werd. Allen verrichtten in de stad hunne zaakjes en keerden tegen de avond weer terug op de weg die zij gekomen waren.
Toen de man zonder benen voorbij het kerk-hof kwam, zeide hij bij zichzelf: ‘Ik kom wel niet al te gauw vooruit, maar ik zal toch eerder t'huis zijn, dan de goede man die hier van morgen begraven is.’
De bedelaar, voorbij de gebrekkige gaande, dacht: ‘ik heb toch meer kans dan hij om vóór de nacht t'huis te komen; want ik heb mijn beide benen nog.’
De werkman stapte flink door, de bedelaar voorbij, en dacht: ‘Ondanks alles is het toch maar goed, dat ik een paar sterke schoenen aan heb, zodat ik mijn voeten niet zeer maak gelijk deze ongelukkige.’
Toen volgde de boer, die glimlachend de werkman aankeek. ‘Mijn muil-ezel stampt wel een beetje’, fluisterde hij binnensmonds, ‘maar ik zal toch veel eerder thuis zijn dan de arme kerel die te voet loopt.’
Hij moest pad-geven voor de paarde-ruiter, die op een harde draf hem voorbijging en achter-liet, terwijl hij dacht: ‘zo een muil-ezel heeft toch een verbazend ongemakkelijke draf, - dat is toch wat anders dan mijn paard, dat zo een zachte gang heeft.’
En, toen het rijtuig bij de paarderuiter voorbijkwam, keek hij het geen eens meer achterna, zo tevreden was hij, dat hij niet op een muil zat, terwijl de muil-eigenaar zich verheugde, dat hij niet te voet was; de werkman, dat hij schoenen had; terwijl de bedelaar de man zonder benen beklaagde, en deze laatste zich opgeruimd gevoelde, dewijl hij nog niet in het kerkhof lag.
Ziedaar mijn verhaal, vrienden, en dit is de les die het ons leert: Om zich in het leven gelukkig te gevoelen, moet men altijd kijken naar wat zich beneden ons bevindt en niet naar hetgeen boven ons bereik ligt. Wat ook Uw standpunt zij, bedenkt, dat het U niet zó zwaar kan voorkomen, of er zijn anderen die het nog moeilijker hebben. Indien U iets spijtigs overkomt, denkt er aan, dat groter verdriet anderen