Nadat Tamoesie de Indianen op aarde geplaatst had, leefden ze gelukkig. Ze werden nooit ziek, gingen nooit dood en leefden in vriendschap met alle dieren. Geen muskiet, die hen prikte, geen jaguar, die hen aanviel. Eten was er in overvloed. De Indianen waren wijs en maakten nooit ruzie. Dat deed Tamoesie plezier.
Op een dag liet Tamoesie de Indianen weten, dat hij hen op aarde zou bezoeken. Tamoesie zou naar de aarde afdalen langs een gouden trap. De Indianen mochten deze trap niet aanraken. Dat was ten strengste verboden. Zou iemand het toch stilletjes doen, dan zou Tamoesie met zijn gevolg terugkeren naar zijn hemelse verblijf.
Maar dat niet alleen, Hij zou nimmer terugkeren tot de Indianen, de dood hen zou bezoeken, de vriendschap met de dieren zou ophouden, met veel moeite zouden zij aan voedsel kunnen komen en zij zouden ziekte kennen.
De Indianen waren verheugd over het bezoek van Tamoesie en beloofden gehoorzaam te zijn en de gouden trap niet aan te raken.
De grote dag was aangebroken. Een bliksemschicht doorkliefde de lucht en bleef toen als een gouden trap op aarde staan. De Indianen keken blij en sprakeloos toe. Daar daalde Tamoesie de trap af met zijn schitterend gevolg. Mooie muziek en liederen weerklonken in het rond. Tamoesie was gehuld in een gouden wolk die schitterend straalde.
Een Indiaan wilde zich stiekem overtuigen of de trap werkelijk van goud was. Met zijn pink krabde hij eraan. Er klonk een geweldige donderslag. Toen sprak Tamoesie: ‘Omdat een van jullie ongehoorzaam is geweest, en de gouden trap heeft aangeraakt, moeten jullie allemaal de straf ondergaan. Ik stijg op om nooit meer tot jullie te komen. Nu zijn jullie aan je lot overgelaten. Wie tot mij wil komen zal eerst moeten doodgaan.’ Oma Sano-ma besloot haar verhaal: ‘Ja kinderen, en vanaf die dag steken muskieten ons, vernielen de bosvarkens onze kostgrondjes, en moeten wij doodgaan.’