| |
| |
| |
| |
| |
a) Dwaallicht.
177. Wat is een stalkaars?
In Munkzwalm wijst een stalkaars de plaats aan, waar een schat verborgen ligt. Naar een stalkaars wijzen is gevaarlijk, zegt men aldaar; ze zou u den nek breken.
Te Elst is het een ronddolende geest van een afgestorvene, die lijdens zijn leven onrechtvaardig goed verworven en nog geen restitutie gedaan heeft; eerst na de schadevergoeding zal die geest rust hebben. Sommigen, in Elst, meenen dat de stalkaars de geest is van iemand, die geld heeft verborgen, zonder dit aan iemand te hebben toevertrouwd. Die geest keert ook weer, zoolang het geld niet is ‘uitgekomen’. Men vertelt hier van personen, aan wie ongelukken overkwamen, omdat zij de stalkaarsen te dicht naderden of er met den vinger naar wezen.
(Munkzwalm en Elst.)
Zie: A. de COCK, in Volksk., X, 182 vlg.; 206-210; 236-241; V. LOVEDING, in Volksk., X, 180-182; DE COCK-TEIRL., Brab. Sagenb., nrs 148, 154, 155; Rond den Heerd, II, 18; GRIMM, D. Myth., 420, 764; KUHN u. SCHWARTZ, Nordd. Sagen, nrs 80-90; Zs. d. Ver. f. Volksk., XIV, (1904), blz. 425; P. SÉBILLOT, F. de Fr., II, 418 vlgg.
| |
178. Het dwaallicht is een zieltje.
Sisken Villemans, van Denderwindeke, ging eens op een Meinacht over het kerkhof en zag er een stalkaars dansen.
- ‘Ze zeggen,’ dacht de vent, ‘dat dit de ziel is van een ongedoopt kind en dat zij op uw vinger komt zitten, als gij er naar wijst. Ik wil eens weten, of dat waar is.’
En hij stak den vinger naar de stalkaars uit. Deze kwam er naar toe gedanst, maar Sisken Villemans werd opeens
| |
| |
zoo bang, dat hij het op een loopen stelde. De stalkaars volgde hem op de hielen, en nauwelijks was hij binnen en had hij de deur achter zich toegeworpen, of hij hoorde zoo'n geweldigen slag op de deur, dat heel het huis daverde.
(Denderwindeke.)
Vgl. nr 179; DE COCK-TEIRL., Brab. Sagenb., nr 155; Ons Volksl., VIII, 196 vlg.; TEIRLINCK, Folkl. myth., 145.
| |
179. De stalkaars te Wichelen.
Stalkaarsen, zegt men, zijn kinderen die ongedoopt gebleven zijn, en rondzwerven, om gedoopt te worden. Kunnen zij het doopsel ontvangen, dan verdwijnen zij en keeren nooit meer terug. Steekt men den vinger naar een stalkaars uit, dan komt zij er opzitten; springt men binnen in huis, dan geeft zij een grooten slag op de deur. Dat is hier eens gebeurd.
(Wichelen.)
Vgl. A. de COCK, in Volksk., X, 208 vlg. 239; DE COCK-TEIRL., Brab. Sgb. nrs 149-152; Ons Volksl.. II, 21; VII, 190; Limb. Jaarb., II, 14; WOLF, N.S., nrs 262, 521; MONSEUR, Bull. de Folkl., II, 149; SCHELL, Berg. S., 304; BARTSCH, Sagen a. Meklenb., I, nr 245; II, blz. 4; GRIMM, D.S., nr 277; WUTTKE, § 762; SÉBILLOT, F. de Fr., II, 420 vlg.
| |
180. De zondaar als dwaallicht.
Eertijds wandelde te St-Elooi's Vijve steeds een stalkaars aan de hoeve Schouwendale tot aan den zandweg. Dien afstand had eens een scheepstrekker doorloopen, onderweg gedurig de ijselijkste godslasteringen tegen een kruisbeeld uitbrakend, zoodanig dat er hem de tong een hand ver van op de borst hing. Twee dagen lang liep hij daar zóo heen en weer, en na zijn vertrek is er een dwaallichtje verschenen, dat eerst verdwenen is, toen men ter plaatse een kapelletje had gebouwd.
(St-Elooi's Vijve.)
Vgl. A. de COCK, in Volksk., X, 238; JOOS, Vert., I, nr 58; 't Daghet, VIII, 32; BARTSCH, Sagen a. Meklenb., IT, 4. Ook WOLF, N.S, nrs 440 en 441; GRIMM, D S, nr 285.
| |
| |
| |
181 Het stallicht te Aartselaar.
Te Aartselaar geeft men den naam van stallicht, niet aan het dwaallicht, maar aan het licht voortgebracht door een glimworm. Zoo verzekerde mij althans mijn Antwerpsche beenhouwer, zoon van den gewezen onderwijzer van Aartselaar. Naar zijn zeggen, is men dàar wantrouwig ten opzichte van het stallicht, en velen meenen dat er tooverij onder schuilt. Zien zij tusschen het gras van een grachtkant, nabij een koestal, het schijnsel van een glimworm, zoo zeggen ze: ‘In de plaats van den boer zou ik niet meer gerust zijn, want het stallicht is er al’. En tien tegen éen, dat de belanghebbende boer, zoodra hij het bemerkt, bij den pastoor te rade gaat, of bij de Minderbroeders van op den Oever, te Antwerpen.
(Aartselaar.)
|
|