Leidraad, voor geleidraad. De d vervalt naar analogie van leiboom, leistang. |
Noords, noordelijk |
Noors, uit Noorwegen |
Raad, advies |
Raat, waskoek |
3. Krabt, krabde, gekrabd, getrapt, getobd, geschopt, geschubd, gevonnist, behept. Verstomd (stom), verstompt, (stomp)
4. Aanvaardde, ontwaarde; schitterendste, bekrompenste, dikste, geschiktste; ervarenste, welvarendste
5. Aanwensel (wennen), voorwendsel (voorwenden). Woordvoerster, bestuurster, vereerster.
6. Laatje, sneetje, zootje van la, snee, zoo
N.B. De Minister speldde hem de medaille op de borst en de zetter spelde speldde verkeerd.
7. Toets de plaatsing der stomme t aan een analoge vorm waar zij gehoord wordt.
Je neemt: je vindt - neem je: vind je
je nam: je deed - nam je: deed je
u neemt: u houdt - neemt u: houdt u
u nam: u had - nam u: had u
De gij-vormen (gij naamt, meendet gij, enz.) hebben dus steeds t: gij vondt, vondt gij; gij hadt, hadt gij.
8. Brodeloos, breidelloos; dadelijk, adellijk; lijdelijk, ijdellijk; weldadig, gewelddadig; logenstraffen, onloochenbaar; ontzaglijk, hachelijk; gelach (het lachen), gelag (vertering).
9. Boud, bijdehand. Men zegt, en schrijve dus: boute, bijdehante.
10. Heuglijk, ontegenzeglijk, onmiddellijk; dienovereenkomstig, dien(s)volgens, heel(s)huids; enigszins
11. Ten aanhoren, ten aanschouwen, ten genoegen (het aanhoren, het aanschouwen, het genoegen) - ten gerieve (het gerief). Verg. ten aanzien, ten overstaan.