De patriottentijd. Deel 1: 1776-1784
(1897)–H.T. Colenbrander– Auteursrecht onbekendH.T. Colenbrander, De patriottentijd. Hoofdzakelijk naar buitenlandsche bescheiden. Deel 1: 1776-1784. Martinus Nijhoff, Den Haag 1897
-
gebruikt exemplaar
exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: 1011 D 12
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van het eerste deel van De patriottentijd van H.T. Colenbrander uit 1897.
redactionele ingrepen
p. VII: kop ‘Woord vooraf’ tussen vierkante haken toegevoegd
p. 39: sedert Willem III voor voor de verbinding → sedert Willem III voor de verbinding
p. 46: van de Republek herstellen zou → van de Republiek herstellen zou
p. 47: wat de koning doen dan → wat de koning doen kan
p. 62: door een groot gedeeelte → door een groot gedeelte
p. 78: den droeven riddder als van ouds. → den droeven ridder als van ouds.
p. 91: door substituten ded waarnemen; → door substituten deden waarnemen;
p. 93: heeft ze doen machtingen tot leeningen → heeft ze doen machtigen tot leeningen
p. 95: hadden eerst plaatst in 1737, → hadden eerst plaats in 1737,
p. 160: Amsterdam en Haarlen bleven uitgezonderd. → Amsterdam en Haarlem bleven uitgezonderd.
p. 162: de toepasslng van haar tractaten → de toepassing van haar tractaten
p. 178: Dat gansche denkkeeld → Dat gansche denkbeeld
p. 183: dan zou de Repnbliek zelve → dan zou de Republiek zelve
p. 183: met vier provineiën tegen drie; → met vier provinciën tegen drie;
p. 187: waar zij al geen beleediglng is → waar zij al geen beleediging is
p. 190: op de maritieme inrichtlngen → op de maritieme inrichtingen
p. 193, noot 4: van groot. belang. → van groot belang.
p. 202: van de Repuhliek beheerschte → van de Republiek beheerschte
p. 203: de zaak die Bentlnck aanbevolen had → de zaak die Bentinck aanbevolen had
p. 203: de reeds te zwakke uivoerende macht → de reeds te zwakke uitvoerende macht
p. 221: voor den gezontschapspost te Parijs, → voor den gezantschapspost te Parijs,
p. 228: En regeering die zóó → Een regeering die zóó
p. 239: der gewapende onzijdigheld in 1780 → der gewapende onzijdigheid in 1780
p. 265, noot 1: Jaarboekcn 1782, blz. 382. → Jaarboeken 1782, blz. 382.
p. 324: een detachement kiezerlijke troepen, → een detachement keizerlijke troepen,
p. 394: cela pourroit ra ener aussi la bonne → cela pourroit ramener aussi la bonne
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. II, IV, VI, XX, 366 en 434) zijn niet opgenomen in de lopende tekst. De ‘Verbeteringen’ van p. 432 zijn in de lopende tekst doorgevoerd (De opmerkingen over ‘uitgraven’ en ‘Zeewezen’ konden niet in de lopende tekst worden doorgevoerd en zijn alleen hieronder te raadplegen.). Ook de verbetering uit het derde deel van De patriottentijd p. 223 (Deel I, bladz. 370, reg. 10 v.b. staat: Wassenaer-Noordwijk, lees: Van der Does, heer van Noordwijk.) is hier doorgevoerd.
[pagina I]
DE PATRIOTTENTIJD.
[pagina III]
DE PATRIOTTENTIJD HOOFDZAKELIJK NAAR BUITENLANDSCHE BESCHEIDEN. - EERSTE DEEL. 1776-1784. - ACADEMISCH PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE NEDERLANDSCHE LETTEREN, AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE LEIDEN, OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS DR. A.C. VREEDE, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, VOOR DE FACULTEIT TE VERDEDIGEN OP MAANDAG 1 MAART 1897, DES NAMIDDAGS TE 4 UREN, DOOR HERMAN THEODOOR COLENBRANDER, GEBOREN TE DRACHTEN.
'S-GRAVENHAGE, MARTINUS NIJHOFF, MDCCCXCVII.
[pagina XIII]
INHOUD.
Bladz. | |
---|---|
inleiding | 1. |
hoofdstuk i. - de beide staatspartijen. - willem de vierde en de volksbeweging van 1748 | 5. |
Plaats van Holland, en plaats van het Huis van Oranje in de Republiek der Vereenigde Nederlanden; onmacht van Oranje tot herschepping van den Staat, 5-8. - Willem III; de regeeringsreglementen, 9. - Tweede stadhouderloos bewind, 10-11.
Omwenteling van 1747; persoon van Willem IV, 12-14. - Bentinck van Rhoon, 15. - Volksbeweging in de gansche Republiek, en met name te Amsterdam, 16-20. - De amsterdamsche schutterij, 20-22. - De Prins in de stad; verzetting van de wet; de nieuwe regeering staat hem de recommandatie af, 23-24. - Willem IV stelt het vertrouwen der burgers te leur, 25. - De overwonnen partij herstelt zich spoedig, 27. - Dood van den Prins, 28. |
|
hoofdstuk ii. - plaats van de republiek in europa. - inwerking van den zevenjarigen oorlog. - minderjarigheid van willem de vijfde | 29. |
Bondgenootschap met Engeland; oorzaken van zijn voortbestaan ook na den dood van Willem III, 29-30. - Aanvankelijke berusting van Frankrijk in dit feit, 31. - Hierin komt verandering omstreeks 1739; handelsverdrag met Frankrijk van dat jaar, 32. - Ons scheepvaartverdrag van 1674 met Engeland; het kan eerst nu aanleiding geven tot geschil, 33. - Moeilijkheden waarin Engeland en Maria Theresia komen te verkeeren; de Republiek blijft haar bondgenooten getrouw, 34-35. - Oorzaken van dit verschijnsel, 36. - Het handelsverdrag van 1739, door Frankrijk vervallen verklaard, wordt na den vrede van Aken niet wederom toegestaan, 37.
Bestuur der Gouvernante; komst van den Hertog van Brunswijk, 38. - De beide staatspartijen na 1751; hoe de oranjepartij was samengesteld, en hoe zij zich oplossen kon in kabalen, 39-41. - Voorstel van Bentinck in 1749, tot inrichting van departementen van bestuur, 42. - Nogmaals het recommandatierecht; zijn betrekkelijke onwaarde, 44. - Zwakheid der regeering omstreeks 1755, blz. 45. - Werkzaamheid der fransche diplomatie in dezen tijd; opstellen van |
[pagina XIV]
Bladz. | |
---|---|
de Bonnac, 46-48. - Instructie van d'Affry, 49. - Zijn tegenstander Yorke, 50.
Zevenjarige oorlog; de traditioneele bondgenooten van de Republiek, Engeland en Oostenrijk, thans gescheiden, 51-52. - Moeilijke keus waarvoor de Republiek geplaatst wordt, 53. - Geschillen met Engeland, die een steeds meer dreigender aanzien verkrijgen tot den dood der Gouvernante, 55-60. - Leger en vloot van de Republiek; de partijpolitiek verhindert de verbetering van beide, 57-60. - Dood der Gouvernante, 61. - Tweeslachtigheid van het tusschenbewind tot 1766, blz. 62. - De regentenpartij, thans zich verantwoordelijk voelend, komt met Engeland tot een vergelijk, 63. Bedriegelijkheid van den schijn van rust en eendracht na 1759, blz. 64. - Zwakke gezondheid van Willem V; intrigue van de hollandsche regenten en d'Affry, en intrigue der friesche heeren; haar onvereenigbaarheid maakt Brunswijks fortuin, 65-66. - Zaken van kwade voorbeduidenis kort vóór 1766, blz. 67. |
|
hoofdstuk iii. - eerste tien jaren van willem de vijfde | 68. |
Dun vernis van fransche beschaving in de Republiek, 68. - De Hollanders van dien tijd zijn zoo geavanceerd niet, 69. - De Rousseau van het Contrat Social heeft nauwelijks invloed op hen vóór 1787, blz. 70. - Welke schrijvers dan wèl, 71-72. - Burgerlijk karakter van onze stedelijke aristocratieën, 73. - Eerder dan de hollandsche patriciërs kon de adel uit de landprovinciën onder den invloed der nieuwe begrippen komen, 74-75. - Rol van zulk een landjonker, Capellen van de Poll, in den patriottentijd, 76.
Persoon van Willem V, 77. - Zijn opvoeding door Brunswijk, 79. - Acte van Consulentschap, 80-82. - Huwelijk van Willem V, 83-84. - Zijn werkzaamheid als Stadhouder; overvloed van geld in de Republiek, wel door andere staten maar niet door den onzen gebruikt, 85-87. - Toestand van leger en vloot; snel verval van de vloot na 1713, en oorzaken daarvan, 87-90. - Misbruiken bij het marine-departement, 91. - Petitie van 1741, niet afgebouwd, 92. - Het leger eveneens in verval, en meer nog dan het leger de vestingwerken, 93-94. - Het barrièretractaat van 1715; aanhoudende geschillen met Oostenrijk over de naleving daarvan, 95-96. - Ons voorrecht der Scheldesluiting uit den tijd geraakt, 97. - Mislukking van 's Prinsen voorstellen voor leger en vloot, 99-103. - Onwelwillende houding van Frankrijk te zijnen opzichte; gezantschap de Breteuil, 101. - Raadpensionarisschap van Pieter van Bleiswijk, 104. - Toenemende oppositie van Amsterdam; haar burgemeester Temminck, en haar pensionaris, Engelbert François van Berckel, 105-107. - Joachim Rendorp, 106. - Van Berckel bij een aanzienlijk deel der amsterdamsche regeering gehaat, hoewel zij hem in bescherming neemt tegen aanvallen van buiten, 108-109. |
|
hoofdstuk iv. - inwerking van den amerikaanschen vrijheidsoorlog. - toenemende verwijdering van en eindelijke breuk met engeland. - zijdelingsche aanval op den prins | 110. |
Isolement van Engeland sedert 1763; verwijdering tusschen Engeland en Pruisen, 110-112. - Algemeene hoop op vernedering van Engeland, en belangstelling in de noord-amerikaansche gebeurtenissen, 113-114. - Het handelsbelang der Republiek is bij den opstand daar gemoeid: St. Eustatius, 114. - Engeland verzoekt onze schotsche |
[pagina XV]
Bladz. | |
---|---|
brigade te leen; advies van Capellen, 115-118. - Aanvankelijke behoedzaamheid van Frankrijk in het partijkiezen voor de Amerikanen, 119.
Komst van Vauguyon; zijn persoon en eerste berichten, 121-123. - Klachten van Engeland over den gouverneur van St. Eustatius, Van der Graaff, 124. - Eskader onder Van Bylandt naar de West gezonden, 125. - Capitulatie van Saratoga; Frankrijk komt de Amerikanen te hulp, 126-127. - Beiersche erfeniskwestie, 128. - Brief van Franklin c.s. aan den Raadpensionaris, 130. - Geheime onderhandeling van Amsterdam met William Lee, 131-132. - Aanhoudingen door de Engelschen; zij waren te voorkomen geweest door in het voorjaar van 1778 met Engeland tot een vergelijk te komen; vruchtelooze onderhandsche pogingen van Yorke tot zulk een vergelijk, 133. - Noodlottige onthouding van den Prins, 134. - Engeland herhaalt zijn poging, thans in het openbaar, 135. - Onze regeering slaat alle onderhandeling af maar weigert convooi aan houtschepen, 136. - Frankrijk, in verstandhouding met Amsterdam, dreigt met straf, 137. - Hulpeloosheid der regeering, 138. - Brunswijk weet geen oplossing te vinden, 139. - Zijn verhouding tot de Prinses, 141. - Het stadhouderlijk hof vraagt, tegen Brunswijks zin, Frederik de Groote om raad, 142. - Diens antwoord, 143-144. - De bestraffing wordt door Frankrijk toegediend: edict van 25 December 1778, in werking tredend in Februari 1779; Haarlem valt de fransche partij toe; haar pensionaris Zeeberg, 145. - Vlaag van verzet bij Willem V: hij weert Abbema uit de schepenbank van Amsterdam, 146. - Van Bleiswijk treedt nu meer naar voren, 148. - Zijn list om het fransche edict onschadelijk te maken: Holland besluit tot het onbeperkt convooi, 151. - Cornelis de Gijselaar, 152. - Frankrijk handhaaft zijn edict, 152. Verslag van afgevaardigden der admiraliteitscollegiën over den toestand der vloot, 154. - Onmogelijkheid om de zeemacht op eenmaal in geduchten staat te brengen, 155-157. - Het koloniaal bezit der Republiek; hooge waarde van de Kaap en Ceylon voor Frankrijk en Engeland beide, 157-158. - Maatregelen van Frankrijk, om ook de Staten-Generaal tot het onbeperkt convooi te doen besluiten, 160-164. - Zij mislukken, 163-164. - Engeland heeft intusschen den bijstand der Republiek tegen Frankrijk en Spanje verzocht krachtens tractaat, maar krijgt geen antwoord, 162. - Paul Jones, 165. - Het beperkt convooi heeft voortgang, maar de schepen worden aangehouden, 166. - Engeland dreigt met schorsing van het scheepvaartverdrag van 1674, 167. - De Prins en de Staten-Generaal geven hun verzet tegen Frankrijk op, 168-169. - Engeland legt zijn bedreiging ten uitvoer, 170. Het verbond van gewapende onzijdigheid en zijn voorgeschiedenis, 171-176. - Averechtsche begrippen in de Republiek omtrent dit verbond, 177-179. - Zij zendt gezanten naar St. Petersburg, 180. - Weinige voortgang der onderhandeling aldaar, 181. - Engeland neemt zich voor den oorlog te verklaren zoo de Republiek toetreedt, en vindt een voorwendsel in de buitgemaakte papieren van Laurens, 182. - Eisch tot satisfactie en bestraffing van Amsterdam, 183. - De Republiek besluit tot de toetreding; Engeland verklaart den oorlog, 184. |
|
hoofdstuk v. - oorlog met engeland | 186. |
Sleutel tot de verklaring van het gedrag der Republiek uit de laat- |
[pagina XVI]
Bladz. | |
---|---|
ste jaren; haar regenten zullen tegen den Stadhouder, en de Franschen tegen Engeland vechten, 186. - Plotselinge en algemeene deelneming der ontwikkelde burgers aan de publieke zaak in 1781; geboorte der periodieke politieke pers, 187. - Waartoe de regenten van deze beweging onder de burgers gebruik willen maken, 189.
Voornemens der engelsche regeering bij den aanvang van den oorlog; zij raadpleegt daarover Yorke, 190. - Rodney neemt St. Eustatius, 191. - Stilstand van haast allen handel in de Republiek, 192. - Aanvankelijke opgeblazenheid aan onze zijde, spoedig door teleurstelling en argwaan gevolgd, 193. - De Oost-Indische Compagnie zendt gemachtigden naar Parijs, 194. - Frankrijk bezet voor ons de Kaap, en in 1782 Ceylon, 195. Werkeloosheid van de zeemacht der Republiek, 196. - Krijgsraad van 20 April 1781, door Rendorp bijgewoond, 197. - Gebruik door Amsterdam gemaakt van de ontevredenheid over het stilliggen van de vloot; aanval van haar burgemeesters op den Hertog, 198. - Waarom zij de Acte van Consulentschap laten rusten, 198-199. - Rendorps optreden tegen Van Berckel, 200. - Zelfoverschatting van lieden als Rendorp; zij komen spoedig bedrogen uit, 202-203. - Gehoor der amsterdamsche burgemeesters bij den Prins, 204. - Hun aanslag slaagt slechts ten halve, 207. Eindelijk uitloopen der vloot; Doggersbank, 208. - Engeland hoopt met de Republiek een afzonderlijken vrede te kunnen sluiten; onderhandeling van Triquetti met Rendorp, 209. - Jozef II in den Haag en te Amsterdam; hij verraadt Rendorps geheim, 210. - Rendorp breekt de onderhandeling af, 211. - Vruchtelooze overkomst van Paul Wentworth, 212. - Krachtige oppositie in het engelsche parlement tegen het ministerie dat den oorlog aan de Republiek verklaard heeft, 213. - Bemiddelingsvoorstellen van Catharina II, 214. - Ultimatum, door Engeland aan Catharina medegedeeld, 215. - Denkbeeld, om de krijgsoperatiën voor 1782 met Frankrijk te ‘concerteeren’, 216. - Jozef II slecht de barriêre, 217-218. - Tweede overkomst van Paul Wentworth, 219. - Zijn berichten uit de Republiek: toenadering van Rendorp en zijn geestverwanten tot de vijanden van den Hertog aan het hof, 220-225. - Accoord tusschen Willem V en Amsterdam in zake den Hertog, 223. - Het russische bemiddelingsvoorstel aangenomen door de Staten-Generaal, maar tevens Frankrijk om een concert van krijgsoperatiën verzocht, 226. - Dit concert, zooals het door Frankrijk toegestaan wordt, maakt elken afzonderlijken vrede met Engeland voor ons onmogelijk, 227. - Val van Lord North; aanbiedingen van den nieuwen minister, Charles Fox, 229-230. - Zij worden versmaad, 230. - Het concert loopt op niets dan teleurstelling uit; men wijt dit den Prins, 231-232. - Hartsinck met de vloot in zee, 233. Aanvang der onderhandeling over een algemeenen vrede te Parijs, 234. - Een tweede gezant uit de Republiek vertrekt daarheen; zijn instructie, 235. - Voorstel van Amsterdam van 17 Augustus 1782, aan Vergennes onwelgevallig, 236. - Wantrouwen van dien minister ten opzichte van de patriotsche partij, 237. - Hij wil den koning van Pruisen ontzien; deze stelt geen hooge eischen, 239-241. Hoogloopende ontevredenheid in de Republiek over het voortdurend werkeloos blijven der zeemacht, 241. - De engelsche vloot vertrekt naar Gibraltar en laat het Kanaal geheel vrij, 242. - Voorstel van den franschen marineminister de Castries, dat de Republiek tien van haar |
[pagina XVII]
Bladz. | |
---|---|
linieschepen naar Brest zal zenden, 244. - Lotgevallen van dit voorstel in de Republiek; het wordt ten slotte aangenomen, maar niet uitgevoerd, 245-250. - Deze zaak maakt groot gerucht, 251; pogingen van de patriotten om haar te exploiteeren, 252.
Afloop der onderhandeling te Parijs, 253. - Er wordt over ons beschikt buiten onze gezanten om, 254. - Voorloopige vrede van 20 Januari 1783, door de Republiek nog niet onderteekend, 255. |
|
hoofdstuk vi. - onmiddellijke aanval op den prins. - samenstelling en organisatie van de tegenpartij | 256. |
Twee bekend gebleven pamfletten: dat van Van Goens, en dat van Capellen, 256-262. - Fiasco van Van Goens, 258; succes van Capellen, 262. - Bondgenootschap tusschen de democraten, aanvankelijk in Gelderland en Overijsel het sterkst, en de meerderheid van de hollandsche regenten, 263. - Afschaffing van het stadhouderlijk recommandatierecht in Holland en Friesland, 264. - Volkswapening, 265. - Geheim program van 1782, blz. 266-267. - Het zoogenaamd St. Nicolaas-oproer, 269. - Op 's Prinsen voorrechten als Kapitein- en Admiraal-Generaal wordt een aanslag beraamd, 270. - Vergennes houdt de uitvoering tegen, 272. - Besluit van Alkmaar nopens het electierecht van den Stadhouder, 273. - De militaire jurisdictie, 274.
Aaneensluiting van de patriotsche regenten uit verschillende provinciën; een associatie komt daaruit voort, die haar vergaderingen houdt te Amsterdam, 275-277. - Jonkers uit de landprovinciën en patriciërs uit Holland maken er deel van uit, maar gaan kwalijk samen; zending van Nijvenheim heer van Dorth naar Parijs, 277. Oprichting van vrijcorpsen, 278. - Bijeenkomsten van vrijschutters uit de gansche Republiek te Utrecht, 279. - Acte van Verbintenis, in een van die bijeenkomsten gepasseerd, 280. - Colleges van burgergecommitteerden in de steden; voorbeeld: Deventer, 281. - Leidsch Ontwerp van October 1785, voor de kennis der democratische beweging hier te lande een merkwaardig document, 282-285. - Één- en ondeelbaarheid van den staat ontbreekt op dit program te eenen male, 286. - Houding der protestantsche dissenters; de leden der hervormde staatskerk zijn bereid dezen dezelfde staatkundige rechten toe te kennen die zij voor zich begeeren, 287. - Tegenover de Katholieken wordt nog niet dezelfde vrijgevigheid betracht, 288. De drukpers als propagandamiddel der patriotsche partij, 289. - Machteloosheid van den Prins tegen zijn vele en veelsoortige vijanden; hij behoudt nog immer zekeren aanhang, maar deze is niet georganiseerd als de patriotten het zijn, 291. - Groot aantal burgers voor staatkundige rechten onverschillig, maar daarom nog niet prinsgezind, 292. - Alleen het gemeen laat zich in dezen tijd vóór den Prins hooren, 293. |
|
hoofdstuk vii. - vrede met engeland. - betrekkingen van het hof tot pruisen. - vertrek van den hertog | 294. |
De voorwaarden van 20 Januari 1783 wekken in de Republiek een levendig gevoel van teleurstelling op, 295. - Verlegenheid der pensionarissen; de Prins maakt er geen gebruik van, 297. - Tweede ministerie van Fox; hij zoekt bondgenooten in Europa, en wil alsnog de Republiek van Frankrijk aftrekken, 299-301. - De oostersche kwestie; Frankrijk schijnt met den Keizer in twist te zullen geraken, 302. - Kritiek oogenblik voor Frankrijks overwicht in de Repu- |
[pagina XVIII]
Bladz. | |
---|---|
bliek; vergadering der Staten van Holland van 26 Augustus 1783; Frankrijk wint het met meerderheid van één stem, 303-304. - De Republiek teekent de preliminairen, één dag voor de algemeenen vrede tot stand komt, 305. - Fox is nog niet geheel ontmoedigd; instructie van generaal O'Hara, 306-307. - Toenemende invloed der Prinses; zij durft geen toenadering tot Engeland beproeven zonder zeker te zijn van de instemming van haar oom den koning, 308. - Deze instemming is verder af dan ooit te voren, 310. - Nutteloosheid van Pruisens zwakke protesten bij Vergennes, 311.
Maatregelen tot afbreuk van het gezag van den Kapitein-Generaal, 312. - De Prins neemt de dissenters tegen zich in, 313. - Zijn schrikbeelden en herhaaldelijk overwogen vlucht naar Dillenburg, 315. - Moeilijke positie der Prinses, 316. - Haar broeder de kroonprins, 317. - De pruisische staatsministers: Finckenstein, 318; Hertzberg, 319. - Nauwe betrekking tusschen dezen laatste en den kroonprins, 320. - De Prinses verlangt Hertzbergs overkomst, 321. - Zij zendt een geheim agent naar Berlijn, die bij den koning weinig uitricht, 322. Onbeduidend voorval aan de grenzen, waaruit Jozef II aanleiding neemt tot een onverhoedsche aanranding van ons gebied, 324. - De patriotten vreezen, dat het wel om opening van de Schelde te doen zal zijn, 325. - De ijver der kooplieden voor de patriotsche zaak is reeds aanmerkelijk bekoeld, 326. - Engeland poogt vruchteloos met de verlegenheid der patriotten zijn voordeel te doen, 328. - Ministerie van William Pitt, 329. - Hij laat Frankrijk in de Republiek vrij spel, 330. - Vergennes tegenover Pitt; bedriegelijkheid van den schijn van Frankrijks kracht en Engelands zwakte, 331-332. Inzichten aan het hof van Berlijn; Hertzberg kan niet overkomen, maar zendt een lange memorie, 334. - Waardeering van dit stuk, 336. - Nieuwe dreigementen der patriotsche partij, 337. - Pruisische vermaning van 31 Maart 1784, en hoe zij beantwoord wordt, 339. - Verkeerde begrippen in Europa omtrent onze Republiek: de ‘vrije Bataaf’, 341. - Bij voortduring wordt uit Berlijn op verwijdering van den Hertog aangedrongen, 343. - Waarom zijn aanwezigheid den patriotten onverdraaglijk is, 344. - De Staten van Holland doen navraag naar de Acte van Consulentschap; het stuk wordt door den Prins medegedeeld, 346. - Houding van de Prinses en haar aanhang tegenover den aanval op den Hertog, 348. - Gehoor van De Gijselaar c.s. bij den Prins, 349. - Willem V neemt een oogenblik een cordate houding aan, maar houdt die niet vol, 350. - Vertrek van den Hertog naar Aken, 351. |
|
hoofdstuk viii. - de fransche alliantie | 352. |
Voorstel van Utrecht in de Staten-Generaal, van 4 Februari 1784, 352. - Stilzwijgen van Vergennes; verlegenheid der pensionarissen, 353. - De amsterdamsche aristocraten en het alliantieplan, 354. - Vraag der pensionarissen aan Vergennes van 26 Maart, 355. - Zijn antwoord van 1 April, 356. - Alliantie-ontwerp der pensionarissen, 358; van Vergennes, 359. - Tableau sommaire des prétentions de l'Empereur, 360. - Noot van Vergennes op het tweede artikel der voorgestelde alliantie, 362; zij wordt geschrapt, 363. - Van Berkenrode en Brantsen tot onderteekening der alliantie gemachtigd, 364. |
[pagina XIX]
Bladz. | ||
---|---|---|
bijlagen. | ||
i. | Uittreksels uit opstellen van de Bonnac, en uit de instructie van d'Affry (1755) | 367. |
ii. | De Prinses aan Frederik de Groote, 19 Januari 1769 | 373. |
iii. | Yorke aan Lord Suffolk, 25 Augustus 1778 | 374. |
iv. | Uit de briefwisseling van den Prins en de Prinses met Frederik de Groote, 1769-1777 | 376. |
v. | Brieven van Frederik de Groote aan den Prins en aan de Prinses, uit het jaar 1779 | 380. |
vi. | Verbod van kaasinvoer in Frankrijk, 1779 | 384. |
vii. | Yorke aan Lord Stormont, 7 November 1780 | 388. |
viii. | Vauguyon aan Vergennes, over den stap van Amsterdam tegen den Hertog van Brunswijk, 1781 | 390. |
ix. | Triquetti aan Yorke, over zijn onderhandeling met Rendorp in den zomer van 1781 | 391. |
x. | Voorgeslagen tocht naar Brest, 1782 | 395. |
xi. | Het zoogenaamd St. Nicolaas-oproer, 1782 | 403. |
xii. | Instructie van generaal O'Hara, 1783 | 408. |
xiii. | De Prinses over de Republiek en Engeland, December 1783 | 409. |
xiv. | De Prinses aan den Prins van Pruisen, 11 Januari 1783 | 411. |
xv. | Raadgevingen van Hertzberg, Januari 1784 | 412. |
xvi. | Uit een apologie van den Prins, Februari 1784 | 415. |
xvii. | Van der Hoop aan Von Schöning, over 's Prinsen brief aan de Staten-Generaal van 24 Mei 1784 | 416. |
xviii. | De fransche alliantie, 1784 | 418. |
[pagina 432]
VERBETERINGEN.
Bladz. 8 | reg. 3 | v.b. | staat: geen van beide, | lees: van geen van beide. |
Bladz. 127 | reg. 18 | v.o. | staat: onderhangen, | lees: onderhandelingen. |
Bladz. 129 | reg. 10 | v.o. | staat: 1755, | lees: in 1755. |
Bladz. 174 | reg. 10 | v.o. | schrap: mogen. | |
Bladz. 176 | reg. 19 | v.o. | staat: zou drijven, | lees: dreef. |
Bladz. 176 | reg. 17 | v.o. | staat: zou voortgaan | lees: voortging. |
Bladz. 210 | noot 2 | v.b. | staat: Negotie, | lees: Negotiatie. |
Bladz. 235 | reg. 14 | v.o. | staat: worden, | lees: worde. |
Bladz. 238 | reg. 1 | v.b. | staat: kan, | lees: kon. |
Bladz. 253 | reg. 2 | v.o. | staat: zij, | lees: dezen. |
Bladz. 259 | reg. 8 | v.b. | staat: bij, | lees: hij. |
Bladz. 298 | reg. 8 | v.o. | staat: zijn, | lees: haar. |
Bladz. 320 | reg. 9 | v.o. | staat: voordragen, | lees: voorgedragen. |
Bladz. 334 | noot 6 | v.o. | staat: par | lees: pas. |
Het woord uitgraven in de noot op blz. 156 is onjuist. Er was van geen graven sprake, maar van een stroomvernauwing die een genoegzame diepte waarborgen zou.
De Jonge's Zeewezen is aangehaald naar de eerste uitgave.