Pawanaware en zijn zoon
In de oude Indiaanse tijd was er een vader, Pawanaware genaamd en zijn zoon, die eens gingen vissen aan de Boven Coppenamenrivier. Moeder had geholpen de verre reis voor te bereiden, met het bakken van kassavebroden, en met schone kleren, potten en aarden borden in een koeroe-koeroe (draagmand) te stoppen.
Intussen bracht papa Pawanaware al zijn vistuig en pijlen en boog bijeen en verzorgde er de nodige kleine reparaties aan.
In de vooravond vertelde moeder aan haar zoon nog voor het laatst de gevaren van de rivier en van het bos, waarop de jongen moest letten. Want de volgende morgen vroeg, wanneer de tokkoro (een soort anamoe, die het aanbreken van de dag aankondigt) zijn eerste gefluit over het dorp zou laten gaan, moesten vaderen zoon al vertrekken. En zo gebeurde het.
Jongen, sprak vader tot zijn zoon van een jaar of zestien, nu is het de geschikte tijd, dat wij erop uitgaan om te vissen. Tegelijkertijd pagaaiden de Karaiben met doffe slagen over de nog slapende Coppenamerivier.
Nu zijn de bloesems van de bebeboom rijp en vallen dus in de rivier. Zoals je weet zijn de koemaroes en vele andere kleine vissen dol op deze bloesems. Hierdoor krijgen we de kans om deze vissen met onze pijlen te schieten.
Geef je ogen goed de kost, om te zien hoe ik weldra zal schieten.
Op deze wijze vertelde Pawanaware aan zijn zoon de knepen van het vissen met pijl en boog.
Zacht-warmend en kleurrijk verschenen ondertussen de eerste stralen van de wejoe, de zon, achter hen aan. Door de ochtendwind kabbelde het rivierwater en klotste tegen de koeroejara, de korjaal. En hierdoor huppelde de korjaal over het water heen.
Daar zagen de Karaibse mannen reeds de vissen de gele bebe-bloesems happen. Het duurde ook niet lang of ze haalden een paar wotto's vissen, middels pijl en boog in hun bootje.
Steeds verder pagaaiden de twee Indianen.
Niet ver van de oever af, hoorden de mannen een baboen met oorverdovend kabaal het keren van het getij aankondigen. Na de hele dag varen en vissen schieten, keken ze uit naar een geschikte plek langs de oever om de nacht door te brengen.
Pawanaware kapte een stukje bos langs de rivier open om te overnachten.
De merekkokko, de jongen bleef echter in de boot zitten. Zijn vader riep hem om toch aan wal te komen, maar de jongen wilde beslist niet gaan. Toen vader hem naar de reden vroeg, antwoordde hij, dat op de plaats boze