Vlaamsche sagen uit den volksmond
(1921)–Alfons de Cock– Auteursrecht onbekend
[pagina 107]
| |
b) Mare.134. De mare - Een oude vrouw in 't zwart.Een vrouw van Beveren-Waas, Pr. Buytaert, was op een vroegen morgen opgestaan om voor haar man, die naar zijn werk moest gaan, alles in gereedheid te brengen. Een persoon van het dorp was gewoon haar man te komen uitroepen, maar dien morgen verscheen hij niet. Nadat de vrouw nog eens eventjes buiten was gaan uitkijken, zonder iemand te hooren of te zien, trok ze terug binnen in huis, deed de deur op slot en legde zich opnieuw te bed. En zie, ze lag nauwelijks vijf minuten neer, of het scheen haar dat de sleutel op de huisdeur werd gestoken en dat er iemand binnenkwam in de kamer: het was een oude, dikke vrouw, gansch in het zwart gekleed. Het dikke wijf kwam naar onze boerin toe en liet zich op haar neervallen: ze scheen wel honderd kilos te wegen. De vrouw wilde roepen, maar ze voelde zich de keel dichtknijpen, - zoodat ze bijna versmacht was. Doch, op dat zelfde oogenblik was de mare verdwenen, en de vrouw kon weer vrij ademen. (Beveren-Waas.) Vgl. de 4 volg. nrs. | |
135. De nachtmerrie verjaagd.Over ruim honderd jaren brandde de helft van het dorp Ramsel af. Mijn grootvader, timmerman van beroep, werkte aan den opbouw der huizen. Hij bleef er bij een boer in het dorp slapen, omdat hij te ver van huis was. De mare liep dat het bij dien vent niet heel pluis was; men vertelde namelijk, dat het er spookte. Mijn grootvader sliep op den zolder en was zoo aan 't zuilenGa naar voetnoot(1) | |
[pagina 108]
| |
geraakt, en opeens hoort hij duidelijk iets de ladder opkomen. Zoodra het boven is, komt het recht naar zijn bed en gaat boven op hem liggen. Onbevreesd onderzoekt hij het voorwerp en vindt er beenen aan gelijk van een schaap en omtrent van dezelfde grootte. Hij denkt alzoo in zijn eigen: ‘Lig ik hier op uw plaats?’ Het dier zucht. Hij denkt: ‘Ik zou u wel de beenen kunnen breken’. Het dier zucht opnieuw. Nu begint het zoo fel op zijn borst te drukken, dat hij niet meer weet wat aanvangen. Plotseling schiet hem een gelukkig gedacht te binnen: hij begint St-Jans-Evangelie te lezen en op 't laatste woord staat het dier op en daalt de ladder af, van waar het gekomen was.
(Boisschot.) | |
136. Om van de mare verlost te worden.Neem ‘gewijd’ in de handen, bv. gewijd zout, dat men naar de abdij te Dendermonde gaat halen, en houd dan de handen op de hoogte der schouders onder de dekens verborgen. Zoodra ge de mare hoort of voelt afkomen, slaat ge de handen en meteen ook het ‘gewijd’ op haar, en op denzelfden stond zal de tooverheks, die ze u overzendt, vóor u staan.
(Denderbelle.) Vgl A DE COCK, Volksgeneesk., 177-184; DE COCK-TEIRLINCK, Brab. Sagenb., nrs 48-87; Biekorf, V, 299-302, 367 vlg. X, 285 vlg.: SCHRIJNEN, in Volksk., XIV, 1-4; Ned. Volksk., I, 75-77; TEIRLINCK, Folkl. myth., 124-126; VAN DEN BERGH, 155 vlgg.; 331, 336; WOLF, N.S., nrs 249-254, 563; M.u.S., nrs 360-362; MONSEUR, Folkl. wallon, 86 vlg.; WUTTKE, § 419; GRIMM, D.S. nr 81; SCHELL, Berg. S., blz. 40, 51, 165, 214, 249, 250, 279, 373, 440: Neue Berg. S., blz. 107 vlg.; Am. Urquell, I, 69; II, 71, 103, 119, 168, 191; HENNE-AM RHIJN, D. Volkssage, 414 vlgg.; SÉBILLOT, Folkl. de Fr., I, 141. | |
[pagina 109]
| |
137. De nachtmerrie te voorschijn doen komen.Een oude vrijster, Belloo, van Wieze, werd veel ‘van de maar gereden’. Allerhande remedies werden aangewend, doch geene mocht baten. Eens, op 'nen Zondag, tegen den avond, toen het reeds begon te grauwen, zat ze als naar gewoonte in den hoek der schouw achter de stoof, toen ze opeens een geritsel aan de deur hoorde en bijkans op hetzelfde oogenblik door 't sleutelgat een windje in het aangezicht voelde waaien. Haar voorgevoel verwittigde haar, dat de ‘maar’ daar onzichtbaar aanwezig was. Nu, ze had gehoord dat men den persoon, die ze u overzendt, in levenden lijve vóor zich zien staan zou, indien het gelukte de mare te treffen; daarom sloeg ze op het oogenblik der gewaarwording vóor haar gezicht; en zie, terstond verscheen de nachtmerrie vóor haar oogen. Het was een persoon van Herdersem. Wat al scheldnamen en verwenschingen hem van Belloo naar het hoofd geslingerd werden, kan ik onmogelijk zeggen. Geheel beteuterd en als van de hand Gods geslagen, stond hij daar te kijken. Hij bad haar zijn naam niet bekend te maken en er toch nooit aan iemand van te gewagen, iets wat hem ten slotte toegestaan werd, mits de stellige belofte haar voortaan met rust te laten. Dat deze voorwaarde aangenomen werd, hoef ik zeker niet te zeggen. Hierdoor waarschijnlijk aangemoedigd, vroeg hij met fleemende stem hem uit te laten, waarop Belloo norsch zeide: - ‘Wel, ge zijt hier ongemerkt binnengekomen, zie dat ge maar op dezelfde wijze buitenraakt.’ En op denzelfden stond was er een geritsel, en weg was de kerel. Hoe of langs waar, heeft Belloo nooit geweten, doch tot hare tevredenheid heeft zij sindsdien van de nachtmerrie niet meer te lijden gehad. (Wieze.) | |
138. Paard van de maar bereden.Sedert eenigen tijd was er een voerman, te Ninove, die 's morgens bemerkte dat de staart en de manen van | |
[pagina 110]
| |
zijn paard gevlochten waren. Dit duurde zoo eenigen tijd. Men bewaakte het paard, en toch was het haar des morgens gevlochten; eens zelfs was er een rood lint aan zijn staart gebonden (?) (Ninove.) Vgl. WOLF, N.S., nrs 255 en 515; DE COCK-TEIRLINCK, Brab. Sagenb., nr 87; Ons Volksl., XI, 132; Biekorf, V, 301; SCHRIJNEN, Ned. Volksk., I, 75; Driem-Bladen, II, 93; GRIMM, D.S., nr 81; Am Urquell, H, blz. 120. | |
139. De kracht der ‘Paaschnagelen’.De Paaschnagelen, dat is de vijf wierookkorreltjes der Paaschkaars, kunnen de tooverij breken. Zoo vernam ik, dat het paard van een buurman heele nachten dusdanig stampte en achteruitsloeg, dat het elken morgen in volle zweet stond en dampte als een garenketel. Er was tooverij mee gemoeid, oordeelde men. Iemand gaf voor raad een brokje van een Paaschnagel te halen en in den stal te leggen; Zoo gezeid, zoo gedaan. En zie, het paard werd gerust en het ‘kwaad’ was buitengedreven.
(Denderleeuw.) Verteld door Leonie Van Herzeele (in 1895). |