Vlaamsche sagen uit den volksmond
(1921)–Alfons de Cock– Auteursrecht onbekend
[pagina 27]
| |
d) Heksen herkend of ontmaskerd.18. Om heksen te ontmaskeren.Als te Wijnegem een vrouw verdacht wordt van hekserij, gebruikt men een middel, om daarover zekerheid te bekomen: men gaat achter haar, zet den voet kruiswijze op den indruk van haren voet. Kijkt ze dan om, dan is ze een tooverheks; kijkt ze niet om, dan is ze geen heks.
(Wijnegem.) Vgl. nog Volksk., IX, 14, vgl., Eigen Schoon, III, 105, 't Daghet in den Oosten, IX, 15 en W. DIJKSTRA, Uit Friesland's Volksleven, II, 152; WUTTKE, D. Volksaberglaube, § 376; MONSEUR, Folklore walton, 84. | |
19. De Paaschnagel weerhoudt de heks.De Paaschnagel is, volgens de geijkte volksuitdrukking, ‘een krachtig gewijd’. Een heks kan geen dorpel overschrijden, waar een stukje van dien nagel onder ligt. Het volgende historietje hoort hier, rondom Aalst, in vele gemeenten thuis: Een koorknaap had eens, zonder voordacht, een Paaschnagel onder den drempel der kerkdeur gelegd, en, na de Vespers, toen de koster de kerk wilde sluiten, zag hij nog een vrouw achter een pilaar zitten. Hij verzocht haar buiten te gaan, maar kreeg ten antwoord: ‘Als gij eerst den Paaschnagel wegneemt, die onder de lijkdeur ligt’.
(Iddergem, Hofstade, Herdersem.) Vgl. onze nrs 20-25 en Volksk, IX, 19 vlg. DE COCK-TEIRLINCK, Brab Sagenboek, nr 56. | |
20. De Paaschnagel te Denderwindeke.Toen de koster van Denderwindeke op zekeren Zondag | |
[pagina 28]
| |
na het eindigen der Vespers de ‘lijkdeur’ wilde sluiten, bleven er wel tien vrouwen, onder welke zelfs rijke pachtersen, in de kerk zitten. Verzocht om buiten te gaan, antwoordden zij: ‘Wij kunnen niet’. Daarop werd de pastoor geroepen. Dezen gaven zij voor antwoord: ‘We kunnen niet buiten; er ligt een Paaschnagel onder de lijkdeur’. - ‘Ha! 'k Had al lang gepeinsd,’ zei de pastoor, ‘dat het met u niet pluis was.’ Dan liet hij de vrouwen langs de sakristij buiten, en de laatste diende hij een flinken schop toe. Het wijf keerde zich om en zeide: ‘Dat zult gij u beklagen’. 's Anderdaags was de pastoor ernstig ziek, en zóo is hij een heel jaar gebleven. Bevond hij zich des Zaterdags wat beter, en hoopte hij den volgenden dag mis te kunnen doen, des Zondags verergerde zijn toestand altijd.
(Denderwindeke.) Vgl. onze nrs 19, 21-25, 88 en 109. Ook A. DE COCK in Volkskunde, IX, 59-60; MONSEUR, Folklore wallon, 84; HOCK, Croyances et remèdes pop au Pays de Liège, I, 125; Revue des Trad. pop, X, 499, WOLF, D. Märchen u. Sagen, nr 142. | |
21. De kracht van gewijde dingen.Nath. M..., uit den Tinnenhoek, te Moorsel, was een gevreesde tooveres. Marie, een dienstmeid, moest dikwijls bij haar gaan werken. ‘Zie,’ zegden haar zusters uitdrukkelijk tot haar, ‘dat ge altijd wijwater neemt, wanneer gij er heen gaat, en pas goed op van nimmer zout voor u te laten werpen.’ - ‘Ik zweeg altijd,’ zei Marie, ‘maar keek goed uit mijn oogen.’ Een van haar broeders had eens een Paaschnagel gekregen en onder de deur gestoken. Toen Nath, wat later den hof kwam opgestapt en de deur gesloten vond, keerde zij zich om en vertrok, zeggend: ‘Zie, nu zijn ze nog niet thuis’. | |
[pagina 29]
| |
- ‘Ziet ge wel,’ riep de broer triomfantelijk, ‘'t is de Paaschnagel, die haar belet binnen te komen.’
(Moorsel en Wieze.) Volg onze nrs 19-20, 22-25. | |
22. Heksen herkennen.Bij Brannekens, te Lede, kwam dikwijls een oude vrouw aan huis, en toen de man nu door een kwijnende ziekte werd overvallen, verdachtmen dat wijf hem betooverd te hebben. De schoonzuster van Brannekens, die bij hem inwoonde, en zoo slim was als een advokaat, besloot het oudje op de proef te stellen. Elken Zondag, onder de hoogmis, verscheen het wijf ten huize van Brannekens. Op zekeren Zondag nu, zoodra het kruisken in de mis gegeven was, spoedde de schoonzuster zich naar huis, na zich eerst een ‘Paaschnagel’ aangeschaft te hebben. Zij had dien in den naaldenkoker verborgen, en zoodra ze thuis was neergezeten, liet ze dien koker onder den stoel der heks rollen. Alsof zij van een serpent gestoken was, sprong deze schielijk overeind en verliet het huis. De volgende Zondagen kwam zij nog wel weder, maar ze vertrok telkens vóor de terugkomst der schoonzuster. (Lede en Denderbelle.) Vgl. ons nr 24; ook MONSEUR, Folklore wallon, 84; HAROU, Folkl. de Godarville, 39; WOLF, D. Märchen u. Sagen, nr 159, WUTTKE, D. Volksaberglaube, § 415. | |
23. Wijwater drinken.Brannekens, van Lede, had een jonge geit, de lievelinge der zelfde heks, die haar dikwijls op den schoot nam. De schoonzuster, de betoovering der geit vreezend, gaf het beestje gewijd water te drinken. Zoodra nu de heks de armen uitstrekte, om het geitje op den schoot te nemen, voelde zij zich door een onzichtbare hand teruggestooten, en ontving als een electrischen schok door al de ledematen. Sindsdien heeft zij het geitje steeds gerust gelaten.
(Lede en Denderbelle.) Vgl. ons nr 21; ook MONSEUR, Folkl wallon, 84, en HAROU, Folkl. de Godarville, 38 vlg. | |
[pagina 30]
| |
24. De gewaande heks.Te Denderleeuw was een kind van een slepende ziekte aangedaan, en de moeder beschuldigde Th. D..., een stokoud wijf, het betooverd te hebben. Ze ging de Jezuïeten te Aalst raadplegen. Deze poogden haar te doen begrijpen, dat haar kind niet betooverd, en dat wijf geen heks was; dat zij zondigde met haren evenmensch van tooverij te verdenken, en veel vijven en zessen. Maar al hun zeggen en preeken was verloren moeite; haar kind was betooverd en Th. D... een heks, dat zou haar niemand uit het hoofd praten. - ‘Welnu,’ zei de Jezuïet, ‘ik zal u een gemakkelijk middel aan de hand doen, om daaromtrent zekerheid te hebben. Ik zal u wat “gewijd” meegevenGa naar voetnoot(1); steek dat in de zitting van den stoel, dien gij de gewaande heks aanbiedt, wanneer zij bij u komt. Is ze wezenlijk een heks, zoo zal ze van haren stoel niet meer kunnen; staat ze toch op, dan moogt ge zeker zijn, dat ze geen heks is. Daarna moet ge te biecht gaan, en u van die kwade vermoedens beschuldigen.’ De moeder beloofde dien raad te zullen volgen. De stoel, met het ‘gewijde’ tusschen de biezen verborgen, werd de verdachte buurvrouw, bij haar eerste bezoek, aangeboden. ‘De heks’ zette er zich op neer, praatte eenigen tijd, richtte zich dan weer op, en ging naar huis. Sedert heeft de moeder haar voor geen tooveres meet gehouden.
(Denderleeuw.) Verteld door Leonie Van Herzeele, (in 1895). | |
[pagina 31]
| |
het bijzonder de belangstelling van de heks te hebben opgewekt. Plots viel hij ziek. De geneesheer kon zich het geval niet verklaren, en geen medicijnen, hoe ‘straf’ ook, brachten baat bij. Dagelijks, in den namiddag, kwam de heks hem bezoeken en bracht dan een of ander snoepgoed mee. Tegen den avond overvielen hem dan telkens felle koortsen. Met vier man kon men hem amper op zijn bed houden. Zekeren dag werd het Vermoeden wakker. De zuster van den jongeling ging een wijzen pater raadplegen. - ‘Leg “heiligdom” onder den iirempel,’ ried de wijze man, ‘en is de vrouw een heks, dan zal zij den drempel niet kunnen overschrijden.’ Zoo gezegd, zoo gedaan, 's Namiddags verscheen de heks weer met haar snoepgoed, maar den drempel overschreed zij niet. Zij scheen zeer benauwd, aarzelde, beweerde geen tijd te hebben, vroeg maar hoe de zieke het stelde en beloofde later weer te keeren. Zij kwam niet meer. De jongeling genas spoedig, werd een kerel van belang, weegt honderd en twaalf kilos en drinkt gezellig zijn glas lambik, want hij woont te Brussel. Maar wanneer hij jaren later nog wel eens in den Oude-God kwam en voorbij het huisje ging, waar de heks woonde, dan vloekte hij van kwaadheid en zag een beetje bleek van angst.
(Oude-God en Antwerpen.) Opgeschreven in 1920, evenals nr 191. | |
26. Heksen kennen elkander.Zekere Jef Van Herr... ging eens naar Halle beewegen. Aldaar aangekomen, ontmoette hij op den ommegang een oud vrouwtje, die hem aansprak met deze woorden: - ‘Hoe is 't met N.... van Wieze?’Ga naar voetnoot(1). | |
[pagina 32]
| |
- ‘Wel, wel, moederken, hoe kent gij die? Ik heb u nochtans nooit gezien!’ - ‘Zou ik die niet kennen?’ zei het wijf; ‘in gansch de bleekteGa naar voetnoot(1) ligt geen enkel wegelken of baantje, dat wij samen niet afgewandeld hebben. Doch,’ voegde zij er bij, ‘ik ben er afgeraaktGa naar voetnoot(2), maar hoe het met N... gesteld is, weet ik niet.’
(Wieze.) Vgl. ons nrs 12. Ook DE VUYST, Sagen en Leg., 12 vlg. | |
27. Geheime kenteekens der heksen.Sommige menschen herkennen de heksen aan bijzondere teekens, die zij echter niet aanduiden. Te Oelter woonde indertijd zulk een kenner, het was een kuiper, meen ik. Mijn vader was ooggetuige van het volgende feit, en hij heeft het mij meermaals verteld. Eens, op een kermisdag, waren eenige kameraden met mijn vader aan het praten over tooverheksen, en daar de kuiper juist binnentrad, was hij seffens in het gesprek gemengd, en hij beweerde dat, zoo er een heks binnenkwam, hij deze recht naar huis kon doen gaan, zonder zelf een woord te epreken. En zie, na een poosje zag men een heelen hoop jongens en meisjes de herberg binnentreden, en ze gingen zich in de kamer nederzetten. Nauwelijks had de kuiper hen opgemrkt, of hij zei: ‘Zie, dat meisje ginder,’ en hij wees er eene, ‘zult ge zien vertrekken.’ Daarop ging hij zich vóor de kamerdeur plaatsen en keek de bedoelde heks in de oogen. Zij scheen, onder dien blik, niet op haar gemak, draaide eenige keeren op haren stoel rond, stond recht en vertrok. Dat deed zij zonder een woord aan haar vriendinnen te zeggen of hunne vragen te beantwoorden. Toen men haar nakeek, was zij blijkbaar op den terugweg naar huis.
(Oelter.) Zie A. DE COCK, in Volkskunde, IX, 10-13. | |
[pagina 33]
| |
28. Heksen beethebben.Komt een heks bij u iets ontleenen, dan zult gij best doen, om te weten of het waarlijk een heks is, haar het gevraagde voorwerp niet in handen te geven, maar het aan de deur of ergens anders te zetten. Zij zal het laten staan en zonder het voorwerp naar huis gaan. Zekere vrouw kwam alzoo om een bijl te ontleenen; de eigenares zette ze aan de buitendeur en zei tot het wijf: ‘Lang ze daar op’; maar ze bleef er staan. Bij Felix Collijns kwam een heks zijn moelieberd ontleenen; hij zette het ook aan de deur, met het verzoek het dààr op te nemen, maar het bleef er insgelijks staan.
(Denderleeuw en Liedekerke.) Zie Volkskunde, IX, 30 vgl. | |
29. Een levendig hart.In een huisgezin van Wieze waren altoos zieken; dat scheen wel hekserij. Men raadde de bewoners aan onder ‘het hoogen van O. Heer’Ga naar voetnoot(1). een levendig hart te koken; de heks zou onder het koken binnenkomenGa naar voetnoot(2). En inderdaad, het gebeurde zoo: men doodde een hen, en toen men het hart kookte, kwam de heks binnen, en men dwong haar ‘de kwade hand weg te nemen’.
(Wieze en Denderbelle.) Zie Volkskunde, IX, 20 vgl. |
|