Edesche verlustingen of geestelijcke gezangen en lof-zangen
(1677)–Joannes Cloeck– Auteursrechtvrijop verscheyden voorvallen en gelegentheden t’ zaamen gesteldt, en ten dienst der zang-lievende in ’t licht gebracht
[pagina 46]
| |
Stem:
| |
[pagina 47]
| |
V.
Eer hy komt ter helft der dagen,
Dien hy hem had voorgeslagen,
Word het leven hem gestaackt:
Zeg dan dwase mensch, ey zeg dan,
Wat raat met die? zeg wat weg dan,
Die quaa reeck’ning heeft gemaackt?
VI.
Wat flateert g’u dan? wat streelt g’u?
Wat belooft ge? wat verbeeld g’u
Eenen langen levens tijd?
Zijtje sterck, gy word wel weecker,
Niet een uertjen zijtje zeecker,
Ziet toe dat s’u niet ontglijt!
VII.
Immers is het voor u waarlijck
Vol perijckels! seer gevaarlijck
‘t Eeuwig, eeuwig wel zijn van
Ziel en lichaam op ‘t onwisse
Uyt te stellen? kond' licht misse,
Hoe rampsalig waart gy dan?
VIII.
Menig heeft ‘er zich bedroogen,
Diese schielijck is ontvloogen,
Eer zy ‘t wisten was zy voort,
Zy kon u oock wel ontslippen,
God u levens draat af-knippen,
Heden sijne stemme hoort.
IX.
En werckt terwijl dat het dag is,
Want het al te laat beklag is
Vruchteloos, nu moet g’ het doen;
Aangesien u werck zeer veel is,
En dat uwe tijd te eel is
Om te luy’ren, moet g’u spoe’n.
| |
[pagina 48]
| |
X.
Stelt u voor de dwase maagden,
Die haar veel te laat beklaagden,
Al haar bidden hielp haar niet:
Treed terwijl de deur is open,
Heden moetje oly koopen,
Terwijl dats’u God aanbied.
|
|