbehoud verzwegen, dat Vergennes in zijn brief van 6 Mei gemaakt had betreffende de toepasselijkheid der alliantie op het tegenwoordig geschil met den Keizer. Maar nu stond die eigen restrictie in het ontwerp zelf uitgedrukt; hoe zouden zij haar aan het publiek bekend durven maken! De ongerustheid in de Republiek was eer toe- dan afgenomen: het was nu wel zeker dat het om de Schelde te doen was: men had het van Belgiojoso zelfGa naar voetnoot1). Opening van de Schelde, dat beduidde mededinging van Antwerpen tegen Amsterdam, halveering misschien van den handel der Republiek. De nieuwe eisch van den Keizer zou waarschijnlijk wel ingediend zijn tegen den tijd dat de pensionarissen de artikelen van Vergennes in openbare behandeling zouden moeten brengen, en het zou heeten dat zij 's lands welvaart verraden hadden aan den Keizer. Alles keurden zij goed wat Vergennes voorstelde in afwijking van hun oorspronkelijk ontwerp, op deze noot na | |
[pagina 363]
| |
die zij het niet waagden tegelijk met den verderen tekst publiek te maken. De inhoud er van moest dan maar worden uitgedrukt in een afzonderlijk en eerst te elfder uur ter tafel te brengen geheim artikelGa naar voetnoot1). Vergennes hielp hen voor het oogenblik uit de verlegenheid, maar op andere wijs dan zij voorsloegen. Hij schrapte de noot, maakte er geen geheim artikel van, maar deelde haar inhoud aan de gezanten mede in een vertrouwelijke nota (13 Juli), waarmee dezen konden handelen naar goedvindenGa naar voetnoot2). Het werk der alllantie zou nu in de Republiek zeker weinig belemmering meer ondervinden; hij nam zich voor het te laten komen tot de onderteekening toe, maar deze te laten wachten op beslechting van het geschil tusschen de Republiek en den Keizer. Hij zelf was door beiden als bemiddelaar gevraagd, en niet onwaarschijnlijk zou de zaak aanleiding geven tot een onderhandeling te Versailles; op het eene tractaat, dat den vrede tusschen den Keizer en de Republiek herstelde, kon hij dan het andere, dat de Republiek aan Frankrijk verbond, onmiddellijk laten volgen. De pensionarissen vernamen voorshands alleen dat de noot geschrapt was, en durfden nu de artikelen inbrengen bij het Secreet Besogne van de Staten-Generaal, en bij de Staten van Holland. Den 10den Augustus besloot laatstgenoemd college eenstemmig, de gezanten te machtigen op den voet van het medegedeeld ontwerp de alliantie zoo spoedig mogelijk te sluiten. Kort daarop (23 Augustus) liet de Keizer de meeste eischen van het Tableau vallen, maar zeide de Schelde van nu aan als geopend, en voortgezette belemmering der vrije vaart op dien stroom als een oorlogsverklaring te zullen beschouwen. Dit bracht de zaak van het verbond ook bij de Staten-Generaal tot spoedige conclusie: den 9den September namen zij gelijk besluit als Holland, weer zonder dat één provincie zich verzette. Wat er aan de artikelen nog te voltooien viel kwam in de maand September spoedig gereed: het secours werd bepaald op 10.000 man infanterie en 2000 man cavalerie, 12 linieschepen en 6 fregatten voor Frankrijk; op 5000 man infanterie en 1000 man cavalerie (of het geld voor beide), 6 linieschepen en 3 fregatten voor de Republiek. - Eén van de artikelen onderging verandering: beide | |
[pagina 364]
| |
partijen werden verplicht om nadat zij gemelde eskaders den ander ter beschikking hadden gesteld, in hun havens een gelijk getal linieschepen en fregatten als afgezonden was, gereed te houden om schepen die verloren gingen te kunnen vervangen. Eerst had er gestaan: een genoegzaam getal, maar zóó leverde het artikel beter waarborg tegen al te schromelijk verval van het zeewezen der Republiek. Den 18den October werden de gezanten gemachtigd het aldus aangevulde tractaat te onderteekenen. Zoo was Vergennes' doel bereikt: de Republiek had Frankrijks bescherming al te zeer noodig tegen den Keizer, dan dat zij van ontevredenheid blijk zou durven geven, als hij de laatste formaliteit uitstelde tot na den vrede dien hij op zich genomen had te bemiddelen; intusschen hadden de Staten eenstemmig tot de alliantie besloten, en konden niet meer terug. Wel was thans Frankrijk meester gebleken in de Republiek. Zijn mededinger, Engeland, scheen den ontrouwen bondgenoot voor goed te hebben opgegeven: geen vinger had de nieuwe regeering uitgestoken om het alliantieplan te bemoeilijken. Evenmin had de Stadhouder verzet gewaagd tegen wat toch zijn veroordeeling heeten mocht tot voortdurende onderwerping aan zijn tegenpartij. Mochten de pensionarissen zich niet veilig voelen, geschraagd voortaan door de gansche macht van het fransche koninkrijk? Teeken van behaalde victorie en waarborg voor toekomstig overwicht, die twee-in-een hadden zij immers begeerd in deze alliantie? Naar hun zegekreet willen wij luisteren, maar vernemen niets dan jammerklachten. Op het oogenblik zelf dat zij de poort bereikt hadden van het gedroomde paradijs, en zij het binnenijlen wilden, viel de zware deur weer bijna in het slot en kneusde hun de schouders; nog een vol jaar moesten zij buitenstaan in regenvlagen. En toen zij eindelijk binnengelaten waren, is hun wat zij het land van belofte hadden gewaand, een tuin der weeën gebleken. |
|