De lendenen omgord.
De lendenen omgord en brandende de lampen!
Neemt saâm de plooien van het sleepende gewaad,
Dat gij moogt vaardig zijn tot werken, dienen, kampen,
Tot scheiden - als Gods ure slaat.
De lendenen omgord: schikt weg wat U zou hinderen,
Gehoorzaam te aller uur op de ongewisse paân,
Als knechten in Gods dienst, neen, als geliefde kinderen,
Den weg, dien Hij U wenkt, te gaan.
Ons leven is een staag verreizen en vertrekken; -
Wie roemt op stad of huis of rustplaats hier beneên? -
Ons komt gedurig weer de stem des geestes wekken:
Op, maak U vaardig en reis heen!
Op, uit uw armstoel, naar het stroodak in de verte!
Der armen Heiland roept in guren winternacht.
Op, uit uw blij gezin, naar 't eenzaam huis der smerte:
Ween met die weenen, trouw en zacht.
Voort, van de plek der rust, in 't kampperk van het leven;
Die steile bergen op; daal van de plaats der eer;
Verlaat uw rozenhof voor donkre olijven-dreven,
Op - naar uw kruis, uw graf, uw Heer!
Ga waar uw werk U roept en volgzaam laat U leiden,
Wacht op Gods wenk, omknel uw reisstaf, neem uw kruis;
Groet die gij liefhebt, want uw wegen zullen scheiden,
Bereid uw hart, bereid uw huis.....
‘Bereid zijn,’ klinkt de last, zoo neemt dan saâm de vouwen
Van 't hangende gewaad voor 't struiklen van uw voet,
Omgordt U met de kracht van 't vol geloofsvertrouwen,
Met christenliefde en christenmoed;
| |