Arowak: |
Tijgermens; stamnaam. |
Awari: |
Buidelrat, ofschoon het geen knaagdier is. |
Barbakot: |
Stellage van takken, waarop vis of vlees ter droging en roking door het vuur eronder. |
Buffel: |
Tapier, zo groot als een ezel. Leeft meest van oeverplanten langs boskreken en moerassen. |
Dromen: |
Over iemand, is dromen, spreken, samenzijn met iemand. |
Doks: |
West-Indische boseend. |
Granman: |
Grote man-opperhoofd van een bosnegerstam. Ook gouverneur van Suriname wordt in het Ningre = negertaal, granman genoemd. |
Houwer: |
Lang kapmes. |
lewjoi: |
Fantastische grote slang, (iwoi) van allerlei kleur. Maakt een fijn uilengeluid, 's nachts. |
lenjie banji: |
Indiaanse bank, als lange bank meest in de vorm van een kaaiman. Als korte soms in de vorm van een schildpad of gordeldier. |
Kaaiman: |
Klein soort krokodil. |
Kamp: |
Huis-open hut. Ook verzameling van huttendorp. |
Kankantrie: |
Katoen (kapok) boom. Grootste boom van het oerwoud. |
Kalienja: |
Karienja- karina- mens- stamnaam, vervormd tot karaib, karaibisi. |
Kassave: |
Kasaba, langwerpige wortelknol van gelijknamige struik. Geschild, geraspt, gegist, geperst, wordt het gedroogde meel tot ronde, platte koeken gebakken en als brood gegeten. Het gedroogd, dubbelgebakken, korrelvormig meel heet kwak dat lang bewaard kan worden op verre reizen. |
Kassierie: |
Sterke drank, bereid uit gegist kassavebrood. |
Katjoesie. |
Tijger. |
Knoppo: |
Regen. |
Koeano: |
Harpij, gran iddiman akka, groot opperhoofd van roofvogels - bosarend. |
Koejakin: |
Koejaki-pepervogel, met lange, dikke, gebogen bek. |
Koer'koeroe: |
Kroekroe, rugmand, van wariembo-stengel repen. |