oever staan. Wie is deze vreemdeling, vroeg ze zichzelf af.
De man aan de kant begon te praten en zei: ‘Ik ben bij jou gekomen Mai-Wie. Reeds een hele tijd zocht ik naar je. Waar was je al die tijd?’
Mai-Wie was zeer verbaasd over het optreden en de woorden van de onbekende Indiaan.
‘Ik ken U niet. Wie bent U? Wat moet U van mij hebben? Waarom zoekt U mij?’ Zo antwoordde Mai-Wie.
‘Ik ben Koe-Ano’, zei de man weer tot het meisje. Ik heb je hard nodig. Zonder jou kan ik niet voortleven. Ik ben je dus komen halen.’
Het broertje en zusje van Mai-Wie luisterden angstig toe. Beiden hadden zich vastgeklemd aan een paaltje in de rivier waaraan de Indianen hun korjalen vastbonden. Mai-Wie hield zich vast aan de rand van een korjaal.
‘Jij bent mal,’ zei het meisje. ‘Je bent mijn vader niet en ook geen familielid. Hoe kan je mij meenemen. Ga weg, want ik wil uit het water gaan. Mijn ouders komen straks weer thuis van hun kostgrond en dan moet ik al thuis zijn.?
Natuurlijk mag je uit het water komen,’ zei de vreemde Indiaan. ‘Ik zal je niets doen’.
Mai-Wie geloofde hem niet.
‘Ga weg, of ik maak je nat!’ riep ze hem toe, en ze begon direkt met water naar hem te spatten. De man liep een eindje achteruit om niet nat te worden.
‘Ga weg van hier,’ riep Mai-Wie, ‘anders maak ik je helemaal nat.’ En ze sprong uit het water op een blok hout dat daar lag.
Haar broertje en zusje volgenden haar voorbeeld. Zij bekogelden Koe-Ano met modder.
Terwijl hijafwerende bewegingen maakte, probeerde hij Mai-Wie te pakken.
‘Laat mijn zus, laat mijn zus met rust,’ schreeuwden zij en begonnen te huilen. Op datzelfde moment greep Koe-Ano het meisje Mai-Wie vast en toen....... toen veranderde de onbekende man plotseling in een roofvogel. Hij sloeg de vleugels reeds uit om met zijn prooi weg te vliegen, toen de twee kleintjes huilend en schreeuwend naar het dorp renden om hulp te halen.
Ondertussen vocht Mai-Wie wat zij kon met de grote vogel. Zij schreeuwde en sloeg wild om zich heen. Maar niets hielp. De grote roofvogel was enorm sterk. Koe-Ano pakte haar goed in zijn grote klauwen en vloog met haar de lucht in. Het ging steeds hoger en hoger, steeds maar hoger..... tot men alleen maar een stipje van hen zag. en ze tenslotte verdwenen waren in het zwerk.