Het groote liede-boeck
(1625)–Leenaert Clock– AuteursrechtvrijOp de wyse: daer ic gister avont quam daer scheen, etc.
Ga naar margenoot+T'Onsen voorbeeld beradich,
Ga naar margenoot+Ginck Christus voor ter tijdt,
Ga naar margenoot+Int oprecht wesen dadich,
| |
[Folio Zz2r]
| |
Eeuwich ghebenedijdt, Soo die Schriftuyr belijt,
Tot synen Vader, soo hy sprackGa naar margenoot+
Willen wy zijn verblijt, So moeten wy met vlijt,
Volghen sonder respijt.Ga naar margenoot+
Recht moeten wy nae treden,
En in den geest nu gaen, Tot Gode van beneden,
En dencken naer 'tvermaen,
Niet met ydelen waen, Op sijn almachtich
wesen sterck, Wat hy al heeft ghedaen,Ga naar margenoot+
Ons rijck heerlijck beraen,
Soo wy't hebben ontfaen.Ga naar margenoot+
Iae wy moeten van desen,
Hem brengen danckbaerheyt, Met ghehoorsamen
wesen, Voor syne majesteyt,Ga naar margenoot+
Niet naeckt maer wel becleyt,
Met woorden en met wercken hier,
Wandelen wel bereyt, Dit wordt ons opgeleyt,
Te doen met goet bescheyt.
Noch moet men gaen hier neven,
Tot Gods wijsheyt devoot, met gedachten aencleven,
Hoe dat wy naeckt en bloot,
In des levens aenstoot,
Voor hem ghestadich wandelen,Ga naar margenoot+
Hy siet het cleyn en groot, En sal straffen uyt noot,
'Tgeen dat hem hier verdroot.
Goetwillich en gheneghen
Souden wy dan voorwaer, Acht hebben op
ons wegen,Neerstich zijn allegaer,
Wijslijck voor Godt te handelen,
In al ons doen eenpaer, Als voor den rechter claer,
Diet richten sal hier naer.
En wy moeten ons keeren,
Tot Gods mildicheyt snel, Die nae 'sherten begeeren,Ga naar margenoot+
Ons sal beloonen wel,
Verlost van't helsch ghequel,Ga naar margenoot+
| |
[Folio Zz2v]
| |
Metter eeuwiger salicheyt,
Door sijn Godlijck bestel, Houden wy sijn bevel,
En zijn hem niet rebel.
Iae laet ons doch ontfincken,
Om dit eeuwighe goet, Gheen hert en cant bedincken,
Ga naar margenoot+Wat Godt den synen doet,
Ga naar margenoot+Zijnde in sijn behoet,
Noyt ooghe en sach dat voorwaer,
Noch oore metter spoet, En hoordent, int gemoet,
Moet ment ontfangen soet.
Alsoo moeten wy stadich,
Nu dagelijcks gaen voort, Voor sijn oordeel beradich
Ga naar margenoot+Soo ons dat toebehoort,
Ga naar margenoot+Om te maken accoort,
Ons met hem te bevredighen,
Al na sijn heylich woordt, Eer dat hy comt verstoort,
Ga naar margenoot+Metter straffen aen 'tboort.
Comen wy onberaden,
Ga naar margenoot+Anders op dennen dach, So sullen ons misdaden,
Over ons doen beclach,
Wee onser deur 'tghewach
Hoe sullen wy bestaen voor hem,
Ga naar margenoot+Elck een dit proeven mach, En maeck een
goet verdrach, Eer comt des oordeels slach.
Ock mochten wy te samen,
Soo nemen onsen ganck, Alst ons wel soud' betamen,
Dit corte leven lanck,
Van herten vry en vranck,
Om gaen tot onsen lieven Vaer,
Ga naar margenoot+Naer ons vermoghen cranck, Elck als een
vruchtbaer ranck, Hem tot eere en danck.
Ga naar margenoot+Boven zouden wy comen,
Ga naar margenoot+Dan in des Hemels stadt, Daer Christus
Ga naar margenoot+uytgenomen, Doenmaels voor henen tradt,
Ga naar margenoot+En voor ons neerstich badt,
Wy sullen met hem vrolijck zijn,
| |
[Folio Zz3r]
| |
Treden wy desen padt, Als een orboorlijck vat,Ga naar margenoot+
'Tis sijn belofte plat.
Sterckt ons hier in (lief Heere)Ga naar margenoot+
Met uwer rechter handt, Alleen tot uws
naems eere, Dit vastlijck in ons plant,
Gheeft ons hier toe verstant,Ga naar margenoot+
En crachte uwes heylgen Gheests,
Door uwer minnen brant, Leyt ons soo valiant,
Nae 't Hemels schoone landt.Ga naar margenoot+
|
|