Vlaamsche sagen uit den volksmond
(1921)–Alfons de Cock– Auteursrecht onbekend
[pagina 173]
| |
[pagina 175]
| |
a) Onz' Heerelegenden.214. a) Mirakuleuze kruisen van Exaarde.De heer van Hontenisse, die te Elxaarde grondeigendommen bezat, liet aldaar, op een zijner akkers, door een werkman een boom omhouwen. In den grond delvend, vond de man een kruis en daarna een tweede kruis, die hij beide opnam en zorgvuldig ter zijde legde. Dan, zijn werk voortzettend, stiet hij met de spa op een derde kruis, en toekijkend zag hij, met verbazing, dat het kruisbeeld bIoedde. Maar toen hij ook dat kruis wou opnemen, zakte het dieper den grond in. Nu begon de man opnieuw te delven, maar hoe dieper hij dolf, hoe dieper het kruis den grond in drong, zoodat hij, na vruchteloos een diepen put gemaakt te hebben, het ten langen leste opgaf, 's Anderdaags droeg de werkman de twee kruisen naar den heer van Hontenisse, maar zie, den volgenden morgen waren de kruisen verdwenen, en de werkman vond ze terug te Exaarde, op de plaats waar hij ze ontdekt had. Wederom nam hij ze op, om ze naar den heer van Hontenisse te dragen, en wederom waren de kruisen 's anderdaags teruggekeerd naar Exaarde. En dat gebeurde tot driemaal toe. De heer van Hontenisse, daarin den vinger Gods erkennend, liet op zijn eigendom, te Exaarde, bij een put, een kapel bouwen, waarin de twee kruisen werden geplaatst. Sedertdien komen daar talrijke geloovigen, ook vele Hollanders, die kruisen vereeren, en het water van den put, dien niemand ooit heeft kunnen peilen, en die nog heden ‘de heilige put’ wordt genoemd, wordt ook nog steeds door de bedevaarders gebruikt.
(Exaarde) Vgl. onze nrs 232, 233, 234. | |
b) Andere lezing.Een boer, van Exaarde, ging op zijn akker een boom omhakken, en daar vond hij in den put twee kruisen. | |
[pagina 176]
| |
Hij droeg ze bij den pastoor, die ze in de kerk legde. Maar 's anderdaags waren de kruisen uit de kerk verdwenen en teruggekeerd naar den put. Nogmaals droeg de boer de kruisen naar de pastorij, en zoo gingen ze weer naar de kerk. Doch voor de tweede maal keerden ze terug naar den akker van den boer, en dat tot driemaal toe. Dan zei de boer tot den pastoor: - ‘Aangezien het dus wel Godswil schijnt te zijn, dat de kruisen op mijn akker blijven, laat ik u toe aldaar een kapel te bouwen, doch gij zult nog wat dienen te wachten, dewijl er jong vlas op staat. Zoodra het rijp is, kunt gij er mede beginnen.’ En zie: 's anderdaags was de boer zijn vlas rijpGa naar voetnoot(1), zoodat men spoedig aan 't bouwen was. Ziedaar den legendarischen oorsprong der kapel, die in de nabijheid van den heiligen put van Exaarde staat.
(Wachtebeke.) | |
215. Het kruisbeeld op de wijk ‘Hemelrijk’ te Lokeren.Meer dan honderd jaar geleden werd er te Lokeren, wijk ‘Hemelrijk’, op het veld een groot kruisbeeld geplaatst. Ziehier den oorsprong: Zekere Rogman kwam, om elf uren 's avonds, met twee groote honden op bovengemelde plaats. Opeens vernam hij een schrikkelijk gedruisch en gehuil in de lucht. Zijn honden gingen zich van schrik in de grachten verschuilen en kwamen dan weer op hem toegesprongen. Niet ver van daar bevond zich het huis van Schallekens, en hier vluchtte hij binnen. Vol angst beloofde hij, indien hij aan het gevaar ontsnapte, op die plaats een kruisbeeld op te richten. En dat gebeurde.
(Lokeren en Daknam.) | |
[pagina 177]
| |
216. Het wonder van Poederlee.Langen tijd geleden bestal een dief de kerk van Poederlee en verborg de gewijde hostiën in een haag (of hegge). 's Anderdaags, in den morgen, vond men eenige konijntjes vóor die hostiën neerzitten. Dat wonderbaar geval - twee schilderijen uit de kerk van Herenthals verbeelden het mirakel van Poederlee - deed op die gezegende plek een kapel verrijzen, de Hegkapel genaamd, die weldra door duizenden geloovigen bezocht werd. Op H. Sakramentsdag is het plechtige begankenis, en daar deze vergezeld gaat van een jaarmarkt, wordt het getal bezoekers nog aanzienlijker. Achter de Hegkapel is een soort van konijnepijp, waar de bedevaarder, die aan hoofdpijn lijdt, fijne aarde gaat opsnuiven; daarna moet hij zich in het water eener naburige bron het hoofd wasschen.
(Poederlee en Herenthals.) Vgl. G. CELIS, Bedevaart plaatsen in Oost-Vlaanderen, 98 vlgg.; REINSBERG-DUR., Calendrier belge, I, 428, Mélusine, I, 381, 386, Revue des Traditions populaires, XI, 388 Vgl. ook de legende van O L. Vr ter Zwaluwen (Gent) en Ons Volksleven, I X, 20Ö, alsmede A DE COCK en IS TEIRLINCK, Brab Sagenboek, II, nr 267. | |
217. Hoe de Schelde ontstond. (1)Legenden van den wandelenden Christus (onze nrs 217-222), heeten bij de Duitschers Wandernsagen; ze kunnen ook als sprookjes gelden.Eens dat O.-L.-Heer en St-Pieter samen een wandeling gedaan hadden, kwamen zij rond den avond in een dorp, waar zij te vergeefs, aan verscheidene deuren, om nachtverblijf gingen verzoeken. Ten langen leste namen zij hun intrek bij een braaf moedertje, dat hen vriendelijk ontving en best verzorgde. 's Morgens vroeg, bij het afscheid, sprak Onz' Heer: - ‘Moederken, omdat gij zoo vriendelijk met ons geweest zijt, willen wij u beloonen; uw eerste werk van dezen morgen, zult gij heel den dag voortzetten.’ | |
[pagina 178]
| |
En daarop vertrokken zij. Toen het vrouwtje nu haar geld telde, om koffie te gaan halen, bleef ze tellen, altijd tellen, tot in den laten avond, zoodat het geld zich ophoopte en eindelijk heel haar kamertje vulde. Nu was ze rijk, en dat nieuws verspreidde zich weldra in heel de buurt. Geen wonder dan ook dat, bij een volgende gelegenheid, wanneer O. Heer en St-Pieter weer eens in het dorp verschenen, iedereen bereid was, om hen op zijn best te ontvangen. Ze kwamen zoo bij een gierige vrouw, die evenwel, uit berekening, de twee gasten goed ontving, doch niet verdragen kon dat zij gerucht maakten. Dat belette evenwel O. Heer niet, om 's anderdaags de gastvrouw te bedanken en haar dezelfde belooning toe te zeggen als aan het brave moedertje: - ‘Uw eerste werk van dezen morgen zult gij heel den dag voortzetten.’ Nu dacht het gierige wijf: - ‘Wacht maar; eer ik aan het geldtellen ga, wil ik mijn voorzorgen nemen, om zonder onderbreking te kunnen voortwerken.’ En ze ging eerst eens pissen, en ze piste den godganschen dag, tot in den laten avond. Zôo ontstond de Schelde.
(Wichelen.) Vgl. POL de MONT en A. de COCK, Dit zijn Vlaamsche Vertelsels, blz. 147-149; ook A. DE COCK en IS. TEIRLINCK, Brab. Sagenboek, 11, 54-56. Berijmd door PR. VAN DUYSE, Klaverblad (1848), blz. 22-28. Zie: BODTE und PODIVKA, Anmerkungen zu den Kinder- u. Hausmarchen der Br. Grimm, II, 210 vlgg. | |
218. Tweemaal klop.O.-L.-Heer was een grappig man, die er soms plezier in vond zich ten koste van zijn leerlingen te vermaken. Op zekeren keer was Hij met St-Pieter op reis, en na een heelen dag gegaan te hebben, vonden ze eindelijk nachtverblijf bij een arme weduwe, 's Morgens zag deze evenwel met tegenzin dat de twee vreemdelingen in hun bed bleven luieriken, ofschoon zij hen al twee-driemaal ge- | |
[pagina 179]
| |
wekt had en de klaarlichte dag alleman opriep. Eindelijk werd de vrouw kwaad, greep den bezemstok en ging St-Pieter, die in 't bed vooraan lag, een ferme klopping toedienen. St-Pieter, die voor een tweede pak slaag vreesde, wilde terstond opspringen, doch zijn Meester trachtte hem over te halen, om nog wat langer van de nachtrust te genieten, daar de nieuwe, erg heete dag geen aangename reis voorspelde. Om de laatste aarzeling van St-Pieter te overwinnen, stelde de Heer hem voor, met elkander van plaats te verwisselen, wat St-Pieter gaarna aannam. O.-L.-Heer legde zich dus vooraan. Nu lachte Petrus in 't geniep, omdat hij dacht dat de slagen ditmaal op Onz' Heer zijn rug zouden neerkomen, maar Onz' Heer, die alles voorziet, wist ook wel wat er ging gebeuren. Weldra, immers, verscheen de vrouw opnieuw, met den bezemstok gewapend. - ‘Wie niet hooren wil, moet voelen,’ zei ze; ‘maar wacht, ik heb den voorste wat meegegeven, nu is de beurt aan den achterste.’ En voor den tweeden keer kwam de bezemstok terecht op den rug van Petrus!
(Wijgmaal.) Volgens dezen Limburgschen verteller, kreeg Sint-Pieter zelfs driemaal klop, wat ook in Neder-Bretanie het geval is, doch hier heeft Onz' Heer twee reisgezellen, evenals in een Zigeunervertelsel uit Duitschland, waar Onz' Heer zelf driemaal de k1opping ontving. | |
219. Oorsprong van den Dender.Duizend jaar geleden, en nog langer zelfs, waren de Denderstreken nat en moerassig. O.L. Heer begreep dat er een rivier doest komen, om het water weg te leiden, en den grond geschikt te maken voor den landbouw. | |
[pagina 180]
| |
Hij nam dus een reusachtig paard en een reusachtigen pioeg, waarmede Hij het bed van een rivier begon te graven. Ongelukkiglijk was het dier blind, zoodat het geen rechte lijn kon volgen; vandaar dan ook, dat de Dender zoo krom loopt. Terwijl de leemgrond aan den ploeg vastplakte, moest Onz' Heer hem van tijd tot tijd uitkuischen en. Hij wierp de aarde op den rechteroever. Die heuvels en aardhoopen kan men thans nog zien te Geeraardsbergen, Zandbergen, Pollare, Denderleeuw (Huisegem), Teralfene en Hekelgem.
(Denderleeuw.) Vgl. A. DE COCK-IS. TEIRLINCK, Brab. Sagenboek, II, nr 279. | |
220. Oorsprong der luizen.O.-L.-Heer en St-Pieter gingen eens samen wandelen. Daar vonden zij op hun baan een man liggen, aan wien zij den weg vroegen. De vadsige kerel gaf zich niet eens de moeite om op te staan, en wees met zijn voet de richting aan, die zij te volgen hadden. - ‘Wat gaan wij dien man tot belooning geven?’ vroeg daarop Onz' Heer. - ‘Luizen,’ antwoordde St-Pieter kortaf; ‘hij heeft toch tijd genoeg, om ze te vangen.’ Van dan af bestaan er luizen.
(Wichelen.) Vgl. het volgende nr, en DB COCK-TBIRDINCK, Brab. Sagenb., ns 28lbis. | |
221. Waarom de luizen en de vlooien geschapen zijn.Op zekeren dag dat O.L. Heer door een dorp wandelde, vond Hij daar een hoopje klappeien bij elkander staan. Hij bezag die vrouwen met minachting en zei: - ‘Hebt gij niets anders te doen, dan op de straat te staan praten en babbelen?’ - ‘Neen,’ antwoordden zij, en keken Hem spottend aan. | |
[pagina 181]
| |
- ‘Zoo! Gaat dan ten minste uw kinderen van de vuiligheid reinigen,’ hernam Onz' Heer, half kwaad. - ‘Zij hebben geen vuiligheid,’ zeiden de wijven, stoutweg. Maar als zij thuis kwamen, zaten hun kinderen vol klein ongedierte: hun kleederen, hun hoofd en heel hun lichaam wemelden er van. Nu hadden de vrouwen de handen vol, doch hoe zij op die menschentergers ook jacht maakten, het was verloren moeite. Ze konden het ongedierte wel eens tijdelijk doen verhuizen, ja, maar het voor goed verjagen of geheel uitroeien, dat ging niet. Tot straf van de luie vrouwen bleef het voortwoekeren.
(Rupelmonde.) Vgl. JOOS, Vertelsels, II, nr 26; DAEHNHARDT, Natursagen, II, blz. 111-115. | |
222. Het hoentje met één been.Eens, toen Onz' Heer en St-Pieter samen een wandeling deden, werd O. Heer door honger gekwollen en Hij zei tot St-Pieter: - ‘Ga, en haal mij naar Jeruzalem een gebraden hoen.’ St-Pieter deed wat zijn Meester hem gebood; doch, onderwege kreeg hij grooten honger, zoodat hij aan de bekoring niet kon wederstaan, om een billetje van den lekkeren vogel binnen te spelen. Toen O.L. Heer het éenbeenig dier zag, sprak Hij berispend: - ‘Wat is dat? Het beest is een been kwijt; waar is dat gebleven?’ - ‘Ik weet het niet, Heer; ik heb het waarachtig zóo ontvangen. Ongetwijfeld hebben de hoenders in deze streek maar éen poot.’ - ‘'t Is niet mogelijk,’ zei de Heer, ‘alle hoenders hebben er immers twee. Heb ik ze niet zelf alzoo gemaakt?’ Hierbij bleef echter de twist; men at en men zweeg. Eenigen tijd nadien gingen Onz' Heer en St-Pieter in | |
[pagina 182]
| |
den omtrek van Jeruzalem weer wandelen. Als nu de apostel nabij een haag een menigte hoenders bemerkte, die allemaal op één poot stonden, riep hij triomfantelijk: - ‘Ziet Ge nu wel, Onz' Heer, dat de hoenders hier maar één been hebben! En vroeger scheent Gij er aan te twijfelen!’ - ‘Wacht eens een oogenblik,’ zei de Heer. ‘Prrr!’ riep Hij, terwijl Hij in de handen klapte. Terstond zetten al de beesten het op een loopen, natuurlijk op hun twee beenen. - ‘Wie heeft er nu gelijk van ons tweeën?’ vroeg Onz' Heer. - ‘Ja maar,’ antwoordde St-Pieter, ‘op zoo'n wijze! Daar is niets wonders bij! Hadt Gij dien keer aan tafel ook maar eens ‘prrr’ gezeid, het gebraden hoen zou ook wel twee pooten gekregen hebben!’
(Denderleeuw.) Wordt ook verteld te Aalst, te Wichelep en te Adegem Vgl. Wodana. 179 vlg.; WOLF, Deutsche Märchen u. Sagen, nr 32; Biekorf, II, 216 'vlg.; BOCCACCIO, 6e dag, 4e vertelling Het thema werd berijrmd door PR. VAN DUYSE, Klaverblad, blz. 236. |
|