Vlaamsche sagen uit den volksmond
(1921)–Alfons de Cock– Auteursrecht onbekend
[pagina 13]
| |
[pagina 15]
| |
a) Heksen gedwongen tot kwaaddoen.1. Heks in een eierschaal.Eierschalen mag men nooit wegwerpen, want de heksen bedienen er zich van, om op kwaad uit te gaan. Eertijds kwam een vrouw, die een booze heks was, in een eierschaal overzee aangevaren. Ongelukkiglijk verpletterde de volksmenigte de schaal, zoodat het wijf niet meer weg kon. En zoo is het kwaad in ons land gekomen. Men wachte zich dus wel eierschalen met het water te laten meestroomen of ze op straat te gooien; men moet ze verbranden. (Wieze.) Mij verteld in 1894, door Ben, de Wolf, een zestigjarige uit Wieze. | |
2. Een heks moet immer kwaad doen.Te Kessel, evenals op menige andere plaats, zegt men dat een heks bij elke gelegenheid moet kwaad doen, anders wordt ze zelf gestraft. Kan ze geen menschen te betooveren krijgen, zoo dient ze haar kunst op dieren uit ta oefenen, en desnoods op zichzelve. Vrouw B..., uit Kessel, de oude boerin van wie wij verder spreken, was eens eigenares van vijf of zes melkkoeien, en ze had haar eigen beesten betooverd. In haren stal immers schortte altijd iets aan het vee; de eene | |
[pagina 16]
| |
kwaal volgde er op de andere, zoodat de boer er bijna geheel door ten onder ging. Dat kon niet anders zijn dan hekserij, iedereen zei het. (Kessel.) Vgl. de volg. nos. Al de sagen uit Kessel, ééne uitgezonderd, werden verteld door onze dienstmeiden, de gezusters Bertine en Amelie Wellens (17 à 19 jaar oud; in 1912). | |
3. De heks en haar buurman.Twee kennissen van mijn grootmoeder - een man en een vrouwspersoon - begaven zich 's morgens vroeg samen op reis. Onderwege trokken ze door een bosch. Op eens wordt de vrouw links en rechts geslingerd; hier tuimelt ze hals over kop in 't struikgewas, daar botst ze met haar hoofd tegen een boom, terwijl ze schreeuwt en huilt, dat het door merg en been gaat. Haar reisgenoot, door een plotselingen schrik bevangen, zet het op een loopen en ijlt voort, totdat hij den zoom van het bosch bereikt. Dàar waagt hij het te blijven stilstaan en zijn buurvrouw af te wachten. Toen deze vóor hem verscheen, vroeg hij, vol nieuwsgierigheid: - ‘Maar Siska, wat is daar met u gebeurd?’ - ‘Jan jongen,’ was 't antwoord, ‘ik zal 't u zeggen, als ge mij belooft er aan geen levende ziel van te spreken.’ - ‘In der eeuwigheid niet, Siska.’ - ‘Ewel, dezen morgen, in uw haast, hebt gij vergeten wijwater te nemen, en dat verplichtte mij u in 't bosch te betooveren; maar, aangezien gij zoo een goede gebuur zijt, heb ik niet gewild, en daarvoor moest ik boeten.’
(Herdersem.) Verteld in 1890 door mijn vader, oud-onderwijzer te Herdersem (aldaar geboren in 1812). | |
[pagina 17]
| |
4. De heks zelve gepijnigd.Belle P... was een gebrekkelijke, oude jongedochter, kleermaakster van beroep, die een nog al zonderlinge levenswijze had en dan ook door jong en oud als tooverheks aanzien werd. Onder den invloed van het kwaad zijnde, moest zij het kwade verrichten, doch dewijl zij dit over haar hart niet kon krijgen, werd zij zelve door de booze geesten op de ergste wijze gepijnigd. Brannekens en zijn huisgenooten waren er meermaals getuigen van. Daar hunne slaapsteden slechts door een muurtje gescheiden waren, hoorden zij haar menigen nacht kermen en zuchten, en voortdurend uitroepen: ‘Heere Jesus, Maria, Jozef, sta mij bij’. 's Anderdaags dan kwam zij meermaals ten huize van Brannekens en, gansch moedeloos en nog afgemat, zeide zij dan: ‘Och! wat heb ik dezen nacht geleden, zij hebben allen te gelijk op mij gezeten’. Eens vond men haar 's morgens dood langs de straat liggen. Zij was door de duivels den nek omgewrongen, beweerde men.
(Lede en Denderbelle.) De 42 sagen van M. Uyttersprot werden opgeteekend in 1893, 1894 en 1895. - De vertelster, vrouw P.V.d. A., afkomstig van Lede en thans woonachtig te Denderbelle, is de eigen dochter van Brannekens. Alles wat het onderschrift Lede-Denderbelle draagt, komt van haar. | |
5. De heks, die haar eigen ongeluk bewerkt.Te Oelter was een heks, die als dusdanig algemeen bekend stond en geschuwd werd. Daardoor kon zij de haar opgelegde taak - het betooveren van menschen en beesten - in de gemeente niet meer vervullen, en zoo vond zij zich gedwongen haar eigen ongeluk te bewerken. In haren stal stierven eenige jaren lang al de beesten, en aldus ging haar boerderij geheel ten onder. Haar man, een boer met een paard, kocht schoone koeien op, om | |
[pagina 18]
| |
ze met winst te verkoopen. Nu, het gebeurde dikwijls, dat hij 's avonds met een koe van 5 à 600 frank thuis kwam, die hij 's anderdaags, met den hals omgewrongen, dood vond liggen. Sedert den dood van die heks, verneemt men niets meer daaromtrent. (OelterGa naar voetnoot(1), bij Ninove.) Opgeteekend, evenals de 5 andere nos van M. Penne, in 1894. |