Edesche verlustingen of geestelijcke gezangen en lof-zangen
(1677)–Joannes Cloeck– Auteursrechtvrijop verscheyden voorvallen en gelegentheden t’ zaamen gesteldt, en ten dienst der zang-lievende in ’t licht gebracht
[pagina 1]
| |
Stem:
| |
[pagina 2]
| |
IV.
Gy zijt het die my dese nacht bedekt hebt,
En uwe vlercken over my gestreckt hebt,
Voor Satans list, voor sieckt, voor tegenspoet,
Heeft uwe gunst my dese nacht behoet.
V.
Hoe sal ick uwen naam genoegsaam prijsen?
‘k En kan u geen genoegsaam eer bewijsen!
Lof eeuwigh lof! zy Godt, die dese nacht
Wanneer ick sliep gehouden heeft de wacht.
VI.
De Sonne koomt het aartrijck weer beschijnen,
Het nieuwe licht doet duysternis verdwijnen,
Laat oock mijn ziel met ziel-verquickent licht
Verlicht zijn van u heilig aangesicht!
VII.
Beschijnt dog Hemelsch Zon met uwe klaarheit
Mijn duyst’re ziel! verlichtse door u waarheit,
Doet my op aard zo wandelen in den dach,
Dat ick het eeuwig licht be-erven mach.
VIII.
Ach dat mijn ziel met Christo moght bekleedt zijn!
Dan zal in my geen zond, geen smet, geen leed zijn;
Weerdt d’ydelheid dog ver van mijn gewaat,
Verciert mijn ziel met deughden-rijck cieraat.
IX.
Geleit my door den Geest in uwe wegen,
In mijn beroep verleent my uwen zegen:
Behoet mijn oog, mijn tong, mijn hert, mijn hant
Dat geen van al zich tegen u en kant.
X.
Wilt quaat geselschap verre van my weeren,
De Hemelingen liever tot my keeren,
Zo sal ick van den qua’en niet zijn belet,
Maer van de goën ter deucht zijn aangeset.
| |
[pagina 3]
| |
XI.
Laat al mijn doen na uwe wet gericht zijn,
Op dat mijn naasten mag van my gesticht zijn,
En gy mooght lof, en prijs, en eer ontfaan,
Van al het geen dat van my wert gedaan.
|
|