Het Ryper Liedtboecxken, inhoudende veel schriftuyrlijcke liedekens by verscheyden autheuren gemaeckt
(1636)–Jacob Claesz– Auteursrechtvrij
[pagina 349]
| |
Nae de wyse: O schoonste Personagie!O Goddelycke Beelden!Ga naar margenoot+
O! Vorsten groot, vermoghenGa naar margenoot+
Potentaten,
Vol wellust, en vol weelden,
Heerschappers oud', van Adam nae-Ga naar margenoot+
ghelaten;Ga naar margenoot+
Ach! dwinghers ach // die 't hooghGa naar margenoot+
ghesagh
Misbruyckt tot eyghen-quellen.
V gheesten wijcken,
En rugh'lingh henen strijcken
Nae der Hellen.
V vry gheschoncken gavenGa naar margenoot+
Diens waerdighe'en doet Cresus schatten ruymen,
Ghy dient als eyghen slaven,
Verachtelyck, door waereloos versuymen:
De tyranny // grijpt heerschappy,
In d'alderbraefste Mannen,
Dat men (als Goden)
Moet vieren de gheboden
Der Tyrannen.
| |
[pagina 350]
| |
Veel Tyrannyen woeden,
Met moort, en brand; met hangen, en met delven
Maer d'innichste ghemoeden
Zijn nau bevrijd, te marteren hun selven,
Want op een kort // den mensche wordt,
Gebonden, en ghestrengelt,
Met eyghen koorden,
Met driften en met woorden,
Voorts ghebengelt.
Ga naar margenoot+De wulpsche domme lusten,
Beknopen vast de zielelijcke banden,
Bedaren, en berusten,
De woede Zee, der sotte misverstanden:
Ga naar margenoot+Beswalcken dan // de stralen, van
De geestelijcke ooghen,
Des zijn de menschen // van eyghen wil en wenschen
Meest bedroghen.
De woelende ghedachten
De vaeck ontzield', leefloose ydel schimmen,
Beteugelen de crachten,
Die meer, en meer berotten en verslimmen:
'tGeweten // recht // gevangen leght,
Gekluystert en ghevonden,
De sinnen feylen // te keuren, en te deylen
Van de sonden.
De alder grootste quaden
Geboren uyt de menschelijcke zeden,
| |
[pagina 351]
| |
De commerlijckste schaden,
Heeft, alder eerst, versuymelijck geleden,
En meest gesust // door sinnen wuft,
En geyle sotternyen.
Die heeft verloren // hem eygen aengheboren,
Sijn vooghdyen.
Ons wesend'lijcke Zielen
Ghevloten uyt Godt eewelijck be-Ga naar margenoot+
standich
Ons krachten niet vernielen
Noch bruycken geen quawillicheyt vyandich
Tegen de Ga naar margenoot‡hutt' // maer zijn beschutt',
Bolwercken, voor 't bederven.
Vleeschs lust te boeten, geeft, dat de menschen moeten
Eeuwich sterven.
Laet uyt u hooghe ZalenGa naar margenoot+
Vermogen God, ons nieuwe crachtGa naar margenoot+
en sinnen,
Ghewillich neder daelen,
V waerdicheyt, als boven al te minnen.
Sent uwe Geest // die eerst en meest
Moet onse Ziel, bedouwen
Dat wy in vreden // ons duere waerdicheden
Vast behouwen.
't Is niet soo 't hoord. |
|