Ons leesboek
(1905)–Jan F.E. Celliers– Auteursrecht onbekend
[pagina 167]
| |
Welke redenen of drog-redenen zij ook al aanwenden ter verontschuldiging, zjj hebben steun verleend aan de macht welke de strekking heeft, het dierlijke ten troon te verheffen; zij hebben de dode last vergroot, waarmede staat en maatschappij te kampen hebben om onschuld en zielenadel van ondergang te redden. O, welk een verlies: de onschuld niet meer met onschuld in de ogen te kunnen zien, door de reinheid met schrik en afschuw te worden ontvangen, en gebannen uit hare zalen tot een plaats achter de deur. O, welk een nederdaling tot het straat-vuil! De natuur heeft in alles zijn rechten, zegt men. Niemand betwijfelt dat; en weg met de staatkunde of de leer die de natuur zijn rechten ontrooft; weg met alles wat niet de strekking heeft, deze rechten in ieders bereik te brengen, zodanig dat het geluk en welzijn bevorderd worden van het grootst mogelijk aantal personen en van de maatschappij. Wordt het welzijn van de man of van de maatschappij bevorderd door een toegeven aan rechten die inbreuk maken op hogere rechten? Zouden zedelijke grootheid, fatsoenlijkheid, reinheid, mannelijke kracht, en de wenschelijkheid van zoveel mogelijk gelukkige huwelijken, - zouden deze alle geen stem mogen laten horen boven de verzoekingen en rechten van die liefde der honden, die al deze dingen ondermijnt? Hier, als in zeer vele dingen, zijn er rechten boven rechten. De gezondheid heeft zijn rechten bijvoorbeeld, en eischt voorzorgen; zou men daarom op de wal blijven staan en iemand laten verdrinken, omdat men kou kan vatten door tot zijn redding in het water te springen? Zou men om de rechten van eigen maag anderen mogen laten honger lijden? Zou men om de rechten van het onkruid het gezaaide niet meer van onkruid zuiveren? Zou men om de rechten van de vossen de wijngaard laten bederven? Zou men om de rechten van de smaak het hele lichaam door de drank ondermijnen? En vindt de wereld ons dan zo dwaas of vinden wij ons zelven dan zo min, wanneer wij zelfs het leven met al zijne | |
[pagina 168]
| |
rechten gewillig opofferen voor een grote zaak, voor een groot ideaal? En waar is groter, heerlijker ideaal dan de opbouwing van de tempel der zedelijkheid? Wat is vrijheid en onafhankelijkheid, wat is bezitting, wat is leven bij gemis aan zedelijke grootheid? Ja, zegt men, maar wanneer de hartstocht woelt, dan bluscht het al deze mooie bedenkingen. Helaas, het is zo. Maar het is verwonderlijk, hoe spoedig men in kracht toeneemt, wanneer men zich er aan gewent om de hartstocht in zijn eerste opkomst of aankondiging reeds aan banden te leggen. Heeft hij meerder kracht verzameld, dan is de tegenstand moeilijker, dan is het enige middel nog de vlucht, een vlucht zonder omzien. O, geef die kracht niet weg, waardoor gij al dat kruipende en kleine van deze wereld als in de holte van uw hand houdt; geef uw toegangs-bewijs niet weg tot de gemeenschap met die éne ware Adel, tot dat hoogste ziele-burgerrecht - waar uw oog voor niemand wijkt. Rekent de wereld u niet tot zijne groten, God weet, dat gij behoort tot die koningen. van wie wij lezen, dat zij ongekroond en ongezien op de straten rondwandelen. |
|