Vlaamsche sagen uit den volksmond
(1921)–Alfons de Cock– Auteursrecht onbekend
[pagina 111]
| |
c) De wilde jager en de wervelwind.140. De eeuwige jager te melsele.Te Melsele, in de Winningen, stond vroeger een kasteel. Daar woonde een weduwe met haar zoon. Maar de zoon gedroeg zich uiterst slecht en deed niets anders dan jagen. Toen zijn moeder op sterven lag, was hij weer op jacht en wilde hij niet bij haar sterfbed komen. Daarom vervloekte hem zijn moeder en ze verwenschte hem, om eeuwig te blijven jagen. Sindsdien is de ongelukkige altijd op jacht in de Winningen, en als het slecht weder is, hoort men hem daar loopen en roepen en op zijn hond fluiten. Vele Melsenaren hebben dien fluitenden jager al gehoord. (Melsele.) Vgl. DE COCK-TEIRLINCK, Brab. Sagenb., nr 88; DE COCK, Studiën en Essays, blz. 260 vlgg.; Biekorf, VII, 177 vlgg.; Ons Volksl., II, 9; 't Daghet, II, 107, 191; WOLF, N.S., nrs 258, 260, 516, 517; D. Märchen u. Sagen, nrs 203, 204, 467, 468; PANKEN, Noordbrab. S., nr 84, VAN DE WALL PERNÉ, Veluwsche Sagen, I, 53-61; Driem-Bladen, II, 5, VIII, 27; J. SCHRIJNEN, Ned. Volksk., I, 72 vlg, MONSEUR, F. w., 1; GRIMM, D.S., nrs 48, 172, 173, 309-313; SÉBILLOT, Folkl. de Fr., I, blz. 165-178, 240 vlg. | |
141. De Barende Vrouw.De Barende Vrouw, beweert men rondom Aalst, is een door de lucht varende heks, die enkel uit is om kwaad te doen; ook slaan vele landlieden te Denderleeuw een kruis, wanneer er een dwarrelwind opstijgt, en te Hundelgem waarschuwt men u: ‘Ga er niet te midden in staan, of ze zal u oppakken’. Te Wichelen houdt men de Barende Vrouw voor een geest in 't algemeen, en men is er bang voor; men vertelt, dat zij eens een mensch in | |
[pagina 112]
| |
de hoogte had meegenomen. Toch beweert men aldaar, dat men ze kan stillen, als men er in slaat of in springt. Te Heist-op-den-Berg zegt men, bij 't zien van een BoerehouwGa naar voetnoot(1): ‘de duivel trekt met een verdoemde ziel naar de hel’. (Denderleeuw.) Vgl. WOLF, N.S., nrs 518-520; DE COCK-TEIRLINCK, Brab. Sagenb. nrs 89-90; A. DE COCK, Studiën en Essays, blz. 261 vlgg. VAN DEN BERGH, Ned. Myth., blz. 360 vlg.; GRIMM, D. Myth., 525 vlg.; WUTTKE, D.V., § 216 en 444. |