Vlaamsche sagen uit den volksmond
(1921)–Alfons de Cock– Auteursrecht onbekend
[pagina 183]
| |
b) Marialegenden.223. O.L. Vrouw-ter-Muren.Niet verre van de kerk van Erembodegem staat een fraaie kapel met een mirakuleus Mariabeeld, O.L. Vrouw-ter-Muren geheeten. Elk jaar, tijdens de ‘ganging’, wordt het door tallooze bedevaarders bezocht. In den Sansculotten-tijd werd het beeld buitengehaald en in stukken geworpenGa naar voetnoot(1). Doch de stukken werden door een godvruchtigen persoon verzameld en later weer zorgvuldig aaneengeplakt. Een brokje van den kop evenwel was verloren geraakt, zoodat het beeldje lichtjes geschonden bleef. Wat men in later tijd ook beproefde, om er het ontbrekende in te voegen, het hielp niet: het bijgevoegde brokje viel er telkens weer uit.
(Erembodegem.) Aldus verteld door vrouw Fr. Couck, te Denderleeuw, geboortig van Erembodegem - Vgl. de legende van de Kopkapel, te Lokeren; ook 't Daghet, XV, 66 en onze nrs 224, 225 en 227. | |
224. De druif van O.L. Vr. van Tongeren.Zeker ziek kind had lust naar een druif, en zulks op een tijdstip van het jaar, waarop deze vruchten niet rijp zijn. De verlegene moeder liep voor het zwarte Mariabeeld van Tongeren neerknielen en smeekte om bijstand. Opeens kwam een dikke, rijpe druif vôor de moeder rollen! 't Was een losgeraakte ‘beier’ van den tros, welken het beeld in de rechterhand houdt. Dit is ook de reden, waarom er heden een bes aan dien tros ontbreekt. Nooit, zegt men, heeft men deze bes kunnen terug in den tros plaatsen, en ook nooit heeft men het getal ‘beiers’ van dezen druiventak kunnen tellen!
(Tongeren.) Vgl. de kanonballen van O.L. Vr. van Halle, eveneens ontelbaar, en den onpeilbaren heiligen Put van Exaarde. | |
[pagina 184]
| |
225. O.L. Vrouw van tongeren laat zich niet beschilderen.De O.L. Vrouwkerk, te Tongeren, bezit een zoogenaamde Zwarte Maagd, waarover verscheiden sagen bekend zijn. Daar het beeld uit notelarenhout gesneden is, zijn door den ouderdom de handen en het aangezicht, die waarschijnlijk niet beschilderd werden, zwart-bruin geworden. Deze lichaamsdeelen, zegt men, kunnen dan ook niet gewasschen noch geverfd worden. Een schilder zou dit laatste op zekeren dag beproefd hebben, maar 's anderdaags waren aangezicht en handen weder zwart-bruin als vroeger.
(Tongeren.) Vgl. ons nr 227 en 't Daghet, XV, 66. | |
226. O.L. Vrouw houdt alleen processie.Op zekeren processiedag werd de zwarte O.L. Vrouw van Tongeren tehuis gelaten. Des nachts daalde zij van haar eergestoelte af en deed den ommegang te voet. daar het aanklevend slijk op den boord van haar kleed.
(Tongeren.) Hetzelfde wordt verteld van Onz'Heer te Hakendover (volgens WOLF, nr 345, van 't Mariabeeld aldaar), van 't beeld der H. Drievuldigheid te Kester, van O.L. Vr. van Halle, O.L. Vr. van Wercliter, O.L. Vr. van Blindekens, te Brugge. Zie: A. DE COCK en IS. TRIRLINCK, Brab Sagenb., II nrs 265, 266. 317, 362; Volksk, XIII, 20; Biekorf, XIV, 267 vlg., alsook, beneden, ons nr 219. | |
227. O.L. Vrouw van de Werf, te Aalst.Eeuwen geleden, vertelt de sage, hadden aanhoudende regens de rivieren in Vlaanderen doen overstroomen. Te Aalst was het water zoo geweldig, dat het boomen en | |
[pagina 185]
| |
huizen omverwierp, en heel het stedeken dreigde te verwoesten. De inwoners, kort te voren door St. Amand tot het kristendom bekeerd, baden O.L. Heer en de Maagd Maria om verlossing. En zie, daar kwam een beeld van O.L. Vrouw op een bos druivetakken de rivier opgevaren en landde aan de WerfGa naar voetnoot(1). Met veel eerbied en plechtigheid werd het beeld opgenomen en rijkelijk gekleed. En toen zag men, dat het tranen schreide van medelijden om den ongelukkigen toestand der inwoners. Van dat oogenblik af begonnen de wateren zichtbaar te zakken, en spoedig was alle gevaar voorbij. Volgens de overlevering deed St. Amandus ter plaatse, aan de Werf, een kapel bouwen en er het Mariabeeld in plaatsen. Naar de drijvende wijngaardranken waarop O.L. Vrouw van de WerfkapelGa naar voetnoot(2) was aangekomen, wordt zij sedertdien onder den naam van O.L. Vrouw-ten-Druiven vereerd en aanroepen. Dit beeld behoort, evenals O.L. Vrouw van Halle, tot de zwarte Mariabeelden; het volk vertelt, dat het beeld uit de Werfkapel reeds meer dan eens werd witgeverfd, maar telkens weer zwart geworden is.
(Aalst.) Volg. boven, ons nr 225 en beneden, ons nr 231. | |
228. Spotters gestraft.Toen, in 1814, de Kozakken in Tongeren lagen, hadden zij op zekeren dag met de zwarte O.L. Vrouw gespot en haar een pijp in den mond gestoken. Terwijl de soldaten nu 's nachts allen rustig sliepen in de gangen van 't Romaansch klooster, dat aan de hoofdkerk paalt, werden ze opeens wakker door een kaakslag, hun op een onzichtbare wijze toegediend: 't Was de Zwarte Maagd, die zich gewroken had!
(Tongeren.) Vgl onze nrs 235, 237, 244 en 260, alsmede A. de COCK en IS. TEIRLINCK, Brab. Sagenb., nrs 290, 313, 315, 346, 361. | |
[pagina 186]
| |
229. Het kapelleken van Offelken.Vroeger werd er besloten een kapelleken te bouwen langs den Luikersteenweg, op de plaats waar thans de pachthoeve Langenaken gelegen is, tusschen Tongeren en Freeren. De bouwstoffen waren reeds ter plaats, toen ze op zekeren morgen verdwenen waren en eenige boogscheuten verder teruggevonden Werden. Men dacht aan kwaadwilligheid en haalde dd, materialen weder naar de plaats, waar men ze gebruiken wilde; doch ze werden verscheidene malen ‘door een onzichtbare hand’ naar dezelfde plaats, thans de boerderij van Offelken, gedragen. Zelfs stonden op zekeren morgen acht kleine palen in den grond geslagen en vereenigd door een roodzijden draadje. Dit achthoekje (zulken vorm heeft inderdaad het kapelleken) toonde stellig de plaats, waar de ‘hoogere macht’ het kapelleken wilde gebouwd zien. De kleine bidplaats werd dus in de weide van Offelken opgericht en St. Huibrecht toegewijd, waar men hem vereert ter bevrijding der razernij. De legende wil zelfs - zóo werd het mij ten minste door een vrouw van Offelken verzekerd - dat dàar de wijdbekende ontmoeting zou plaats gehad hebben tusschen St. Huibrecht en een hert met het kruisbeeld in 't gewei.
(Tongeren en Freeren.) Volksk., V. 190. - Vgl. de legende van O.L. Vr. van Lebbeke, Nazerneth, Alsemberg. Laken, Werchter, enz.,Zie A. de COCK en IS. TEIRLINCK, Brab. Sagenboek, II, 66 en 69; alsook A. de COCK, Studiën en Essays over oude Volksvertelsels (Antw. 1920), blz. 204, 213, 216, 221. | |
230. O.L. Vrouw van Nazareth.Men weet, dat jn al de kerken het altaar, aan O.L. Vr. toegewijd, langs den linkervleugel is. Aldus ook te Nazareth. Nu, daarover vertelde ons een oud vrouwtje, op een geheimzinnigen toon, het volgende: Er was een pastooi op Nazareth, die het mirakuleuze | |
[pagina 187]
| |
Mariabeeldje langs den rechtervleugel had doen zetten. Maar hij mocht er de gevolgen van dragen: 's nachts werd hij, in zijn slaap, door vreeselijke droomen gekwollen, en het Lieve-Vrouwtje verscheen soms vôor hem. Gedurende den dag had hij geen oogenblik rust; altijd liep hij gejaagd rond. Eindelijk raadpleegde hij zijn biechtvader over de zaak, en een weinig later werd het beeldje, met veeì ceremoniën, door den bisschop op zijn oude plaats teruggezet. Nu leefde de pastoor gelukkig, en hij stierf als een heilige!
(Deinze.) | |
231. O.L. Vrouw van de Kouterkapel te Zele.In de Kouterkapel, te Zele, bevindt zich een mirakuleus Mariabeeldje van de Zeven Weeën. Eeuwen geleden reeds, zegt men, genoot het een zekere vermaardheid en stond bij de bevolking van Zele en omstreken in hoog aanzien. Er kwam echter een tijd van groote verslapping in geloofszaken, zoodat eindelijk niemand meer den kapelleweg der Zeven Weeën bezocht. Toen gebeurde het, dat een wever uit de buurt, op zekeren dag, het Lieve-Vrouwebeeld zelf, gansch alleen, den ommegang zag afleggen. En bij 't onderzoek bleek het inderdaad, dat de boord van Maria's kleed met slijk was besmeurd. Door dat mirakel werd de godsvrucht tot O.L. Vrouw der Kouterkapel weer aangevuurd. Geen wonder dat men zich, in 1832, toen te Zele tweeen-negentig menschen, in drie weken tijds, aan de cholera bezweken, in de eerste plaats tot de Kouterkapel wendde. Op aandrang der bevolking werd, op 5 Augustus, het Mariabeeld plechtig rondgedragen. Den vorigen nacht reeds hadden velen, op hun knieën, den beeweg gedaan. O.L. Vrouw was zoodanig bewogen, dat men haar ‘promentelijk’ tranen zag schreien van deernis, en van dien dag af hield de ziekte gansch op.
(Zele.) | |
[pagina 188]
| |
Vgl. onze nrs 224 en 226, SCHOUTENS, Maria's Henegouw, 54, 130; ook A. de COCK en IS. TEIRLINCK, Brab. Sagenboek, II, nr 345, SCHELL, Neue Bergische Sagen, blz. 128; P. SÉBILLOT, Petite Lég. doree, 224 ('t Mariabeeld weent, bloedt of zweet). Zie: BEISSEL, Wallfahrten zu Unserer Lieben Frau, 41 vlgg. | |
232. O.L. Vrouw-den-Tuimelaar van Zele.Honderden jaren geleden vond een landbouwer, van Zele, op zijn akker een houten Mariabeeldje. Hij droeg het mede naar huis, maar za:gr, des anderdaags, dat het spoorloos verdwenen was, en, tot zijn groote verwondering, ontdekte hij het weder op dezelfde plaats van zijn stuk land. Dit gebeurde tot driemaal toe, ofschoon hij den derden keer de voorzorg genomen had het beeldje in een kist te sluiten. Toen ging hij dat wonder kenbaar maken aan de geestelijkheid der parochie, en weldra verrees er op dien akker een kapelleken, hetwelk den naam ontving van ‘O.L. Vrouw-den-Tuimelaar’, omdat het beeldje steeds van het boerenhuis naar het gezegd bouwland tuimelde.
(Zele.) | |
233. Het kapelleken van den Oostbroek, te Nevele.Te Nevele, dicht bij het ‘dorp’, ligt een weide, de Oostbroek genaamd. Nog niet zeer lang geleden, mocht eenieder er zijn koeien laten grazen. Nu, in oude tijden, vond een koewachter daar, in een doomstruik, een houten Lieve-Vrouwebeeldje, en nam het mede naar huis. Des anderdaags evenwel, was het verdwenen en het zat weder in den doornstruik. Tot driemaal toe nam hij het weg, en telkens keerde het terug op zijn geliefkoosde plaats. Geloovigen richtten er een kapel op, later vergroot en verfraaid, waar het wonderbeeldje nog heden ten dage wordt aanroepen.
(Nevele.) | |
[pagina 189]
| |
234. O.L. Vrouw van Wijnegem.Honderden jaren geleden, hoelang weet ik niet, was een boer op zijn veld aan 't arbeiden, toen hij plotseling een heel schoonen lofzang hoorde. Nieuwsgierig, ging hij aan 't zoeken van waar dat wel mocht komen. Hij volgde de richting van het gezang en kwam zoo aan een hollen boom, waarin hij een klein Lieve-Vrouwebeeld ontdekte. Hij nam het mede naar huis en legde het in zijn koffer. 's Anderdaags, op zijn veld, klonk hem weer dezelfde lofzang in de ooren. Vol verwondering, trok hij opnieuw naar den hollen boom en vond er het Mariabeeld terug. Om evenwel zeker te zijn van de zaak, haastte hij zich naar huis, opende zijn koffer en... het beeld was weg. Daarop verwittigde hij de geestelijkheid, die het mirakuleuze beeldje ging halen en processiegewijs naar de kerk droeg. Maar den volgenden dag hing het op dezelfde plaats in den boom. Toen maakte men in de kerk een schoon, afzonderlijk kapelletje gereed en bracht er, met veel ceremoniën, het beeld in. Nu scheen het tevreden te zijn en bleef voortaan dat kapelleke bewonen, waar het sedertdien druk werd bezocht en veel mirakelen heeft uitgewerkt.
(Wijnegem.) Mededeeling van Mevr. G. Van de Velde, te Schaarbeek, doch geboortig van Wijnegem.-Vgl. SCHOUTENS, Maria's Antwerpen (3e dr.), bl. 170 vlg.; ook onze nrs 232, 233 en 214; A. de COCK, in Revue des Trad. popul., XXIII, 64-74 en 136-140; SCHOUTENS, Maria's Henegouw (2e druk), 45, 61, 101, 104, 106, 124, 129, 137, Maria's Limburg (3e dr.), 74,140; 't Daghet, XV, 66; P. SÉBILLOT, Petite Légende dorée de la Haute Bretagne, 95-99; BEISSEL, Wallfahrten, 39-41. | |
[pagina 190]
| |
Twee ruiters wilden met hun paarden de kerk binnengaan, doch zie, nauwelijks was de voorste in het portaal, of de klokken begonnen vanzelf te luiden, en het paard stortte dood neer. De tweede ruiter, daardoor afgeschrikt, wendde zich om en maakte dat hij wegkwam.
(Herdersem en Oude-God.) | |
b) Andere lezing.Toen, bij den inval der Duitschers in België, de ulanen in Scherpenheuvel kwamen en vóor de kerk verschenen, vonden zij deze gesloten. Een ulaan ging de deur wagenwijd openzetten, en toen zijn makkers nu met hun paarden de kerk wilden binnenrijden, zagen zij voor hun oogen de deur weer dichtslaan. Een tweede maal werd de deur geopend, doch met hetzelfde gevolg. En de ulanen moesten hun boos opzet laten varen!
(Antwerpen.) Zie: A. de COCK, Volkssage, 166 en 161 vlgg. | |
c) Derde lezing.Bij den inval der Duitschers, gaf een hunner officieren bevel aan den pastoor van Scherpenheuvel, om de kerkdeur open te maken. De pastoor weigerde. Boos geworden, beval de Duitscher de deur met geweld te openen. Men ging de hand aan 't werk slaan, toen de kerkdeur vanzelf wagenwijd openging. De officier wou nu met zijn paard de kerk binnenrijden, doch nauwelijks had het dier de pooten op den dorpel gezet, of het viel dood neer.
(Denderbelle.) | |
d) Vierde lezing.Rond half Oogst 1914 verschenen de Duitschers te Scherpenheuvel, en ze trokken regelrecht naar de kerk, | |
[pagina 191]
| |
waarvan de poort vergrendeld was; De boeren stonden langs beide zijden, bleek van aandoening. De aanvoerder der soldaten meende, dat een deel der bevolking zich in de kerk schuilhield, en hij bevool aan de dorpelingen de deur te openen. - ‘Maar, wij hebben den sleutel niet,’ werd er geantwoord. - ‘Dat men de deur dan openbreke!’ riep de hoofdman. Daarop begonnen de soldaten, bovenarms, met de kolven van hun geweren op de eiken poort te beuken, maar 't was natuurlijk verloren moeite. De hoofdman, woedend geworden, gaf nu het bevel de kerkpoort stuk te schieten, en dadelijk werd een kanon opgesteld. Maar zie, eer het schot klonk, ging de poort langzaam open, alsof een geheimzinnige hand ze opendraaide. Aanstonds liep de hoofdman de kerk binnen, en, tot zijn groote verwondering, bevond hij dat daar geen levende ziel te vinden was. - ‘Welnu, dat men er dan de paarden stalle!’ riep hij nijdig. De soldaten gehoorzaamden aan zijn bevel, maar niet zoodra had het eerste paard den drempel van de kerk overschreden, of het viel morsdood neder. De manschappen, van schrik als aan den grond genageld, verroerden zich niet meer. Ooggetuige van het wonder, gaf de doodsbleeke hoofdman nu het bevel: - ‘Onmiddellijk afrukken!’ En terwijl de soldaten zich verwijderden, begonnen, daarboven in den toren, de klokken vanzelf te luidenGa naar voetnoot(1).
(Boom en omstreek.) Vgl. onze nrs 228, 236, 237, 260. | |
236. a) Het kapelleken te Temsche.Te Temsche staat een kapelleken van O.L. Vrouw, dat in 1914, op bevel der krijgsoverheden, ook plat moest | |
[pagina 192]
| |
gelegd worden. De eene lading dynamiet na de andere werd er aangebracht en aangestoken, doch men kon het niet neerhalen. De springstof wou niet ontploffen. Het poeier ‘pruste’ wel eens, maar dat was alles. Dewijl men daarin een mirakel zag, heeft men het kapelleken laten staan!
(Liezele en omstreek.) | |
b) Andere lezing.Te Boom wordt een soortgelijke legende verteld van het kapelleken van Ste-Amelberga, patrones van Temsche. Iedereen kent deze vermaarde Vlaamsche heilige, en ook de arme bedevaartplaats, waar zij vereerd wordt. Men kent ook het liedeken: ‘Sint-Amelberga' kapelleken,
we hebben het zelf gebouwd
al met ons eigen gelleken,
en met gestolen hout.’
In die naïeve woorden ligt heel de geschiedenis der kapel. Ze werd gebouwd door de arme visschersbevolking van de streek ‘met hun eigen gelleken en met gestolen hout’, maar met gestolen hout het meest, voegt men er bij. Nu, die kapel zou door de Belgische krijgsgenie gesloopt worden. Meermaals reeds had men er op geschoten met de kanons, doch vruchteloos: het was elken keer ofwel te ver, ofwel te kort. De kapitein vloekte op zijn mannen. Toen kwamen de boeren uit den omtrek bij hem, en zeiden, dat hij er nooit in slagen zou het heiligdom van Ste-Amelberga te vernietigen, vooraleer haar beeld in veiligheid was gebracht, en de belofte werd gedaan, later, na den oorlog, een nieuwe kapel voor haar op te richten. Toen liet de bevelhebber het beeld wegnemen en beloofde bij eede, dat men later de bedevaartplaats herstellen en een schoonere kapel oprichten zou. En nu werd de kapel, met een enkel kanonschot, in gruis gelegd.
(Boom en omstreek.) Dit bewijst hoe sagen, gaandeweg, zich vervormen. Vgl. het voorg nr. | |
[pagina 193]
| |
237. Straatschenders gestraft.De schoone maand van Maria, van het jaar O.-H. 1876, was wederom verschenen. Volgens voorvaderlijk gebruik, prijkte op elk gehucht, vóor ieder Lieve-Vrouwbeeldje vastgehecht aan een boom of staak, op den hoek der straat, een schoone, met gekleurd papier en klatergoud opgesmukte Meiboom. Op den tweeden Meidag dan waren, op zeker gehucht onder Schriek, vier boerenjongens op gang en kwamen aldaar voorbij een kapelleken, waarvoor men een buitengewoon schoonen Meiboom had geplant. Een der vier nachtraven stelde voor, dezen uit te graven en te verwisselen met een leelijken, geplaatst vóor een Lieve-Vrouwbeeldje een twintigtal minuten verder. Het voorstel vond bijval, omdat men daar de jonge lieden uit den omtrek kon mee plagen, en dadelijk ging men aan 't werk. Op weinige minuten was de boom uit den grond gehaald en twee mannen namen hem op den schouder. Na eenige stappen gegaan te hebben, hielden zij stil en gaven hem aan de twee anderen over, want, kloegen zij, hij weegt zoo zwaar, dat wij hem onmogelijk nog langer konden dragen. Eenige passen verder kloegen deze mannen evenzeer, en slechts met de grootste moeite kwamen zij ter bestemming aan. Het zweet leekte hun van het voorhoofd en men had den boom wel twintigmaal moeten overnemen, alhoewel hij maar eenige kilos zwaar woog. Men rukte den leelijken Meiboom uit, men plantte den schoonen in 't open gat, en vooruit met den eersten naar het beroofde kapelleken. Deze woog minder zwaar, en toch waren de schouders der dragers als verlamd. De vier mannen gingen geheel verslagen naar huis, na onderlinge overeenkomst daar nooit aan iemand over te spreken. Het was maar jaren daarna, dat een hunner het mij vertelde, en hij voegde er bij: - ‘Nog drie maanden na dit voorval deden mijn schouders zulke pijn, dat ik er onmogelijk spade of riek kon op dragen. Wij waren als zienlijk gestraft.’ | |
[pagina 194]
| |
Met de andere drie, verzekerde hij, had zich hetzelfde geval voorgedaan.
(Schriek.) Vg]. onze nrs 228 en 235; ook nrs 227 en 260. | |
238. De vervloekte zoon.Langen tijd geleden, leefde er een landbouwer, die zeer oploopend was van karakter. Hij had slechts éen kind, een braven jongen, maar zoo speelziek, dat hij, in het spel verslonden, op vader's woorden weinig acht sloeg en hem daardoor somtijds deed opstuiven. Eens, dat hij wederom naar vader niet geluisterd had, ontstak deze in zulke hevige gramschap, dat hij zijn kind verwenschte en uitriep: - ‘'k Wou dat gij verdonderdet!’ Op hetzelfde oogenblik scheurde de zoldering open en een stem riep: - ‘Uw wil zal geschieden!’ Door schrik getroffen, nam de jongen de vlucht en liep, liep zonder om te zien. Aan een hoeve gekomen, rustte hij een weinig uit, vatte weder moed en ging zich bij den eigenaar als koewachter verhuren. Doch, vader's vloek, dien hij zich door onbezonnenheid op den hals had getrokken, woog zwaar op zijn hart. En telkens, wanneer hij zijn koeien op den boomgaard leidde, knielde hij vôor het kapelleken hetwelk daar, ter eere van O.-L.-Vrouw, was opgericht. Ook des nachts, van twaalf tot twee uren, ging hij altoos vôor het Mariabeeld bidden. Het gebeurde nu, dat het fruit van den pachter gestolen werd. Deze verdacht den minnaar van de meid, maar zij, daarover ondervraagd, beschuldigde den koewachter, dien haar vrijer eens aan de kapel had bemerkt. Den volgenden nacht stelde de boer zich, met een geladen geweer, op wacht en tegen twaalf uren zag hij den koewachter het kapelleken naderen en neerknielen; geen enkele vrucht werd evenwel door den jongen aangeraakt. Eensklaps breekt er een schromelijk onweder uit. De pachter gaat zich onder een [a]fdak schuilhouden, maar de | |
[pagina 195]
| |
knaap blijft in gebeden verslonden. Daar kraakt een felle donderslag. De jongen, vader's vloek indachtig, beeft van schrik; hij slaat de oogen op en ziet een strooitje tot vóor zijn aangezicht nederdalen, terwijl een stem roept: - ‘Houd u aan dit strooitje vast, ik zal u tegen den donder beschermen; anders, denk aan vader's vervloeking.’ De jongen grijpt het redmiddel aan, en zie, daar stijgt Kij op, veel hooger dan de wolken, zoodat donder en bliksem verre, zeer verre beneden hem blijven en hem volstrekt niet hinderen kunnen. Zóo onttrok O.-L.-Vrouw hem op wonderbarte wijze aan het tempeest, dat de duivel had uitgezonden om aan vader's vervloeking gevolg te geven. Tevens schonk Zij hem een schoone kroon, versierd met de kostelijkste perels. Weldra was het onweder voorbij en de knaap daalde weer op aarde. De pachter, die nog steeds op de loer stond, zag den gekroonden jongen zich verwijderen. Hij naderde en vroeg hem een perel van zijn kroon, maar de koewachter verklaarde er niets te mogen van wegschenken. Spoedig was die gebeurtenis in heel het omliggende bekend. Men vertelde, dat de kroon een onschatbare waarde bezat. Eenige schelmen, bloedverwanten van den pachter, verbonden zich om den jongen bij nacht te vermoorden en zijn kroon te stelen, maar toen zij de staldeur openbraken en naar zijn bedstede tastten, vonden zij niets dan... een houten blok, in plaats van den koewachter. Deze was weg en keerde nimmer weder.
(Denderleeuw.) Uit den mond van eep 14-jarigen schooljongen, Fel. Abbeloos, zoon van een landbouwer, die hem de legende verteld had. Is ze wel echt? |
|