Ons leesboek(1905)–Jan F.E. Celliers– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Joris en zijn snuifdoos. Hij was een joris goedbloed, Tevreden en gedwee, Hij zou geen mensch bedillen, Bij wat hij liet of dee. Hij hield ook van de meisjes; Zelfs werd één wensch gevoed; Maar Joris had voor praatjes Zijn leven lang geen moed. En zag hij een paar oogjes, Die spraken tot zijn ziel, Dan was 't of arme Joris Tot mijmerij verviel. Waar hij dan voort moest stappen, [pagina 320] [p. 320] Daar keerde hij zich om, En, had hij maar te spreken, Dan bleef hij strak en stom. En ging 't gewenschte hapje Meestal zijn neus voorbij, Dan zuchtte hij in stilte: ‘'t Geluk is niet voor mij!’ Dat noemde hij bestemming, Dat, zei hij, was zijn lot; Hij zou het oog maar sluiten Voor 't echtelijk genot; Hij wist, na jaren sukk'len, De vork, wanneer hij greep, Niet bij den steel te vatten - Daar zat hem nu de kneep. Hij was toch lang geen dom-oor, Maar handig was hij niet; Hij vreesde, als hij zou zingen, Voor d' aanhef van zijn lied. Zoo vlood zijn leeftijd henen, De vijftig was al daar, En Joris dacht: ‘'t is over! 'k Versmoor mijn zielbeê maar; 'k Ga andere regels volgen, 'k Tuur niet meer naar de maan. 'k Ga voortaan hoenders houden, En leg een snuifdoos aan.’ Zoo dacht hij en zoo deed hij; Hij mijmerde niet meer, En was weer de eenvoud zelve, Zachtzinnig als weleer. Maar 's morgens in de vroegte, Als hij aan 't venster kwam, Om naar het weer te kijken, En 't eerste snuifje nam, Dan knikte uit buurvrouws venster [pagina 321] [p. 321] Een hoofd hem tegemoet, En gaf hij wederkeerig Zijn lach en morgen-groet; Dan liet de gulle Geertje Haar wensch door wenken raân, En bood hij uit het venster De doos haar vriendelijk aan. En, zoo hij voormaals nimmer Een buurpraatje ondernam, Het bleek, dat bij een snuifje Vanzelf een praatje kwam: Nu is het over d' oorlog, Dan is het over 't weer, Maar om op slag te komen Kost hem geen moeite meer. En, viel hij al de buren Te voren uit den gis, Thans roepen zijn bekenden, Hoe hij veranderd is! Maar Joris zucht in stilte: ‘Neen, 't ding komt nooit terecht! Ach, had ik toch wat vroeger Een snuifdoos aangelegd!’ [W.J. van Zeggelen.] Vorige Volgende