Lexicon van de jeugdliteratuur
(1982-2014)–Jan van Coillie, Wilma van der Pennen, Jos Staal, Herman Tromp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||
Vlaamse jeugdliteratuurdoor Marita de SterckDe Vlaamse jeugdliteratuur heeft geen gemakkelijke start gekend. De langdurige verfransing en de ongunstige socio-economische situatie hebben de opkomst van een echte kinderleescultuur in Vlaanderen danig vertraagd. Terwijl tegen het einde van de achttiende eeuw een auteur als Hieronymus van Alphen in Nederland bijzonder populair was, was het openbare leven in Vlaanderen bijna volledig verfranst en werden, tijdens de Franse overheersing (1792-1814), zelfs actieve pogingen ondernomen om het Vlaams uit te roeien. De Vlaamse literatuur behoorde tot het domein van de kleine man, werd door de economische en culturele elite niet hoog geschat en kreeg weinig groeikansen binnen de andere economische lagen. Alleen de Vlaamse orale volksliteratuur bloeide en bereikte brede lagen van de bevolking. De korte maar voor het Vlaams gunstige periode van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) kon weinig blijvende veranderingen bewerkstelligen omdat het Vlaamse volk verarmd, ongeletterd en onmondig was en de cultuurdragers verfranst waren. Tijdens de negentiende eeuw maakte Vlaanderen meer dan één economische crisis door, wat leidde tot verdere verpaupering. Een scherp beeld van deze situatie wordt getekend in de Vlaamse historische jeugdroman Vogels voor de kat van Jessy Marijn (1981). Binnen deze socio-culturele constellatie kregen de Vlaamse geschreven literatuur en ook de opkomende Vlaamse jeugdliteratuur een sterk opvoedende taak aangemeten. De invloed van Hieronymus van Alphen was groot, vooral op het werk van Prudens van Duyse, wiens moraliserende gedichtjes voor kinderen (1844: Kindergedichtjes) populair waren. Conscience, later ook Loveling en andere populaire auteurs publiceerden eveneens voor kinderen. Ook fabels genoten een zeker succes. In 1850 was de helft van de Vlaamse bevolking nog analfabeet. Er bestond geen brede leescultuur in de eigen taal zoals de omringende landen die al meer dan een eeuw kenden. Voor kinderen waren er naast de orale volksverhalen waar volwassenen en kinderen naar luisterden, ook volksprenten die bijzonder veel succes hadden. Populaire romans als die | |||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||
van Hendrik Conscience werden vaak integraal voorgelezen aan een publiek van jong en oud. Wie kon lezen ging noodgedwongen al vroeg in de literatuur voor volwassenen grasduinen. Er waren uiteraard wel aparte schoolboeken. | |||||||||||
Tot 1960Rond de eeuwwisseling kwam er verandering in deze situatie. Door de daling van de kinderarbeid, de democratisering van het onderwijs en de toename van het aantal bibliotheken groeide het potentiële jonge lezerspubliek aanzienlijk. In het spoor van buitenlandse evoluties werden ook in Vlaanderen steeds meer verhalen geschreven die speelden in een eigen kinderland, dat werd beheerst door een wereldvreemde fantasie. Het probleemloze jeugdland werd een ommuurd gebied binnen de volwassen maatschappij. Auteurs vermeden seksualiteit, dood en maatschappelijke problemen in de jeugdliteratuur. Literatuur voor volwassenen werd niet langer geschikt geacht voor kinderoren en -ogen. Er kwamen een aantal series met beknopte verhalen, betaalbaar uitgegeven, die jonge auteurs debuutkansen boden en al gauw een breed lezerspubliek kregen: de Kinderbibliotheek van Abraham Hans, in 1922 opgericht, en de Vlaamse Filmpkens, opgericht in 1930 door de redacteuren van het katholieke kindertijdschrift Zonneland. Beide reeksen bevatten in die tijd vooral klassieke, stereotiepe avonturenverhalen. De laatste serie bestaat nu nog, de Kinderbibliotheek van Abraham Hans verdween in 1955. In de jaren dertig namen discussies rond de beoordeling van jeugdliteratuur toe. Critici als Hendrik van Tichelen en Ger Schmook pleitten met veel overtuigingskracht voor betere kinderboeken en er groeide meer belangstelling voor het jeugdboek vanuit literaire hoek. Auteurs als Jozef Simons, Felix Timmermans en leraarpriester Lode Lavki publiceerden een aantal kinderboeken in het spoor van de populaire Vlaamse verteltraditie die inhoudelijk en literair veel beter onderbouwd waren dan de dunne reeksverhalen. In de jaren dertig en veertig kende ook de Vlaamse kinderpoëzie een bescheiden bloei. In 1945 werd de Vereniging van Vlaamse Schrijvers voor de Jeugd opgericht. In 1947 stichtten de vijf gebroeders Van Nerum een nieuwe serie, Van Nerums Jeugdbibliotheek, waarin vooral historische verhalen verschenen. Het jeugdliteraire landschap van de eerste helft van de twintigste eeuw bleef al bij al eerder schraal, conformistisch en overtraditioneel: wensvervullende, lieve fantasieverhalen voor jonge kinderen, schoolmeesterachtige realistische vertellingen, series stereotiepe avonturenverhalen voor jongens en overklassieke brave | |||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||
meisjesboeken. Jeugdboeken kregen aandacht als nuttig instrument in het opvoedingsproces maar zwaar woog deze belangstelling nog niet. Er ontstond wel langzaam maar zeker een gunstig klimaat dat de bloei van de jaren vijftig aankondigde. In de jaren vijftig nam de belangstelling voor jeugdliteratuur toe. De Goede Pers uit Averbode startte haar nu nog altijd populaire kindertijdschrift Zonnekind en in 1953 zag de serie Historische Verhalen onder impuls van Cyriel Verleyen het levenslicht. Beide initiatieven bestaan nu nog en werden belangrijke kweekvijvers voor nieuw talent. De pedagogische functie stond nog altijd centraal bij de creatie én bij de beoordeling. Daarvan getuigden de recensies uit die tijd, o.a. in het maandblad Jeugdboekengids dat vanaf 1958 los van het zusterblad Boekengids verscheen en vooral wilde inspelen op de toenemende belangstelling voor het kinder- en jeugdboek in bibliotheekkringen. Uitgeverijen als Lannoo, Altiora, De Standaard, De Vries-Brouwers, Davidsfonds en de inmiddels verdwenen uitgeverijen Het Fonteintje en Opdebeek publiceerden steeds meer jeugdboeken, vooral werk van Vlaamse auteurs, meestal moraliserend en geschreven in een klassieke vertelstijl. Het reisverhaal en het informatieve verhaal over andere culturen werden heel populair en weerspiegelden vaak toenmalige stereotiepe denkbeelden. Andere cultuurgroepen werden dommer, luier, agressiever voorgesteld dan de westerse groepen. Aan het eind van de jaren vijftig trad een nieuwe generatie produktieve auteurs op de voorgrond, onder wie Cyriel Verleyen, Cor Ria Leeman, René Struelens en René Swartenbroekx. De laatste drie zouden tot in de jaren tachtig blijven publiceren. De eerste grote prijzen voor jeugdliteratuur werden ingesteld. Vanaf 1955 bekroonde de Provincie Antwerpen jaarlijks kinder- en jeugdboeken, terwijl ook de Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen vanaf 1963 een Referendum voor het kinder- en jeugdboek organiseerde. Vanaf 1987 werden deze Referendumprijzen Boekenleeuw genoemd, in 1989 kwamen er nog Boekenwelpen bij voor diverse leeftijdscategorieën en een Boekenpauw voor het mooist geïllustreerde kinderboek. In de jaren vijftig kregen overigens ook een aantal Belgische stripseries met werk van Hergé (Kuifje), Willy van der Steen (Suske en Wiske) en Marc Sleen (Nero) een grote internationaal bekendheid. Ze zorgden meteen voor de nodige discussies rond de pedagogische waarde van dit genre. De belangstelling buiten pedagogische kringen groeide en de toename van de groep jonge lezers die | |||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||
voldoende scholing en vrije tijd hadden om jeugdboeken te lezen deed de produktie opvallend toenemen tijdens de jaren zestig. In de jaren zestig kenden het kindervers, het sprookje en het klassieke avonturenverhaal een bescheiden bloei met auteurs als Yvonne Waegemans, Leen van Marcke en Albe, terwijl voor beginnende lezers speciale reeksen ontstonden: de Goudhaantjes van Hendrik Jespers, de Reintjes-reeks van Albert van Nerum, de Eendjes, Uiltjes en Okapi's onder leiding van Bob Martin en Lo Vermeulen. Deze laatste reeksen, de Eendjes, Uiltjes en Okapi's, bestaan nu nog. Inhoudelijk en qua vormgeving ondergingen ze gedurende drie decennia weinig evolutie. | |||||||||||
1960-1980In de jaren zestig domineerde het traditionele, brave jeugdboek met de opbouwende en opvoedende verteltoon nog altijd de markt. Bepaalde thema's als seksualiteit, dood en maatschappelijke problemen werden niet voor kinderoren geschikt geacht en er werd weinig aandacht besteed aan de vormtechnische verzorging. Aan het eind van de jaren zestig werden de thema's uitgebreid, maar de echte doorbraak zou pas komen in de jaren zeventig. Een belangrijke impuls vormde de meer actieve vertaalpolitiek die een aantal vernieuwende geluiden uit Scandinavië, Groot-Brittannië en Duitsland naar Vlaanderen bracht. Binnen de context van de anti-autoritaire opvoedingsideeën groeide ook in Vlaanderen een andere visie op de functie en beoordeling van jeugdliteratuur. De pedagogische invalshoek werd duidelijk bekritiseerd, men pleitte voor een actualisering van de thematiek en voor een maatschappijgerichte en maatschappijkritische jeugdliteratuur die kritische zin en weerbaarheid zou bevorderen. ‘Taboe- en roldoorbrekend’ waren belangrijke criteria. In het spoor van buitenlandse voorbeelden boog een Alternatieve Werkgroep Jeugdliteratuur zich over functies en criteria en bereikte een vrij groot succes met artikelenbundels onder de naam Zozo. Vanuit het jeugdvormingswerk werd in 1978 een informatie- en documentatiedienst, Infodok, opgezet waarbinnen ruime aandacht bestond voor het jeugdboek als instrument voor maatschappijverandering. Uit deze dienst groeide in 1982 de alternatieve uitgeverij met dezelfde naam. Uitgeverij Lotus, opgericht in 1978 wilde duidelijk progressieve jeugdliteratuur brengen en viel op door de vernieuwende vertaalpolitiek (o.a. het werk van Janosch) en de publikatie van eigentijdse maatschappijkritische jeugdromans die destijds heel wat stof deden opwaaien zoals Drie mussen in september van Liva Willems (1977). Uitgeverij Lotus | |||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||
vervulde samen met Infodok een baanbrekende rol, maar was slechts een kort leven beschoren en verdween in 1981. Diverse Vlaamse auteurs speelden op de vernieuwingsgolf in. Cyriel Verleyen (1914-1983), een van de belangrijkste promotors van het kinderboek in Vlaanderen, bracht na een reeks klassieke historische verhalen een opvallend nieuw geluid met De boodschap van de onzichtbare (1973), over een ex-nazi die in het Zuidamerikaanse oerwoud met een westers meisje in contact komt. Openhartige, realistische, soms opzettelijk taboedoorbrekende verhalen rond diverse psychologische en maatschappelijke problemen werden een echte trend. De gele serie van Lannoo was in dit opzicht baanbrekend. Gaston van Camp, die tot dan toe vooral schoolse historische verhalen gepubliceerd had, ging onder invloed van Miep Diekmann uit Nederland ook op een realistische manier schrijven over groeipijnen, ontluikende seksualiteit en maatschappelijke problemen in zijn tienerromans: Ik ben Harry van de achterbuurt uit 1975 en Sikkelstraat 12 uit 1977. Er zit muziek in de lucht uit 1977 van Mireille Cottenjé brengt de problematiek van alternatieve gezinsvormen ter sprake. Gie Laenen is een derde belangrijke auteur uit deze baanbrekende serie met werken als Leven overleven (1975) over groeipijnen en de funeste rol van reactionaire onderwijsvormen, Paultje, ze gaan weer vechten (1977) over de vernietigingskampen tijdens de Tweede Wereldoorlog en Twee en twee is vier (1979) over homofilie. Critici als Fred de Swert (Jeugdboekengids) en Eric Hulsens (De Nieuwe, Streven en Heibel) gingen de produktie kritisch volgen. Eric Hulsens bracht een levendige discussie op gang over de kwaliteit van de Vlaamse jeugdliteratuur en over de zin en onzin van ingrijpende en infantiliserende bewerkingen van volkssprookjes. In 1971 werd voor het eerst een Staatsprijs voor Jeugdliteratuur uitgereikt. Infodoktijdschrift ontstond in 1976 (werd van 1982 tot 1986 opgevolgd door Pluizer). Ook een Vlaams-Nederlandse serie monografieën over jeugdliteratuur zag het licht in de jaren zeventig: Refleks (1976-1984). Vanaf 1971 kende Vlaanderen een eigen jeugdboekenweek en in 1978 werd het Nationaal Centrum voor Jeugdliteratuur opgericht. | |||||||||||
Na 1980In de jaren tachtig ontwikkelde zich een allergie voor de kommer-en-kwel-trend. De bekroning van de probleemroman Er zit muziek in de lucht van Mireille Cottenjé met de Staatsprijs voor Jeugdliteratuur in 1981 zorgde voor de nodi- | |||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||
ge controversen. De opeenstapeling van maatschappelijke thema's ten koste van de inhoudelijke diepgang en de stijl werd in diverse kritieken openlijk veroordeeld. De aandacht van auteurs en critici verschoof naar emotionele thema's. Een thematische verinnerlijking brak door, terwijl de kindvriendelijke criteria herkenbaarheid en toegankelijkheid hoog scoorden. Leesplezier werd het sleutelwoord. De eerste kinder- en jeugdjury's doken op in 1982, wonnen gaandeweg aan belang en vestigden de aandacht op de criteria die jongelui zelf bij boekselectie hanteerden. De meeste bibliotheken bouwden hun jeugdafdeling steviger uit en de uitleencijfers in deze afdelingen gingen drastisch de hoogte in. Twee nieuwkomers, Manteau-Jeugd (opgericht in 1983, in 1987 overgenomen door Houtekiet-Jeugd) en Clavis (opgericht in 1984) speelden op het klimaat van zorgverbreding in, terwijl gevestigde uitgeverijen als Davidsfonds, Altiora en Lannoo hun uitgavebeleid danig bijspijkerden. De kinder- en jeugdpoëzie herleefde met auteurs als Daniël Billiet, Riet Wille, Jos Brabants, Andre Sollie, Gil vander Heyden en Geert Decockere. Het historische jeugdverhaal werd opnieuw toonaangevend met Gaston van Camp, Johan Ballegeer, R.H. Schoemans, Paul Kustermans, Gerda van Cleemput, Ed Franck, Maria Heylen, Karel Verleyen, Gerda van Erkel, Walter Gansemans, Bruno Comer, Wim Daems en Anne Rutyne. Auteurs als Henri van Daele, Gie Laenen, Gerda van Cleemput, Annelies Tock, Gil vander Heyden verruilden het meer problematisch getinte verhaal voor relativerende humor en een meer fantasierijke plot. De psychologische adolescentenroman verwierf zijn plaats op de markt met Bart Moeyaert, Ed Franck, Gil vander Heyden en voor eerste lezers verschenen nieuwe buitenschoolse series: de Letterberg (uitgeverij Infodok) waarin Liva Willems, Els Beerten, Detty Verreydt en Bettie Elias nieuw werk publiceerden, en de Trommelboeken (uitgeverij Altiora) met Henri van Daele, Gregie de Maeyer en Jaak Dreesen. Niet alleen de produktie van eigen bodem, maar ook de vertaalpolitiek ging er kwantitatief en kwalitatief op vooruit. Infodok vertaalde een groot aantal Scandinavische en Britse jeugdboeken en prentenboeken (I. Skote, S. Nordqvist, B. Cole), Lannoo mikte op grote namen uit de Angelsaksische wereld (C. Voigt, J. Blume, P. MacLachlan), Altiora plukte vooral uit het Duitse en Canadese veld (C. Nöstlinger, A. Zitelmann, C. Taylor, M. Hughes). De Vries-Brouwers bouwde een uitvoerig en rijk geschakeerd prentenboekenfonds op, Casterman (Janosch) en Clavis (M. Laimgruber, P. Dale, M. Waddell) legden | |||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||
zich ook toe op prentenboeken, terwijl de laatste uitgeverij daarnaast steeds meer adolescentenromans uit de Angelsaksische literatuur ging vertalen. Facet bracht tot 1986 vooral herdrukken van traditionele Vlaamse jeugdromans maar bouwde sedertdien ook aan een degelijk vertaalfonds (A. Horowitz, M. Mahy, M. Morpurgo). De tweede helft van de jaren tachtig wordt gekenmerkt door toenemende aandacht voor de esthetische factor, zowel wat verwoording als wat de visuele boekverzorging betreft. Een verfijnde stijl verovert in de criteriadiscussies de eerste plaats, terwijl aan cover- en binnenillustraties en aan lay-out steeds meer aandacht wordt besteed. Uitgeverijen stappen af van steriele seriebeelden, er ontstaat een stijlverbreding in de illustratiewereld en het prentenboek van eigen bodem komt op met namen als Rita van Bilsen, Etienne Bruneel, Gregie de Maeyer, Gerda Dendooven, Koen Fossey, Nicole Rutten en Lieve Baeten. Boekpromotie-activiteiten breidden sterk uit in bibliotheek- en onderwijswereld. Sedert 1985 namen de promotionele activiteiten van het Nationaal Centrum voor Jeugdliteratuur drastisch toe en in 1986 nam het centrum ook de coördinatie van de Vlaamse jeugdboekenweek op zich waaraan steeds meer bibliotheken, scholen en culturele centra meewerkten. Die jeugdboekenweek nam een enorme uitbreiding nadat spaarbank an-hyp, het geheel vanaf 1988 financieel zwaar ging sponsoren en bood de Vlaamse kinderboekenproduktie de brede promotionele ondersteuning die ze broodnodig had. Er ontstond een keten van kinderboekwinkels die door het samenstellen van een gezamenlijke tip-tien een ruim publiek wist te bereiken. Dit alles resulteerde in een hausse in de produktie en in de verkoopcijfers aan het eind van de jaren tachtig. Genres die het in de jaren negentig bijzonder goed blijken te doen zijn de psychologische jeugdromans (o.a. het met de Boekenleeuw bekroonde debuut van Anne Provoost: Mijn tante is een grindewal), korte verhalen over dagelijkse ervaringen van jonge kinderen die met relativerende humor en een knipoog naar de volwassen meelezer worden beschreven (b.v. het debuut van Sine van Mol: Willem en tal), de young adult novel (met de veelgeprezen novelle Kus me van Bart Moeyaert), historische verhalen waarbij ook steeds meer biografieën (o.a. Freek Neiryncks debuut: Chaplin) en informatieve uitgaven (de monografieënreeks van Altiora, de natuurserie van Casterman en de prestigieuze Vlaamse bewerkingen van uitgeverij Lannoo: Lannoo's encyclopedie, Lannoo's wereldatlas en Lannoo's atlas van de dinosauriërs). De | |||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||
produktie van informatieve jeugdboeken, zowel in vertaling als van eigen bodem, neemt overigens gestaag toe, terwijl ook de markt voor eerste lezers successen blijft boeken: Clavis lanceerde eind '91 een nieuwe reeks. In het voorjaar van 1991 fuseerden de uitgeverijen Davidsfonds en Infodok onder de naam Davidsfonds-Infodok. Na het ontslag van Infodok-directeur Jos Baeckens richtte deze in het najaar van 1991 een nieuwe kinderboekenuitgeverij op onder de naam Bakermat die inmiddels haar eerste titels en een kinderboekenclub (de Hip hip hoera-club) lanceerde. In de jaren negentig lijkt de kwaliteitsverhoging van de Vlaamse kinder- en jeugdboekproduktie zich nog door te zetten, terwijl de boekverkoop tot ongekende hoogten stijgt. De vijf procent stijging in de algemene boekverkoop die in 1990 werd genoteerd en die vooral was terug te brengen tot de kinder- en jeugdliteratuur en strips, zou volgens voorlopige cijfers in 1991 zo mogelijk nog overtroffen worden. | |||||||||||
Nederland-VlaanderenWat de omvang van de produktie, de vertaalpolitiek en de themaselectie en -behandeling betreft, bestonden er tot in de jaren zestig belangrijke verschilpunten tussen de Vlaamse en Nederlandse kinder- en jeugdliteratuur, die duidelijk bekeken moeten worden in de historische context van de Vlaamse literatuur in het algemeen. Pas toen een zekere hoogconjunctuur een meer omvangrijke produktie van eigen bodem en een bredere vertaalpolitiek mogelijk maakten, kreeg de Vlaamse kinder- en jeugdliteratuur reële groeikansen die uiteraard gepaard gingen met de nodige kinderziektes en groeipijnen. In de jaren zestig en zeventig werd openlijk opgekeken naar de evoluties in Nederland, een auteur als Miep Diekmann speelde een belangrijke stimulerende rol voor enkele Vlaamse auteurs en heel wat Vlaamse critici beklemtoonden de kwaliteitsverschillen: Nederlandse kinder- en jeugdboeken werden in Vlaanderen vaak geroemd om hun eigentijdse themakeuze, soepele stijl, functionele dialogen, goede plotopbouw en verzorgde vormgeving. Discussies rond de verschillende opvoedingsnormen brachten vooral een meer libertijnse themabehandeling en het gebruik van schuttingtaal ter sprake maar ebden weg in de jaren tachtig. Heel wat Nederlandse jeugdauteurs werden enorm populair in Vlaanderen en profiteerden mee van de hausse in de kinder- en jeugdliteratuur. Sedert de jaren tachtig beklemtoont de Vlaamse kritiek dat de inhaalmanoeuvre succesvol is geweest en dat de Vlaamse jeugdliteratuur, hoewel ze een veel kleinere produktie heeft en dus kleinschaliger opereert, kwalitatief de vergelijking met het | |||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||
noorden kan doorstaan. Deze mening lijken de meeste Nederlandse critici vooralsnog niet te delen (zie het artikel van Bregje Boonstra in NRC Handelsblad, 2 november 1990 en het themanummer Leesgoed, februari 1988). Nederlandse critici wijzen op de verschillen in stijl en taalgebruik. Vlaamse auteurs gebruiken gedeeltelijk een woordenschat die in het Noorden niet of minder of met een andere betekenis voorkomt of die daar eerder tot de schrijftaal behoort in plaats van tot de levende spreektaal. Uitdrukkingen en spreekwoorden kunnen variëren, terwijl er ook qua zinsbouw verschillen zijn. Op enkele uitzonderingen na brengen deze verschillen echter nergens de verstaanbaarheid van de tekst echt in gevaar omdat ze door de context duidelijk worden. De Vlaamse vertelstijl wordt door Nederlandse critici nogal eens als oubollig of wollig omschreven, de verhaaltoon als meer bevoogdend, belerend, moraliserend en sentimenteel, een indruk die door Vlaamse auteurs en critici wordt betwist. Wat visuele vormgeving betreft zijn de verschillen tussen illustratiestijlen en lay-out verminderd, hoewel qua belettering en coverontwerpen nog wel verschillen opvallen. De financiële situatie van de uitgeverijen in Nederland en Vlaanderen is duidelijk anders. Nederlandse uitgevers werken met grote omzetcijfers en kunnen ook meer investeren in professionele begeleiding en promotie. Ze streven ook duidelijk een hechtere fondsidentiteit na. Hoewel er in Vlaanderen ook een evolutie is naar een vast uitgeversprofiel en naar vaste auteurs, plegen auteurs er nogal eens te pendelen tussen diverse uitgevers. Dat mes snijdt aan twee kanten en in het kader van de recente hausse wordt ook opgeroepen om selectiever uit te geven omdat de markt uiteraard niet onbeperkt is en een intensere kwaliteitscontrole op termijn wenselijk is. Uitgeverijen als Deltas, Hemma en De Ballon, die vooral de warenhuismarkt en grootschalige, commerciële boekhandels bestrijken met triviale series en informatieve boeken profiteren immers het meest van de gunstige evolutie. Uitgeverij Deltas heeft tussen 1985 en 1990 een omzetstijging van vijftig procent kunnen realiseren. Het is overigens opvallend dat de dag- en weekbladkritiek deze hausse niet echt kritisch volgt. Er wordt nu minder ruimte voor recensies voorzien dan aan het begin van de jaren tachtig en stapelrecensies komen meer voor dan goed onderbouwde, diepgaande kritieken. De Vlaamse kinderboekenmarkt kampt ook nog altijd met het nijpende gebrek aan aandacht binnen de Nederlandse kritiek en het blijvend marktprotectionisme in het Noorden: de Nederland- | |||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||
se boekhandels en bibliotheken halen Vlaamse jeugdboeken slechts mondjesmaat binnen, hoewel een en ander wel in beweging komt. De hele Vlaamse kinder- en jeugdboeken-produktie blijft dus in het teken staan van de beperktheden van het taalgebied. De beperkte afzetmarkt en de kleinschaligheid van de gemiddelde Vlaamse uitgeverij blijven structureel belemmerende factoren, maar de vicieuze cirkel lijkt wel doorbroken. | |||||||||||
Vlaamse prijzen voor jeugdliteratuurDriejaarlijkse Staatsprijs voor Jeugdliteratuur (sedert 1971): 1983: Henri van Daele met Pitjemoer 1986: Mariette Vanhalewijn met Kleine Adam 1989: Johan Ballegeer met Geen meiden aan boord
Boekenleeuw, Boekenwelpen en Boekenpauw (voor de beste illustraties): prijzen ingesteld door de Vereniging ter Bevordering van het Vlaams Boekwezen en het Nationaal Centrum voor Jeugdliteratuur.
Driejaarlijkse Provinciale prijs voor letterkunde Antwerpen, afwisselend voor de categorie jeugdboek en kinderboek.
Driejaarlijkse interprovinciale prijs voor jeugdliteratuur. Jacob van Maerlantprijs voor een oeuvre en Van Maerlantje voor het beste jeugdboek.
Tweejaarlijke Prijs Knokke-Heist, ingesteld door uitgeverij Davidsfonds-Infodok en de stad Knokke-Heist voor een jeugdboek.
Tweejaarlijkse Prijs Lannoo-Tielt, ingesteld door uitgeverij Lannoo en de stad Tielt voor een kinderboek.
John Flandersprijs, ingesteld door De Goede Pers voor een kort jeugdverhaal.
Tweejaarlijkse poëzieprijs Dichter bij de jeugd, ingesteld door het Poëziecentrum en de stad Tielt.
Vlaamse Kinder- en Jeugdjury; drie leeftijdscategorieën: 8-9; 10-12; 13-15. Kinder- en Jeugdjury Limburg; vijf leeftijdscategorieën: -8; 8-9; 10-12; 12-14; 14 +. Sedert november 1991 zijn beide jury's verenigd.
Signaalprijs voor jeugdtheater: jaarlijkse prijs voor het beste kindertoneelstuk.
→ Zie ook: Kinderboekwinkels. | |||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||
Bibliografie
30 Lexicon jeugdliteratuur |
|