Het einde van Karijo-kojah
Karijo-kojah wil zeggen: een Palm geest. Deze Palmgeest nu bracht over de Arowakken op bepaalde tijden van het jaar veel ellende en verdriet. Soms kon men niets tegen de geest doen. Hij zwierf in verschillende gedaanten van het ene Arowakse dorp naar het andere om zijn slechte daden over de mensen uit te voeren.
Het gehucht waarin de Karijo-kojah zijn laatste daad zou volvoeren lag ergens ver weg hier vandaan. Niemand weet precies te vertellen aan welke rivier het Indiaanse dorp lag. In ieder geval in het bedoelde dorp woonde met vele andere Indianen een Arowakse man met zijn vrouw.
Het was hun gewoonte om dagelang, heel ver in de kreken te gaan vissen en om te jagen.
Het kon dan gebeuren, dat ze met een schaarse vangst thuis kwamen; maar dan waren ze tevreden, want meestal hadden man en vrouw een overvloedige jachtpartij achter de rug.
Op een keertje zouden ze weer samen er op uit trekken om te gaan vissen en bosvruchten te zoeken. Vroeger aten de Indianen veel meer bosvruchten dan de Indianen van tegenwoordig. Maar toen de tijd daar was om te vertrekken wilde de vrouw niet mee gaan! Waarom? Wat was met haar aan de hand? Was ze ziek of wilde ze ze zomaar niet meegaan??
Neen! deze waren de redenen niet. In de nacht had ze van een schone Indiaanse jongeman gedroomd. En volgens afspraak met haar droombeeld - want vroeger hadden de Indianen grote eerbied voor de drrom - moest ze niet uitgaan, omdat hij een bezoek aan haar zou brengen.
Ze deelde aan haar man mede, dat ze een slechte droom had gehad, daarom vloede ze er niet voor om deze keer met hem op de visvangst te gaan. Dat vond de Arowakse man wel best in orde.
Nauwelijks was haar man vertrokken of daar verscheen een indrukwekkende jongeman bij de achtergebleven vrouw. Toen de vrouw de man zag, snakte ze naar adem, want ze was geschrokken. Tevens verwonderde ze zich over zo'n schone en aantrekkelijke man. Nooit eerder had ze zo'n mens als deze gezien.
De vrouw wilde toen de man, die een slechte geest was, wegjagen. ‘Neen, doe dat niet’, sprak de jongeman tegen haar. ‘Luister eerst naar mij, ik kom vanavond tapana (Indiaanse drank) drinken’.
Zoals Karijo-kojah, een Palmgeest, want hij was het, plotseling bij de vrouw was verschenen, zo ineens verdween hij weer.
Een tijd lang zat de Indiaanse vrouw voor zich uit te kijken, terwijl ze met plezier over de verschijning van Karijo-kojah nadacht. Voor haar leek het alsof ze nog aan het dromen was, zo afwezig was ze tegenover haar omgeving. Eindelijk werd ze weer wakker van haar dagdromerij. De vrouw