ons voor, dat de zon van die kant schijnt waar het pijltje getekend is. De tekening toont aan, hoe het zonlicht aarde en maan verlicht over het halfrond dat naar de zon toegekeerd is. Wanneer de maan tusschen aarde en zon komt te staan, dan is haar schaduw-zijde naar de aarde gekeerd. Wij zien de maan dan in het geheel niet (of slechts een smal randje) en noemen dat de nieuwe maan. Bij de beweging der maan naar de stand ‘eerste kwartier’ krijgen wij langzamerhand meer te zien van haar verlichte helft; bij de stand ‘eerste kwartier’ krijgen wij de helft van de verlichte kant te zien, dat is, een kwart van de hele maanoppervlakte. (De kleine maantjes buiten de ring getekend zijn alleen maar om aan te tonen, hoe ons oog de maan ziet in verschillende standen). Bij nog verdere voortbeweging groeit de lichtkant meer en meer aan tot wij bij ‘volle maan’ de hele verlichte helft van de maan zien. De zon schijnt boven of onder de aarde voorbij tegen de maan aan; want enkele malen slechts komen zon, aarde en maan precies in één lijn te staan, wanneer het volle maan is; maar dan valt de schaduw van de aarde ook op de maan en zien wij maans-verduistering.
Na volle maan wordt de licht-kant weer langzamerhand kleiner, tot wij bij ‘laatste kwartier’ weer de helft daarvan zien. Dan steeds minder en minder, tot ‘nieuwe maan.’ Wanneer, bij nieuwe maan, de zon, maan en aarde precies in één lijn komen te staan, dan hebben wij zons-verduistering; doch, dewijl de maan zoveel kleiner is dan de aarde, overdekt haar schaduw dan slechts een klein gedeelte van de aard-oppervlakte.
Bij de meeste planeten kan men duidelijk waarnemen, dat zij van een lucht-laag omgeven zijn, als onze aarde; doch, hoewel de maan veel nader-bij staat dan de planeten, heeft men bij haar nog nooit een spoor van een lucht-laag of atmosfeer ontdekt. Indien er levende wezens op de maan zijn, dan moet hun lichaam geheel anders ingericht zijn dan het onze, want wij kunnen zonder lucht niet leven.