| |
| |
| |
Rita Verschuur
door Joke Linders
Rita Verschuur is op 25 juli 1935 in Amsterdam geboren. Omdat haar vader in de houthandel zat en veel zaken deed met Zweden, raakte zij al vroeg vertrouwd met de Zweedse taal en cultuur. Vanaf haar twaalfde trok ze regelmatig naar het hoge Noorden. Na haar eindexamen gymnasium in 1954 ging ze Zweeds studeren, eerst in Amsterdam, later in Uppsala. Daar ontmoette ze Egil Törnqvist met wie ze in 1960 trouwde, en begon ze vanuit het Zweeds en het Noors naar het Nederlands te vertalen: bijna alle boeken van Astrid Lindgren, maar ook Nachtpapa van Maria Gripe, boeken van August Strindberg en Knut Hamsun en de poëzie van Gunnar Ekelöf. Later vertaalde ze ook vanuit het Nederlands naar het Zweeds: boeken van Jan Wolkers en Roel van Duyn en de kinderboeken die ze zelf schreef. De eerste vertalingen verschenen onder de naam Verschuur, latere onder de naam Törnqvist-Verschuur.
Vanwege de benoeming van haar man tot hoogleraar Scandinavische taal- en letterkunde in Amsterdam kwam het echtpaar Törnqvist in 1969 met hun drie kinderen naar Nederland en brachten zij voortaan alleen de vakanties in Zweden door. Door het afwisselend verblijf in Zweden en Nederland is dochter Marit Törnqvist, die inmiddels zelf internationale faam geniet vanwege haar illustraties, zich altijd kind van twee culturen blijven voelen.
Door een briefwisseling met diezelfde dochter, eerst gepubliceerd in Ouders van nu en later in boekvorm onder de titel Wie is hier eigenlijk de baas? (1977), ontwikkelde Rita
| |
| |
Törnqvist het vermogen op papier te zetten wat kinderen zelf niet kunnen vertellen. Het was het begin van een omvangrijk en gevarieerd oeuvre waarin veel aandacht is voor de binnenwereld van kinderen: Ze snappen er niets van (1976), Wat je zegt ben je zelf (1977), Kinderen en gekken... (1978). De onzichtbare en magische kanten van het bestaan domineren in Achter de bergen ligt de zee (1987), De torenvalk (1990) en Het oude huis op het duin (1991).
In 1980 kreeg Rita Törnqvist de Aanmoedigingsprijs van de Gemeente Hilversum; Drie is teveel werd in 1983 door de Kinderjury in Sneek als mooiste boek gekozen. Verdere onderscheidingen ontving zij voor de verhalencyclus over haar eigen jeugd. Sinds het eerste deel van deze reeks, Hoe moet dat nu met die papiljotten? (1993), publiceert zij onder haar meisjesnaam: Rita Verschuur. Voor het derde deel, Vreemd land, mocht zij in 1996 een Zilveren Griffel in ontvangst nemen. Het is ook bekroond met de Nienke van Hichtumprijs.
Het schrijven van verhalen is Törnqvist altijd blijven combineren met vertalen. Die combinatie heeft zij als bijzonder vruchtbaar ervaren, omdat beide de mogelijkheid bieden in andermans huid te kruipen. Dat laatste is ook gelukt aan dochter Marit, die met haar fijne, vaak gewassen pentekeningen de poëtische kracht van het latere werk van haar moeder wist te versterken. In een aantal gevallen hebben moeder en dochter zo nauw samengewerkt dat de boeken onder hun beider namen konden verschijnen.
| |
Werk
De eerste schreden op het pad van de jeugdliteratuur zette Rita Törnqvist in 1976 toen zij in een spontaan ontstane briefwisseling met haar elfjarige dochter de uitdaging van het communiceren met kinderen ontdekte. In Wie is hier eigenlijk de baas? probeert Marit haar moeder via briefjes duidelijk te maken dat ze het niet eens is met de gezagsverhoudingen binnen het gezin. De moeder reageert vanuit háár standpunt, dat vaak afwijkt van dat van de dochter. Blijkens reacties in pedagogisch georiënteerde rubrieken inspireerde het boek andere ouders de omgang met hun kinderen kritisch te bezien. Al merkte Guus Kuijer in Het geminachte kind (1980) terecht op dat de titel van de bundel niet erg nauwkeurig is. De brieven gaan namelijk niet over de vraag wie er de baas is of moet zijn, maar over ruimte en begrip hebben voor elkaars standpunten.
De discussies tussen moeder en dochter leverden de stof voor drie boeken over de belevingsmogelijkheden en standpunten van het kind, met name van de hoofdfiguur Heleen: Ze snappen er niets van, Wat je zegt ben je zelf en Kinderen en gekken.... Het gedrag en het onbegrip van volwassenen worden er sterk in bekritiseerd. De toon van schrijven onthult dat de
| |
| |
verhalen zijn ontstaan in nauw contact en solidariteit met kinderen. Vanwege de introductie van maatschappijkritische vraagstukken komt in deze boeken het decor van de late jaren zeventig tot leven.
Karakteristiek voor de eerste boeken van Rita Törnqvist is de strijd voor gelijkwaardigheid tussen kind en volwassenen. Alles is doordrongen van de overtuiging dat ‘kind durven zijn’ het belangrijkste is. Zelf zei ze daarover: ‘Ik geloof dat het voor een kind juist een opluchting kan zijn te lezen dat ook iemand anders gedachten en gevoelens heeft die je eigenlijk niet mag hebben, en die tenslotte toch in positeve banen geleid worden.’
In de jongerenroman Gewoon mezelf (1983), maar ook in Eerlijk is eerlijk (1983) of Het lied van de blauwe parkiet (1985) overheersen maatschappijkritiek en solidariteit met de onderdrukte partij. Daarnaast staan meer sprookjesachtige verhalen als Zwerftocht van een trollenkind (1978) en De fluit en de bombardon (1980). Het eerste speelt in een trollenwereld. Het tweede, waarvan het titelverhaal is verfilmd en later in samenwerking met Marit ook tot een prentenboek werd (De muzikant en het meisje), bestaat uit zeven verhalen over vreemde snuiters: een koning met een zeer stuitje en een vrouw die haar man precies zo laat maken als zij hem graag ziet. Zoals in alle sprookjes gaat het niet om die gekke situaties of personen maar om de moraal. En die heeft alles te maken met vrede vinden in wat zich op je levenspad voordoet.
Voor kleuters schreef Törnqvist een aantal voorleesverhalen met een overwegend realistische inslag. Morgen kom ik logeren (1979), Ik en mijn broertje - Mijn broertje en ik (1980) en Morgen ga ik mama ruilen (1980) zijn vooral gericht op herkenbaarheid van gevoelens. Die kunnen ook wel eens wreed of onaangenaam zijn, want kinderen zijn nu eenmaal niet anders dan volwassenen.
In Een rooskleurig meisje (1981) en Drie is teveel (1982) is de realiteit nog verder uitgewerkt en spelen kwesties als echtscheiding en machtsituaties tussen kinderen een grote rol. De negenjarige Carrie (Een rooskleurig meisje) heeft een levendige fantasie, maar staat tegelijkertijd met beide benen op de grond. Hoewel zij haar vader erg mist, moedigt Carrie haar moeder aan zich over haar verdriet heen te zetten en een nieuw leven te beginnen. Uit de lange brief die zij haar vader schrijft en uit haar gesprekken met een oude veerman blijkt intussen dat Carrie nog steeds van hem houdt. In dit boek lukte het Törnqvist de positieve en negatieve eigenschappen van moeder én dochter te belichten.
Drie is teveel draait om een vraag die ook in het autobiografische Hoofdbagage (1996) aan de orde komt, namelijk of vriendschappen tussen meer
| |
| |
Illustratie van Martin Törnqvist uit De torenvalk
dan twee personen (kinderen) wel mogelijk zijn.
Latere boeken als Achter de bergen ligt de zee, De torenvalk en Het oude huis op het duin spelen in het grensgebied tussen fantasie en werkelijkheid. Problemen en situaties zijn vaak ontleend aan eigen ervaringen met mensen en hun verlangens, maar aankleding en stijl neigen naar het sprookjesachtige.
Met elkaar vormen ze een omslagpunt in het werk van Törnqvist, omdat de taal zo'n belangrijk instrument wordt. In ieder van deze drie romans gaat het om het vinden en realiseren van de eigen identiteit. Die thematiek werkt steeds door in de structuur van het verhaal en in het gebruik van symbolen. Zo is de zoektocht naar de ware ik zoals die in Achter de bergen ligt de zee is uitgewerkt, rijkelijk gelardeerd met ‘voeten’ en ‘schoenen’ en ‘voeten’.
In De torenvalk wordt het realiseren van de eigen verlangens als hoogste vorm van persoonlijke vrijheid gepresenteerd. En ook hier blijkt dat uit een overdaad van symboliek. Vanaf zijn geboorte heeft Erik een onstuitbare drang tot klimmen en klauteren. Eerst op de stoelen en tafels in huis, dan op de ladders in zijn vaders werkplaats en ten slotte in bomen, op daken en torens. Gevaren kent hij niet, hij kent alleen de drang van het klimmen. Maar hoe hoog kan iemand gaan zonder te vallen? Zijn stoutmoedigheid levert hem wel bewondering op, maar ook eenzaamheid. Want zijn vriendin en aanstaande vrouw voelt niets voor een torenhaan die elk moment naar beneden kan storten.
De romantische vertelling is geschreven in een ingehouden, sobere stijl die precies in dat spanningsveld tussen droom en werkelijkheid past. De dromerige illustraties van Marit Törnqvist geven handen en voeten aan de sprookjesachtige verteltrant.
| |
Autobiografische verhalen
Voor de verhalen waarvoor eigen ervaringen de grondstof hebben geleverd is
| |
| |
Rita Törnqvist teruggekeerd naar haar meisjesnaam: Verschuur. De goed gedocumenteerde verhalen, waarvan Jubeltenen (1998) het vijfde deel vormt, kenmerken zich door een persoonlijke, authentieke verteltoon en helderheid van taal. In deze boeken laat de auteur zien hoe een opgroeiend meisje de oorlog en de eerste verwarrende jaren daarna beleeft. Door het tijdsbeeld consequent van binnenuit te belichten werden de boeken meer dan een autobiografie en hebben ze ook waarde als historisch en psychologisch verslag.
De tijdspanne tussen het eerste en laatste deel omvat ruim tien jaar. Het eerste deel Hoe moet dat nu met die papillotten? speelt in de Tweede Wereldoorlog. Rita is vier als de oorlog begint en negen als hij eindigt. Aanvankelijk ervaart zij die oorlog vooral als opwinding en onrust: veel mensen op straat, mannen in de tuin en verduisterde ramen. Later is er de confrontatie met melige tulpenbollen, gore bietensoep van de gaarkeuken, luchtalarm, soldaten die voor de zoveelste keer hun huis doorzoeken en vriendjes die door een bom gedood worden. Het tweede deel, Mijn hersens draaien rondjes (1994), speelt in de eerste jaren na de oorlog en volgt de hoofdpersoon in haar verwarrende relatie met twee vaders en twee moeders. Vreemd land (1995) is gesitueerd in Zweden waar Rita kort na de oorlog bij vrienden van haar vader gaat logeren.
Aan het eind van de basisschool vraagt moeder of Rita zin heeft in de vakantie naar Zweden te gaan: twee weken logeren bij een vreemde familie in een land waar ze een vreemde taal spreken. Natuurlijk wil Rita dat. Voor Hollanders die de oorlog net achter de rug hebben, was Zweden immers een echt luilekkerland. Maar natuurlijk vindt ze zo'n logeerpartij ook heel eng. Al na één Zweedse les beseft Rita dat de Zweden heel anders zijn. In het woordenboekje dat haar vader voor haar koopt, staat niet één vies woord! En als ze hun taal niet leert, kan het gebeuren dat niemand haar zal begrijpen.
In 120 fragmenten maakt Rita de lezers deelgenoot van wat ze in de zomer van 1948 beleeft. Op weg naar Zweden, rijdend door een volslagen verwoest Duitsland, dringt tot haar door dat ook de Duitsers geleden moeten hebben. En als ze hoort hoe de Deense koning zich tegenover de joden heeft opgesteld, kan ze zich oprecht opwinden over het feit dat de Nederlandse koningin haar land heeft verlaten.
Hoewel reis en verblijf nog geen maand duren, gaat er een wereld voor haar open. Het Zweedse meisje dat op de foto zo braaf leek, blijkt in werkelijkheid heel ondernemend. En wat bij Rita thuis beslist niet mag - na elke hap een slok nemen en alles door elkaar metselen - is in Zweden de gewoonste zaak van de wereld. Maar na afloop van de maaltijd zeg- | |
| |
gen ze wel ‘dank u’ tegen de moeder die gekookt heeft. De meisjes doen daar zelfs een knieknik bij! En wat misschien wel het gekste van alles is: op mooie zondagen lopen zelfs de volwassenen in hun blootje!
Door de indeling in fragmenten, de korte zinnen en de oorspronkelijke stijl blijft er veel ruimte voor de verbeeldingskracht van de lezer. Daarin en in de confrontatie met andere gewoontes en opvattingen ligt de waarde van dit deel van haar herinneringen.
In Hoofdbagage zijn de rollen omgekeerd en komt het Zweedse vriendinnetje in het door de oorlog geteisterde Amsterdam logeren. Door dat bezoek begint Rita haar eigen land en de mensen om haar heen met andere ogen te bezien.
Alhoewel ieder deel van deze autobiografische herinneringen los van de andere delen gelezen kan worden, krijgen ze in samenhang met elkaar iets extra. Ze demonstreren hoe kinderen vanuit de verwondering over de wereld om hen heen, zich bewust worden van de eigen ervaringen, en zelfs in de huid van een ander kunnen kruipen.
De vijf romans demonstreren hoezeer onze denkbeelden en opvattingen bepaald worden door wat we als kind leren, zien en ervaren. En ook hoe verrijkend de kennismaking met andere landen en culturen kan zijn.
| |
Waardering
Van meet af aan heeft het werk van Rita Törnqvist, alias Verschuur zich ontwikkeld op het breukvlak van de anti-autoritaire stroming in de kinderliteratuur en de modernistische nadruk op taal. In de waardering voor haar werk zijn die veranderingen goed terug te zien.
Werden haar eerste boeken vooral gewaardeerd om het sterke inlevingsgevoel in de kinderziel en de eigen visie op emancipatie, milieu, scheiding, menstruatie, op de verhalen die op de grens van realiteit en fantasie spelen is van meet af aan met gemengde gevoelens gereageerd. De poëtische sfeer is soms geprezen, soms gehekeld vanwege gewilde mooischrijverij. Met de autobiografische verhalen lijkt Verschuur de vorm gevonden te hebben die door lezers van alle leeftijden gewaardeerd kan worden. Om de sobere en overtuigende stijl van schrijven en de levensechtheid van de geschetste gevoelens. Bregje Boonstra sprak in De Groene Amsterdammer over een schrijverschap dat na vijftig jaar verrassend tot bloei is gekomen.
| |
Bibliografie
Jeugdboeken
|
Onder de naam Rita Törnqvist:
Ze snappen er niets van. Met illustraties van Mance Post. Amsterdam, Ploegsma, 1976. |
Wie is hier eigenlijk de baas? Amsterdam, Ploegsma, 1977. |
Wat je zegt ben je zelf. Met illustraties van Mance Post. Amsterdam, Ploegsma, 1977. |
|
| |
| |
Kinderen en gekken... Met illustraties van Mance Post. Amsterdam, Ploegsma, 1978. |
Zwerftocht van een trollenkind. Met illustraties van Anneke Hohmann. Amsterdam, Ploegsma, 1978. |
Morgen kom ik logeren. Met illustraties van Jaap Nieuwenhuis. Amsterdam, Ploegsma, 1979. |
Ik en mijn broertje - Mijn broertje en ik. Met illustraties van Otto Dicke. Amsterdam, Ploegsma, 1980. |
De fluit en de bombardon. Met illustraties van Ellen meske. Amsterdam, Ploegsma, 1980. |
Morgen ga ik mama ruilen. Met illustraties van Jaap Nieuwenhuis. Amsterdam, Ploegsma, 1980. |
Een rooskleurig meisje. Met illustraties van Mance Post. Amsterdam, Ploegsma, 1981. |
Drie is teveel. Met illustraties van Ietje Rijnsburger. Amsterdam, Ploegsma, 1982. |
Wat een bof. Met illustraties van René Pullens. Tilburg, Zwijssen, 1982. |
Eerlijk is eerlijk. Met illustraties van Jaap Nieuwenhuiz. Amsterdam, Ploegsma, 1983. |
Gewoon mezelf. Amsterdam, Ploegsma, 1983. |
De pianomeester. Met tekeningen van Annemarie van Haeringen, Tilburg, Zwijsen, 1984. |
Het lied van de blauwe parkiet. Met tekeningen van René Pullens. Amsterdam, Ploegsma, 1985. |
Achter de bergen ligt de zee. Met tekeningen van Jan Jutte. Amsterdam, Querido, 1987. |
De torenvalk. Met illustraties van Marit Törnqvist. Amsterdam, Van Goor, 1990. |
Het oude huis op het duin. Met illustraties van Marit Törnqvist. Amsterdam, Van Goor, 1991. |
|
Onder de naam Rita Verschuur:
Hoe moet dat nu met die papillotten? Amsterdam, Van Goor, 1993. |
Mijn hersens draaien rondjes. Amsterdam, Van Goor, 1994. |
Vreemd land. Amsterdam, Van Goor, 1995. |
Hoofdbagage. Amsterdam, Van Goor, 1996. |
Jubeltenen. Amsterdam, Van Goor, 1998. |
|
Prentenboeken van Rita en Marit Törnqvist:
De dierentuin. Amsterdam, Van Goor, 1989. |
De kerstkarper. Amsterdam, Van Goor, 1989. |
De muzikant en het meisje. Amsterdam, Van Goor, 1995 |
|
Over Rita Verschuur
|
Marijke van Raephorst: Kinderboeken van Rita Törnqvist bijzonder aanbevolen voor ouders. In: Elseviers weekblad, 2-7-1978. |
Arno Wamsteeker: Schrijfster van de maand. In: KRO Luisterwijzer (1978), nr. 7. |
Lily van der Velde: Op je derde zijn je problemen even groot als op je veertigste. In: Lezerskrant, jaargang 7 (1980), nr. 4. |
Dokumentatie auteurs en illustratoren van jeugdboeken, knipselkrant jeugdliteratuur: Rita Törnqvist, jaargang 4 (1980), nr. 7. |
Guus Kuijer: Het geminachte kind. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1980, blz. 28-32. |
Rita Törnqvist, Een trollenkind. In: En nu over jeugdliteratuur, jaargang 8 (1981), nr. 5, blz. 186-188. |
Recensies over Achter de bergen ligt de zee:
Joke Linders. In: Algemeen Dagblad, 17-10-1987. |
Leendert Witvliet. In: Nieuwsblad van het Noorden, 23-10-1987. |
Rindert Kromhout. In: de Volkskrant, 17-11-1987. |
|
Recensies over De torenvalk:
Els de Jong-van Gurp. In: Nederlands Dagblad, 11-3-1991. |
Joke Linders. In: Algemeen Dagblad, 21-11-1991. |
|
Recensies over Hoe moet dat nu met die papiljotten?:
Joke Linders. In: Algemeen Dagblad, 21-5-1993. |
Carolien Zilverberg. In: NRC Handelsblad, 11-6-1993. |
|
Recensies over Mijn hersens draaien rondjes:
Lieke van Duin. In: Trouw, 27-4-1994. |
Joke Linders. In: Algemeen Dagblad, 6-5-1994 |
Marjoleine de Vos. In: NRC Handelsblad, 13-5-1994. |
Selma Niewold. In: de Volkskrant, 28-5-1994. |
Cathérine van Houts. In: Het Parool, 1-7-1994. |
|
Recensies over Vreemd land:
|
| |
| |
Joke Linders. In: Algemeen Dagblad, 15-9-1995. |
Aukje Holtrop. In: Vrij Nederland, 29-9-1995 |
Bregje Boonstra. In: De Groene Amsterdammer, 4-10-1995. |
|
Recensies over Hoofdbagage:
Joke Linders. In: Algemeen Dagblad, 13-9-1996. |
Jant van der Weg. In: Friesch Dagblad, 15-11-1996. |
|
46 Lexicon jeugdliteratuur
februari 1998
|
|