De strijd tussen Okko-joemo en de Indianen.
Tussen de Karaiben en Okko-joemo, de watergeest, heerste vroeger altijd strijd.
Het ging erom wie het sterkst was, dat wil zeggen wiens macht over anderen het grootst was, die van Okko-joemo of die van de piaaiman. Altijd weer bestreden ze elkaar. Soms was het een zeer heftige strijd.
Op alle mogelijke plaatsen en op velerlei manieren deed de watergeest de Indianen kwaad.
Het hele dorp was dan in rep en roer. Alleen de piaaiman was kalm.
Op een keer was er weer een reuze strijd aan de gang, de een na de andere dorpeling ging dood door het kwaad dat Okko-joemo hen deed. De Indianen wisten geen raad. De piaaiman piaaide de hele nacht, nacht na nacht.
In het dorp heerste grote rouw, en vrees. De maraka van de piaaiman echode tot ver in het dorp. Iedereen hield zich stil. Alle honden waren met touw vastgelegd.
De kinderen waren sedert zondsondergang naar hun hangmatten gestuurd. Door het dorp klonk het gezang van de raka en het eentonig gezang.
De nacht ging voorbij en iedereen wilde graag weten wat de piaaiman zoal bereikt had. Toen de zon opging riep de piaaiman de oudelingen van het dorp bijeen. Hij zei: ‘Het is Okko-joemo geweest die een slechte geest, in het dorp gezonden heeft om al de Indianen te doden. Ik heb een geest opgeroepen, een sterke geest, die de slechte geest van Okko-joemo heeft verdreven, en nu met Okko-joemo in een tweestrijd gewikkeld is.
Na enkele dagen waren alle Indianen in het dorp weer gezond en wel. De geest, die door de piaaiman op Okko-joemo afgezonden was, had zijn werk goed verricht. De watergeest kon zijn nederlaag natuurlijk niet goed verdragen en zon op wraak.
Hij besloot zijn macht te vergroten door in de leer te gaan bij een hogere watergeest. Okko-joemo liet zijn vrouw alles inpakken en deelde zijn onderdanen mee, dat hij een poosje op reis ging.
Na een reis van enkele weken vond Okko-joemo een watergeest die wel tienmaal zo boosaardig was als hij, en die maar al te blij was dat een andere watergeest enkele kunstgrepen kon leren om de Indianen kwaad te doen. Alle boze streken die hij kende, leerde hij aan Okko-joemo.
Na enkele weken keerde hij huiswaarts, vastbesloten om de Indianen weer kwaad te doen.
Maar de piaaiman was machtig. Hij had gepiaaid en gemerkt dat Okko-joemo afwezig was, en hij had begrepen dat de watergeest zeker ergens