Dante in de Nederlandsche letterkunde
(1929)–Juliette Louise Cohen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
Eerste deel
| |
[pagina 3]
| |
IVóór de XIXde eeuw slechts aanraking met Dante, geen invloed. - In dit tijdperk valt deze nergens samen met invloed der Italiaansche letterkunde in het algemeen. - Dante's ‘fortuna’ in Italië. - Rol der Italiaansche protestanten bij de verspreiding van zijn werken. - Dante en vreemde protestanten.
Vóór de XIXde eeuw was Dante hier eigenlijk zoo weinig of oppervlakkig bekend, dat er van wat men invloed pleegt te noemen, geen sprake is; daarom gebruik ik het woord ‘aanraking’. De kennis die men van hem had, beperkt zich hiertoe, dat men hem met Petrarca en Boccaccio beschouwt als stichter der Italiaansche letterkunde of wel als voorstander eener kerkhervorming; men weet vooral dat hij de Hel schreef, waaruit weleens een enkele regel wordt aangehaald; veel later wordt een alom bekende episode vertaald. Op zijn reis door Italië bezoekt een enkele Nederlander zijn graf te Ravenna en neemt het opschrift over; zijn Commedia ontbrak niet in de boekerijen van eenige geleerden en aanzienlijken; sommige weten een verhaaltje of anecdotetje over hem te vertellen, anderen maken een gedichtje op hem en toonen daarbij meer of minder van zijn levensomstandigheden af te weten. Maar wat beteekent dit alles, daar hij noch zijn werken voor niemand, voor zoover wij weten, een levende werkelijkheid was? Niemand werd door hem geïnspireerd tot eigen artistiek scheppen, zelfs werd hij niet vertaald, men kende hem eenvoudig niet. Hij was niet veel meer dan een groote naam, | |
[pagina 4]
| |
die soms voor enkelen weleens opdook, maar toch meestal verborgen bleef onder den sluier die de Middeleeuwen overtoog. Deze toestand veranderde echter in den loop der vorige eeuw, daarom schijnt het mij juist toe mijn studie in twee deelen te verdeelen: vóór en na de XIXde eeuw. Dante's ‘fortuna’ in den vreemde hangt ten nauwste samen met den invloed der Italiaansche letterkunde op die van het betrokken land en met zijn ‘fortuna’ in Italië zelf, want deze maakt dat de vreemdelingen die er komen al of niet over hem hooren spreken. Andere belangrijke factoren zijn belangstelling voor de Middeleeuwen, waarin hij leefde, en waarvan hij in zijn werk een machtige synthese gaf, verder de godsdienstige gezindheid van het vreemde volk. Ik wil trachten deze punten iets nader toe te lichten. Om met het eenvoudigste te beginnen, allereerst is er kennis van het Italiaansch noodig om Dante te verstaan, en deze ontbrak hier, als in vele andere landen, tot de XVIde eeuw. Toen begon men meer algemeen Italiaansch te leeren, omdat de aandacht van alle volken gevestigd werd op het land waar, eerder dan in andere, de Renaissance bloeide. Toch bestonden er vóór dien tijd relaties van verschillenden aard tusschen Italië en Nederland: gedurende vier eeuwen bloeide er te Rome een Friesche kolonie; tegen het einde der XIVde eeuw werd aldaar het Nederlandsche pelgrimshuis Sta Maria dell' Anima gesticht; Nederlandsche studenten bezochten Italiaansche hoogescholen, en er bestond | |
[pagina 5]
| |
een geestelijk ruilverkeer tusschen de nieuwe kloosterorden met hun haarden in Rome. Toch werd er langs geen dier geleidingen een dichterlijke stem van het Zuiden naar het Noorden overgebracht; van Maerlant tot Dirc Potter werd geen enkel Italiaansch werk bij ons vertaald of benut; Potter is de eerste Nederlandsche dichter die naar Italië gaat (hij was in 1411 te Rome), hij noemt Dante nietGa naar voetnoot1). Toen men nu belangstelling voor Italië en haar letterkunde kreeg, was het haast onmogelijk dat men tot Dante zou komen: de Middeleeuwen hadden voor langen tijd afgedaan, alle bewondering ging uit naar Petrarca en diens volgelingen; zóó was het in Italië zelf, zóó ging het elders. Het is dus niet te verwonderen dat in perioden die gekenschetst worden door Italiaanschen invloed, zooals bij ons de XVIde eeuw en het begin der XVIIde, Dante's invloed zich niet doet gelden; ook hier heeft hij ‘fatta parte per sè stesso’Ga naar voetnoot2), hij wordt pas weer werkelijk gekend nadat ook de Middeleeuwen het werden. In bijna alle landen doet zich het eigenaardige verschijnsel voor dat, vóór de XIXde eeuw, Dante's invloed niet parallel loopt met Italiaanschen invloed in het algemeen. Wat nu Dante's ‘fortuna’ in zijn vaderland betreft, moet ik mij hier beperken tot het aangeven | |
[pagina 6]
| |
der groote lijnen, aan de hand van verschillende studies over dit onderwerp; een samenvattend werk als dat van BessoGa naar voetnoot1) over Dante's invloed in het buitenland, bestaat niet. De twee eerste ‘cantiche’ der Commedia waren sinds ± 1318 in omloop; Dante vertrouwde de verspreiding van het Paradiso toe aan Can Grande della Scala, heer van Verona, maar de dichter stierf vóór dat deze zich van zijn opdracht kweet. Kort na den dood van zijn vader, kon Piero Alighieri reeds van hem getuigen: Egli era già nel mondo diventato
A guisa a quel che non si spegne maiGa naar voetnoot2).
De novellenschrijver Franco Sacchetti, die omstreeks 1400 stierf, vertelt ons van een ezeldrijver en een smidGa naar voetnoot3) die beiden ‘il Dante’, dat wil zeggen de Commedia, zongen ‘come si canta uno cantare’, de verzen verknoeiende, zoodat Dante woedend werd. Volgens het verhaal greep de verontwaardigde dichter al de smidswerktuigen en smeet ze op straat. De smid dacht met een gek te doen te hebben en zeide dat hij niet anders deed dan rustig zijn beroep uitoefenen. Waarop Dante: ‘Se tu non | |
[pagina 7]
| |
vogli che io ti guasti le cose tue, non guastare le mie... Tu canti il libro, e non lo di' com' io lo feci; io non ho altr'arte, e tu me la guasti.’ Ofschoon deze anecdote niet geheel waarheidsgetrouw is, mogen wij er waarschijnlijk toch wel uit opmaken dat ten tijde van Sacchetti, te Florence, verzen uit de Commedia gezongen werden door menschen uit het volk. Ook Petrarca beklaagt zich in zijn beroemden brief aan Boccaccio over degenen die ‘scripta eius (van Dante) pronuntiando lacerant atque corrumpunt’Ga naar voetnoot1). En in de eerste ecloga die Giovanni Del Virgilio Dante toezendt, betreurt hij het eveneens dat de verheven zangen der Commedia door reizende muzikanten op het marktplein voorgedragen wordenGa naar voetnoot2). Dante's beschaafdere tijdgenooten en de direct op hem volgende generatie zagen in hem meer den encyclopaedischen geleerde, den philosoof en den theoloog, dan den dichter. Dit bewijst bij voorbeeld duidelijk het begin van het grafschrift dat Giovanni Del Virgilio voor den vereerden Meester vervaardigde: Theologus Dantes nullius dogmatis expersGa naar voetnoot3); ook deze beginregels van Boccaccio's bekende sonnet: Dante Alighieri son, Minerva oscura
D'intelligenza e d'arte,.........
Deze opvatting verklaart, dat men direct na zijn | |
[pagina 8]
| |
dood commentaren begon te schrijven; zijn zoon Jacopo bezorgde waarschijnlijk den eersten, die, nog in de XIVde eeuw, door talrijke andere werd gevolgd; ik noem slechts den meest gelezenen, op de geheele Commedia, door Jacopo della Lana, van omstreeks 1327, die dikwijls in het Latijn vertaald werd; verder den Ottimo Commento (± 1334), zoo genoemd omdat de schrijver een Florentijn is, goed op de hoogte van de gebeurtenissen van zijn tijd, en uitstekend Italiaansch schrijft. Maar kort na des dichters dood bleek het tevens al noodig hem te verdedigen tegen beschuldigingen van ketterij: Cecco d'Ascoli valt in zijn gedicht l'Acerba verschillende meeningen van Dante aan en verklaart dat hij niet zuiver in de leer was; zijn zoon Piero tracht te bewijzen dat hij een volmaakt theoloog is geweest: O signor giusto, facciànti preghiero
Che tanta iniquità deggia punire
Di quei che voglion dire
Che 'l mastro della fede fussi errante:
Se fussi spenta, rifariela DanteGa naar voetnoot1).
Cecco's beschuldiging krijgt meer beteekenis als wij bedenken dat in ongeveer denzelfden tijd de Fransche kardinaal Bertrand de Poyet De Monarchia verbranden liet, daar het tractaat volgens hem kettersche leerstellingen bevatte; had hij geen tegenstand ondervonden, dan had hij ook Dante's gebeente aan de vlammen prijsgegeven. In de derde plaats schreef een geestelijke, Guido Vernani da | |
[pagina 9]
| |
Rimini een verhandelingGa naar voetnoot1) om De Monarchia te weerleggen. De oppositie kwam dus vooral van den kant der geestelijkheid, wier misbruiken Dante in de Commedia zoo fel gegeeseld had; bovendien had hij, meer speciaal in De Monarchia, de wereldlijke macht van den paus, als onwettig, bestreden. Om hem te verdedigen stelde één zijner bewonderaars een ‘Credo di Dante’ op; naar CarducciGa naar voetnoot2) veronderstelt, is het misschien dezelfde Antonio da Ferrara, van wiens bijna heiligschennende vereering voor Dante, SacchettiGa naar voetnoot3) ons vertelt. Antonio had al zijn geld bij het spel verloren en trad wanhopig te Ravenna de kerk der Minderbroeders binnen, waar het graf van Dante was. Hij zag vele kaarsen branden bij een oud crucifix, zwart door den rook; in een plotselinge opwelling neemt hij ze, brandende, weg en zet ze bij Dante's graf, met de woorden: ‘Togli, chè tu ne se' ben più degno di lui!’ Toen deze eigenaardige dichter zich over zijn handelwijze te verantwoorden had, zeide hij, de Commedia bij de Evangelies vergelijkende: ‘non è gran cosa che colui che vede il tutto e ha il tutto, ne dimostri nelle scritture una parte; ma la gran cosa è che un uomo minimo, come Dante, non avendo, non che il tutto, alcuna parte, abbia veduto il tutto e scritto il tutto’Ga naar voetnoot4). | |
[pagina 10]
| |
Maar onder de vereerders van Dante in de XIVde eeuw neemt Boccaccio de allereerste en een geheel eigen plaats in. Het lijkt mij goed hier even bij stil te staan, daar men in het algemeen gewoon is in hem alleen den schrijver van den Decamerone, dat wil zeggen van frivole novellen te zien. Ontegenzeggelijk wordt zijn werk beheerscht door een machtig epicurisme en realisme, hij staat mijlen af van de mystiek die een San Francesco en een Dante inspireerde; in de Middeleeuwen vertegenwoordigt hij den ‘esprit gaulois’, die steeds naast de hoofsch-mystieke strooming bestond. Hij begreep dan ook misschien niet den geheelen Dante, maar zijn oprechte bewondering vergoedt veel. In sommige zijner werken is duidelijk Dante's invloed te bespeuren; hij schreef een Trattatello in laude di Dante, meer bekend onder den naam van Vita di Dante; van October 1373 tot Juli '74 las en verklaarde hij de Commedia in het openbaar te Florence, in S. Stefano di Badia, op alle werkdagen. Zijn slechte gezondheidstoestand en andere oorzaken maakten hieraan een einde; wij bezitten zijn commentaar op de zestien eerste zangen der Hel, verder een korte samenvatting in terzinen van het geheele gedicht. Boccaccio komt de eer toe, in een tijd toen de jongere generatie, aangetrokken door de classieke idealen, zich van de Middeleeuwsche mystiek begon af te wenden, den cultus van Dante te hebben levend gehouden, en alles te hebben gedaan om diens werken te verspreidenGa naar voetnoot1). Men weet | |
[pagina 11]
| |
dat hij Petrarca een exemplaar der Commedia zond, eigenhandig door hem gecopieerd, opdat zijn vriend er kennis van zou kunnen nemen. De groote reden van Boccaccio's bewondering lijkt mij in deze regels te vinden, hierboven reeds voor een deel aangehaald, Dante Alighieri son, Minerva oscura
D'intelligenza e d'arte, nel cui ingegno
L'eleganza materna aggiunse al segno
Che si tien gran miracol di natura.
Wat wonder dat de schepper van het Italiaansche proza een diepe vereering had voor dengene die te beschouwen is als den stichter van Italië's dichtkunst? Toch deelde Petrarca die bewondering maar gedeeltelijk; als humanist had hij minachting voor alles wat in de volkstaal geschreven was; hij maakte een groot verschil tusschen carmina en res vulgares. Deze geestesgesteldheid verklaart dat hij de Commedia niet bezat, noch goed las, vóór Boccaccio hem in 1359 een copie stuurde, vergezeld van een lofzang op Dante en van een brief, waarin hij zich hierover eigenlijk verontschuldigt, en waarop wij Petrarca's antwoord kennen. De beteekenis van dezen brief, waarin Petrarca zich verweert tegen degenen die hem van jaloezie op Dante hadden beschuldigd, heeft Carducci meesterlijk uiteengezetGa naar voetnoot1). Petrarca geeft Dante ‘facilmente... la palma della eloquenza volgare’Ga naar voetnoot2), elders noemt hij hem ‘dux | |
[pagina 12]
| |
nostri eloquii vulgaris’ (Senili, V, 3)Ga naar voetnoot1); wanneer hij de Commedia gelezen heeft, volgt hij haar na in zijn Trionfi. Maar als Latijnsch dichter van l'Africa schatte hij zichzelf veel hooger dan zijn voorganger, die zoo dikwijls duidelijk blijk gegeven had van zijn onwetendheid inzake de Oudheid. Petrarca's houding tegenover den Middeleeuwer is die van het meerendeel der humanisten; ze mogen hem dan noemen ‘imperatorem materni eloquii’Ga naar voetnoot2) en hem deswege prijzen, maar zou het niet kunnen zijn dat zij juist dezen trek naar voren halen om er op te wijzen dat Dante niet tot de hunnen behoort? Wij zullen zien dat ook Erasmus hem in dit verband noemt. De diepe vereering der XVde eeuw voor de classici leidde de aandacht af van de drie groote Toscaners der XIVde eeuw; MonnierGa naar voetnoot3) wijst op een werkje van Leonardo Bruni dat hij Libellus de disputationum exercitationisque studiorum usu noemt, hetwelk in 1401 verscheen en een juist beeld geeft van den nieuwen geest. Drie jonge Florentijnen klagen bij hun ouden leermeester Coluccio Salutati over de tijden en het verval van kunsten en wetenschappen; als Salutati hier tegen in brengt dat die tijd toch Dante, Boccaccio en Petrarca heeft voortgebracht, ontsteekt één hunner in woede: ‘Quos | |
[pagina 13]
| |
tu mihi Dantes, inquit, commemoras? Quos Petrarchas? Quos Boccacios? An tu putas me vulgi opinionibus judicare, ut ea probem aut improbem quae ipsa multitudo?’Ga naar voetnoot1) Dan wordt Dante nog eens alleen afgemaakt, hij heeft ernstige vergissingen begaan en heeft de werken der heidenen niet gekend. ‘Quamobrem, Coluci, ego istum poetam tuum a concilio litteratorum seiungam atque eum zonariis, pistoribus atque eiusmodi turbae relinquam’Ga naar voetnoot2). Weliswaar wordt deze meening den volgenden dag bestreden door denzelfden Niccoli die haar geuit heeft; zij heeft dus misschien slechts waarde als een oratorische oefening; toch meen ik met Monnier, dat het karakteristiek voor den tijd is, dat zij verdedigd kon worden. En Monnier trekt deze conclusie: ‘Le pôle intellectuel s'est déplacé. Les oeuvres de la pensée sont soumises à un nouveau critère. Ce n'est plus la poésie qui triomphe; ce sont les humanités. Les jeunes hommes ne sont plus artistes; ils sont pédants; ils ne créent plus, ils s'endoctrinent; ils ne s'envolent plus sur l'aile du génie, ils prennent garde à des fautes d'érudition. La littérature n'est plus nationale, elle est antique; et il n'y a plus qu'une langue qui vaille, c'est le latin’Ga naar voetnoot3). Hun critiek op Dante bepaalt zich dan ook voornamelijk tot het naspeuren van taalkundige of historische onjuistheden, de artistieke waarde en zijn ideeën tasten zij niet aan. | |
[pagina 14]
| |
Humanisten als Salutati, Bruni en Filelfo bewonderden hem; de laatste verklaarde zijn werk in het openbaar, Bruni verhaalde zijn leven. Een vurig bewonderaar van Dante was Giovanni Gherardi da Prato, die van 1417 tot '25 's dichters werken las en verklaarde in den ‘Studio Fiorentino.’ In de tweede helft der eeuw keerden degenen die in de school van het humanisme waren opgegroeid zelf weer tot de volkstaal, en gedeeltelijk tot Dante, terug. Cristoforo Landino bood in 1481 aan de Signoria van Florence, waar toen Lorenzo de' Medici en Poliziano dichtten, zijn in de volkstaal geschreven commentaar op de Commedia aanGa naar voetnoot1); in de laatste acht en twintig jaren der XVde eeuw telt men op zijn minst vijftien uitgaven van het gedichtGa naar voetnoot2) en één van het Convivio (Firenze, 1490). Maar in de volgende eeuw koos de warme voorstander der volkstaal, Bembo, Petrarca tot voorbeeld, en met hem ‘petrarquiseerden’ alle dichters. Het ging hun vooral om een verfijnden vorm, die spoedig ontaardde in allerlei gekunsteldheden, waarvan de kiem wel bij den zanger van Laura aanwezig was, maar die toch niet het wezen zijner poëzie uitmaakten. Het is te begrijpen dat dergelijke dichters niet toegankelijk waren voor Dante, die bovendien ‘voci rozze e disonorate’Ga naar voetnoot3) had ge- | |
[pagina 15]
| |
bruikt; toch zijn er enkele uitzonderingen, in de eerste plaats Michelangelo, de grootste lyricus van zijn tijd. De Florentijnsche schoenmaker Gelli koos Dante tot onderwerp van zijn studie en las hem gedurende tien jaar in het openbaar; Varchi hield lezingen over het Paradiso in de Florentijnsche Academie. Bovendien verdedigde Gelli de Commedia tegen de vele aanvallen die op haar gericht werden; voor het eerst in deze eeuw namen de critieken op Dante, tot nu toe hier en daar verspieid, den vorm aan van een systematische verhandeling. Men verweet hem onvolmaaktheden ‘nella favola, nel costume, nel concetto e nell' elocuzione’Ga naar voetnoot1), en de strijd ontbrandde eerst recht toen Varchi in zijn dialoog l'Ercolano (1570) de meening deed uitspreken, dat Dante Homerus in het heroïsch genre niet slechts evenaart, maar overtreft. Er verschenen allerlei geschriften van polemisch karakter, die echter bitter weinig bijdroegen tot meerdere kennis der Commedia. Zeer terecht spotte BoccaliniGa naar voetnoot2) met hen die niet goed wisten in welk vakje van hun systematischen catalogus zij het gedicht stoppen moesten; deze onvruchtbare polemiek duurde ongeveer vijftig jaar voort. Daar tegenover staat, dat in de XVIde eeuw de eerste pogingen werden gedaan om den gedrukten tekst der Commedia te zuiveren; men bestudeerde voor het eerst vorm en ligging der Hel; de uitgave der Commedia van 1555 droeg voor het eerst de betiteling ‘divina’, die | |
[pagina 16]
| |
haar sinds bijbleef. Maar tegenover honderd zeven en zestig uitgaven van Petrarca, tellen wij er een kleine veertig van de Commedia; de Vita Nuova verscheen voor het eerst te Florence in 1576, De Vulgari EloquentiaGa naar voetnoot1) te Parijs in 1577, door de zorg van Corbinelli, een Florentijn die naar Frankrijk was gekomen in het gevolg van Caterina de' Medici. Wetenschappelijk hield men zich dus wel met Dante bezig, maar als geliefd volksdichter had hij plaats moeten maken voor Petrarca. In de XVIIde eeuw daalde zijn roem nog meer: van 1596 tot 1702 bestaan slechts drie uitgaven van zijn gedicht en geen enkel commentaar. Dit verwondert ons niet, want het was de tijd van het ‘Marinismo’, dat wil zeggen van een zeer gemaniëreerde, zoetelijke poëzie, meest bestaand uit odetjes en madrigalen, die niets met Dante gemeen heeft. Bovendien ergerde het de zeer geleerde leden der zoo talrijke academies dat de Commedia aan elke definitie ontsnapt en de zoogenaamde regels van Aristoteles niet in acht neemt. Maar enkelen wisten zich te verheffen boven een dergelijke kleinzielige critiek; ik noemde reeds Boccalini die er den spot mee dreef, verder Magalotti, Redi en vooral Galilei, die Dante bewonderde, en lezingen hield over den bouw der hel. In de XVIIIde eeuw bloeide in Italië de ‘Arcadia’, wier leden een zoetelijke, conventioneele herderspoëzie beoefenden; zoo verwijderde men zich | |
[pagina 17]
| |
al meer en meer van de streng-verheven kunst van Dante. Het salonleven bloeide zeer, heeren met gepoederde staartpruiken maakten als tijdverdrijf gedichtjes voor de een of andere schoone. Toch gaf deze eeuw den stoot tot de groote vereering voor Dante die de XIXde kenschetst; in de eerste plaats door haar scherpe critiek en de verdediging die deze weer uitlokte; en dan doordat de wederopleving van het nationale bewustzijn gepaard ging met een hernieuwde belangstelling voor dengene dien men langzamerhand als den nationalen dichter bij uitnemendheid ging beschouwen. Voor ik overga tot de aanvallen die op Dante gedaan werden, wil ik even stilstaan bij Gravina (1664-1718), wiens naam als criticus, buiten Italië het hoogst staat als ontdekker van DanteGa naar voetnoot1). In het tweede Boek van zijn Della Ragion Poetica (1708), over litteratuur in de volkstaal handelende, spreekt hij van Dante met groote waardeering. Doordat de Ragion vertaald werd, drong zijn meening in Frankrijk door, en via Frankrijk ook bij ons, zooals blijkt uit een uitvoerig verslag over dit werk in den Journal LiteraireGa naar voetnoot2). Muratori had Dante reeds verdedigd in Della perfetta Poesia italiana (1706), ofschoon met minder warmte; Gravina oefende wellicht invloed uit op Vico, die meer dan iemand | |
[pagina 18]
| |
anders in de eerste helft der XVIIIde eeuw doordrong tot het wezen der danteske kunst. Wat de tweede helft der eeuw betreft, merkt Farinelli op: ‘Il biasimo del Voltaire è il primo passo alla fama di Dante in Francia’Ga naar voetnoot1); hij had zelfs wel in West-Europa kunnen zeggen. Het klinkt eenigszins paradoxaal, toch was het feit dat Voltaire, libertijn en classicus, den Christen-Middeleeuwer herhaalde malen aanviel, beslissend voor diens roem. Want de stem van den patriarch van Ferney had een veel grootere draagkracht dan die van één zijner Italiaansche tijdgenooten, die zelf hun landgenoot aanvielen. De bekendste dezer is Bettinelli, die in 1757 zijn Lettere dieci di Virgilio agli Arcadi, of wel Lettere Virgiliane, uitgaf; hij doet het voorkomen alsof Virgilius vanuit het Elysium, waar de classieke dichters vereenigd zijn, rapport uitbrengt over de door hen gehouden besprekingen aan de academie der Arcadia. Bettinelli oogstte met deze brieven veel succes, misschien wel vooral hierdoor, dat hij de verschillende bezwaren die men al eenige eeuwen lang tegen Dante geuit had, in een aangenamen vorm goot. Hij schreef geheel in den geest van zijn tijd; toch vond Dante een warm verdediger in Gaspare Gozzi, die de argumenten weerlegde van Bettinelli en vele anderen, die beweerden dat het Dante aan ‘bon goût’ ontbroken hadGa naar voetnoot2). Maar Voltaire juichte erom dat hij | |
[pagina 19]
| |
in Italië zelf een bondgenoot had, en vele Italianen met hem. Deze afkeer, voortvloeiend uit onmacht om Dante te begrijpen, laat zich door verschillende redenen verklaren. In de eerste plaats een groote gemakzucht, die geen moeizaam doordringen in een kunstwerk duldt: ‘Ma perchè nessun fiorentino volle mai concedere, che a quella Divina Commedia manca il potere di farsi leggere rapidamente e con diletto?Ga naar voetnoot1) (Baretti). Voltaire en zijn geestverwanten kenden geen ander doel van lectuur dan ‘le plaisir’ en dat kon de Commedia hun niet verschaffen. Ten tweede ontbrak het hun aan historisch inzicht, aan het vermogen zich van hun eigen tijd los te maken en zich in de Middeleeuwen te verdiepen. In zijn Lettres Philosophiques (L. XXII) zegt Voltaire dan ook: ‘On ne lit plus le Dante dans l'Europe, parce que tout y est allusion à des faits ignorés... Il faudrait à tout moment un Commentaire. La plaisanterie expliquée cesse d'être plaisanterie’... Voor Voltaire begon de eigenlijke beschaving pas in de XVIIde eeuw: ‘On était barbare dans le temps de Ronsard, et à peine on sortait de la barbarie dans celui de Chapelain’Ga naar voetnoot2); het meerendeel zijner tijdgenooten beschouwde zeker de Middeleeuwen als zoodanig. Als Fransch classicus, leerling van Boileau, veroordeelt hij het gebruik van christelijke onderwerpen in poëzie: ‘C'est une grande erreur de pen- | |
[pagina 20]
| |
ser que les sujets chrétiens puissent convenir à la poésie comme ceux du paganisme, dont la mythologie, aussi agréable que fausse, animait toute la nature’Ga naar voetnoot1), en tevens veroordeelt hij de vermenging van een dergelijk onderwerp met heidensche fabels. Beiden, Middeleeuwen en christelijke kunst, werden door de romantiek in eere hersteld. De onvruchtbare critieken over den titel van het gedicht werden in Frankrijk herhaald: ‘On appelle Comédie un ouvrage qui n'a rien de commun avec le genre dramatique’Ga naar voetnoot2) (La Harpe); en Voltaire trekt in zijn Dictionnaire philosophique, na een vertaling in burlesken stijl van het begin van den Inferno gegeven te hebben, de volgende conclusie: ‘Tout cela est-il dans le style comique? Non. Tout est-il dans le style héroïque? Non. Dans quel goût est donc ce poème? Dans un goût bizarre.’ Men vindt den quintessens van Voltaire's oordeel over Dante in het Essai sur les MoeursGa naar voetnoot3); ons treft in het algemeen de oneerbiedige toonGa naar voetnoot4), dien hij ook tegen Pascal aansloeg, bewijs van zijn onmacht dergelijke geesten te begrijpen. Toch erkende hij dat er in de Commedia zijn, ‘des vers si heureux et si naïfs qu'ils n'ont point vieilli depuis 400 ans, et qui ne vieilliront jamais’; maar elders noemde hij het gedicht een ‘salmigondis’. Geen wonder dat Italia- | |
[pagina 21]
| |
nen als Martinelli en Baretti opkwamen tegen zoo een afbrekende critiek, maar zijzelf waren nog door allerlei vooroordeelen verblind; de terugkeer tot het Christendom in het begin der XIXde eeuw zou pas weer tot diepgaande studie en tot juist begrip der Commedia leiden. Ik heb gemeend wat langer bij Voltaire te moeten stilstaan omdat zijn invloed zich langen tijd in verscheidene landen, ook bij ons, voelen doet. Nu rest mij nog er op te wijzen, aan de hand van de studie van ChiminelliGa naar voetnoot1), welke bijzondere rol de Italiaansche protestanten gespeeld hebben bij de verspreiding van Dante's werken. Dat deze zich zeer tot Dante aangetrokken voelden, ligt voor de hand. Ten eerste zagen zij, evenals hun vreemde geloofsgenooten, in hem een soort van bondgenoot, die het gewaagd had de wereldlijke macht van den paus aan te vallen en de vele misbruiken der geestelijkheid te hekelen. De benarde omstandigheden waarin zij meestal verkeerden, hun zware strijd tegen Rome, de noodzakelijkheid waarin zij waren zich te verdedigen, verklaren dat zij Dante's figuur heelemaal naar zich toetrokken, hem voorstelden als een voorlooper der Hervorming en zoo zijn beeld verwrongen. Zij zagen noch den dichter, noch den Roomsch-Katholiek, die een onderdanige zoon bleef van de Kerk en hare instellingen, al viel hij dan ook bepaalde personen aan. Ten tweede waren de meeste Italiaansche hervormden ballingen evenals Dante geweest was, doch niet | |
[pagina 22]
| |
zooals deze, buiten hun vaderstad, maar buiten hun land. In den vreemde gingen hun gedachten dikwijls uit naar hem dien zij bovendien vereerden als hun grootsten, bij uitstek nationalen dichter, in een eeuw toen iedereen Petrarca als zoodanig beschouwde. Eén hunner, Castelvetro, durfde het te zeggen: ‘Dante deve essere sopraposto al Petrarca, havendo impiegato quello lo stile in poema grande et magnificoGa naar voetnoot1). Terwijl van den beginne af, zooals wij zagen, van Roomsche zijde oppositie werd gevoerd tegen De Monarchia, en het bovendien door Monsignor Giovanni Della Casa op den Index werd gezetGa naar voetnoot2), hoewel het nog niet gedrukt wasGa naar voetnoot3), komt de Hervorming de eer toe het tractaat te hebben verspreid. Het verscheen voor het eerst te Basel bij Johannes Oporinus, in 1559; als uitgever wordt de jurist Andreas Alciatus, die in nauwe betrekking tot de Curie stond, doch reeds in 1550 gestorven was, genoemd. Het is mogelijk dat een Italiaansch uitgewekene als Flacio of Vergerio, de uitgave bezorgde, en men opzettelijk Alciatus' naam er bij haalde om ook Roomschen en juristen te bereikenGa naar voetnoot4). | |
[pagina 23]
| |
Hoe dit zij, naar alle waarschijnlijkheid werden de proeven nagekeken door Oporinus' Engelschen corrector John Foxe, uit zijn land om godsdienstige redenen verbannen door Maria de BloeddorstigeGa naar voetnoot1). In hetzelfde jaar verscheen, eveneens bij Oporinus, een Duitsche vertaling van De Monarchia door Johann Heroldt, opgedragen aan de protestante vorsten van Saksen, de Palts en Brandenburg, ter verdediging van de rechten van het Keizerrijk. Hoe kwam het dat het tractaat in Duitschland bekend was, toen het in Italië zelf nog niet eens gedrukt was? Twee Italiaansche hervormden, die naar Duitschland uitgeweken waren, vestigden er de aandacht op; het waren Matteo Flacio en Pier Paolo Vergerio. De eerste gaf in 1556, steeds bij Oporinus, zijn Catalogus testium VeritatisGa naar voetnoot2) uit; Dante is er de driehonderdste getuige, de eerste Petrus, de laatste Erasmus; ook Petrarca wordt genoemd, de sprekendste fragmenten uit zijn brieven Sine Nomine worden aangehaaldGa naar voetnoot3). Van Dante vermeldt de samensteller het Convivio, de Commedia en De Monarchia, en vertelt wat de schrijver er tegen Rome aanvoert; verder geeft hij eenige lange citaten met de Latijnsche vertaling er bij. | |
[pagina 24]
| |
Zoo doet Dante zijn intrede in de Duitsche letterkunde als voorlooper der Hervorming. Evenzoo stelde Vergerio, eerder pauselijk nuntius en bisschop van Capodistria, tot het protestantisme overgegaan, hem voor in zijn Postremus Catalogus hereticorum Romae conflatus... (1560); hij vergelijkt aldaar De Monarchia met verschillende passages van Occam, een naam dien wij bij de hervormde polemici dikwijls met dien van Dante verbonden zullen zien. Zonder twijfel droeg Flacio, die in Saksen zeer veel deed voor de verspreiding van het protestantisme, veel bij tot de publicatie van De Monarchia. Tot het geven van deze enkele namen moet ik mij bepalen, hoewel er nog zeer vele andere uitgewekenen waren, die door publicaties of het houden van lezingen het hunne er toe bijdroegen om Dante's werken bekend te maken. Met een enkel woord zij hier nog melding gemaakt van het gebruik dat de niet-Italiaansche protestanten van zijn naam maakten. Want hiertoe bepaalt zich Dante's rol in het West-Europeesch protestantisme, zijn naam wordt aangevoerd met dien van vele anderen, maar meer dan een naam schijnt hij voor bijna geen enkelen hervormden schrijver geweest te zijn. Wij zagen reeds hoe in Duitschland De Monarchia bekend was lang vóór de Commedia; het feit dat Flacio fragmenten uit het laatste werk aanhaalde, leidde niet tot een nadere kennismaking. De polemiek die de kerken rondom Dante's naam | |
[pagina 25]
| |
voerden, was weinig verkwikkelijk; zij was bovendien van een Italiaan uitgegaan en bleef den aanhangers van Luther steeds vreemd. Zij had ‘das Bekanntwerden der Poesie Dantes nicht nur hinausgeschoben, sonder auch erschwert, da jetzt ein bewusztes Widerstreben der Gebildeten zu überwinden warGa naar voetnoot1). In Engeland teruggeroepen door koningin Elizabeth, bood John Foxe haar zijn The Book of Martyrs aan, waarin hij over Dante, De Monarchia en verschillende passages uit de Commedia tegen de verdorvenheid van de geestelijkheid en het pausdom spreekt; hij geeft blijk beide werken goed te kennen. Zijn machtige beschermheer, John Jewel, bisschop van Salisbury, beroept zich voor het eerst in Engeland op Dante, als zijnde Rome vijandig gezind, in zijn Defence of the Apology (1567); hij weet echter veel minder van hem af dan FoxeGa naar voetnoot2). Farinelli heeft in zijn doorwrochte studieGa naar voetnoot3) overvloediglijk aangetoond, dikwijls op een zeer irriteerende wijze, dat Dante geen invloed van eenige beteekenis op de Fransche letterkunde uitoefende vóór de XIXde eeuw, dus ook niet op de hugenoten; evenmin als in Engeland of Duitschland drong zijn geest door tot de Fransche hervormden. Wel gebruikten zij zijn naam als steun bij hun aanval op Rome, of noemen hem als een slachtoffer | |
[pagina 26]
| |
van den paus; zoo bij voorbeeld de schrijver van de Remontrance à la roine mere du roy sur le discours de Pierre Ronsard des misères de ce temps (1563), die hem weer te zamen met Occam noemt: Depuis Dante et Ocham, qui maintenoient l'Empire
Ne dépendre du Pape, à peine fuirent l'ire
Du douzieme Benoit qui de son Avignon
Le foudre à pleine gorge épandit sur leur nomGa naar voetnoot1).
Anderen namen deel aan den strijd die in alle landen waar de Hervorming vasten voet gekregen had, op een zelfde wijze gestreden werd, namelijk door het aaneenrijgen van citaten uit schrijvers die de Kerk hadden aangevallen. Zoo deed François Perrot in zijn Avviso piacevole (1586) met verschillende fragmenten der Commedia; zijn interpretatie is soms zeer eigenaardig, bij voorbeeld daar waar hij in, ‘un cinquecento diece e cinque’Ga naar voetnoot2) niet Dux (DXV) maar een aankondiging van den tijd (± 1515) der Hervorming ziet! Dit Avviso werd weerlegd door Bellarmino in zijn De Controversiis Christianae fideiGa naar voetnoot3), waarin hij Dante's orthodoxie verdedigt. Duplessis-Mornay, een vriend van Perrot, die waarschijnlijk Dante niet verder kende dan uit de passages in het Avviso aangehaald, waarin de dichter de misbruiken der Kerk hekelt, neemt enkele hiervan over in zijn Mystère d'iniquité. | |
[pagina 27]
| |
Hierop antwoordt weer Coëffeteau, bisschop van MarseilleGa naar voetnoot1); volgens Farinelli inspireert hij zich meer op Bellarmino's bestrijding van het Avviso dan op Dante zelf. De strijd wordt nog voortgezet, Coëffeteau wordt weerlegd door Rivet, ‘ministre de la parole de Dieu’; een bisschop bespreekt Dante's aanvallen tegen het pauselijk gezag. Voor verdere bijzonderheden van deze alleronverkwikkelijkste polemiek verwijs ik naar Bayle's Dictionnaire, waar ze zorgvuldig staan opgeteekend; van den dichter Dante spreekt hij niet veel: ‘Il a servi de Texte à quelques Commentateurs, et il a fourni une matière de guerre à plusieurs Critiques’Ga naar voetnoot2); dat is het voornaamste! Eén hugenoot-dichter kan met Dante vergeleken worden, wat zijn heilige verontwaardiging en fellen hartstocht betreft: d'Aubigné, in zijn Tragiques, laat de geschiedenis van zijn tijd herleven zooals Dante in de Commedia. Doch Farinelli bespeurt geen invloed van Dante; waar overeenkomst is, moet die worden verklaard door dezelfde intensiteit van beider visioenen en door dezelfde hevige wijze waarop beiden hun eigen en anderer smarten voeldenGa naar voetnoot3). Wij zullen weldra zien dat ook bij ons protestantsche schrijvers zich op Dante beriepen als voorlooper der zoo gewenschte kerkhervorming; dit is ech- | |
[pagina 28]
| |
ter Chiminelli geheel onbekend; hij wijdt slechts negen regels aan ons land; de eerste naam dien hij geeft, is die van J.H. GunningGa naar voetnoot1); verder vermeldt hij Thoden van Velzen als vertaler der geheele Commedia, terwijl, voor zoover ik weet, slechts de Hel uitkwam. Uit het bovenstaande blijkt duidelijk genoeg van welk een belang de godsdienst van het vreemde volk is voor de houding die het tegenover Dante aanneemt. Die der Hollanders in den tijd die ons bezighoudt, is tweeërlei: zij noemen hem met instemming omdat hun bekend is dat hij enkele pausen aanviel en de verkeerde toestanden in de Kerk bestreed, of, zoo zij van hem hoorden, wenden zij zich vol afkeer af van een schrijver die aan het vagevuur gelooft; men denke hierbij aan onze godsdienstoorlogen. Deze laatste houding komt duidelijk tot uiting in De Betoverde Weereld (1691) van den predikant Balthasar Bekker, die zeker veler gevoelens vertolkt. Sprekende over de zielen der afgestorven, die volgens de Roomsch-Katholieken den levenden soms verschijnen, zegt hij: ‘Dat van de Zielen enz. uit het Vagevuur ten voorschijn komende/is te mal Paapsch/ om ons daar met op te houden. Maar dat luiden van onze gemeenschap sich so lichtelik vervoeren laten/tot gedachten die self sonder Vagevuur geen plaatse hebben/ is te bijster vreemd. En echter seer gemeen onder 't volk/ dat iemants Ziele niet kan rusten/ maar enen tijd lang omswerven moet: om eenig klein goed dat on- | |
[pagina 29]
| |
betaald gebleven/of eenige belofte die niet na gekomen is/of enig bezonder ongelijk den eenen of den anderen bij sijn leven aangedaan: welk alles by so vele en veelvuldige/ en daar onder ook veel swaardere sonden/die ieder mensch door al sijn leven heeft begaan/geensins te vergelijken is. Ik heb hier af dan anders niet te seggen/dan dat het is het schuim der paapsche bygelovigheden/ 't gene den eenvoudigen onder ons aankleeft: des sy sich billik schamen souden/sose te reght wisten/hoe weinig sulx den leden der Gereformeerde Kerken past; of hoe seer het tegen aller Kristenen gevoelen/die niet Paapsch zijn/strijdig isGa naar voetnoot1). Wij zagen hoe de Italianen der Renaissance tegenover de Middeleeuwen stonden; een dergelijke houding neemt men overal elders waar; pas ten tijde der romantiek worden de Middeleeuwen in eere hersteldGa naar voetnoot2). Ook voor den toch Roomsch gebleven Spieghel telde de middeleeuwsche litteratuur niet mee; in het vierde boek van zijn Hert-Spieghel prijst hij Petrarca, die er een einde aan maakte: De woestheyd langhe tijd heeft land en taal bezeten,
Tot dat de Lauwer-Minner koen op d'Arn brak uyt:
In woeste bastard-taal bracht dees een zoet gheluytGa naar voetnoot3);
Het is of wij hier een weerklank hebben van deze regels van Ronsard: | |
[pagina 30]
| |
Depuis que son Petrarque eut surmonté la nuit
De Dante et Cavalcant et de sa renommée,
Claire comme un Soleil eut la Terre seméeGa naar voetnoot1).
|
|