Ons leesboek(1905)–Jan F.E. Celliers– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 99] [p. 99] Het Verkleurmannetje (Kameleon). Een Vreemd'ling wandelde aan de kust, Waar de asch van 't groot Carthago rust: Daar kwam een tweede hem te moet, Als landsman ken'lijk bij zijn groet. Men zet zich neer en 't duurt niet lang, Of 't reisverhaal is druk aan gang: Elk brengt wilvaardig voor den dag Wat raars of schoons hij zwervend zag; Tot A. begint: ‘Het koddigst dier, Mij ooit bejegend, huisvest hier: Van maaksel als een hagedis; Zijn staart, lang tien duim, naar ik gis; De tong voor mug en vlieg te gauw; En nu de kleur? denk! hemels-blauw!’ ‘“Blauw! blauw!” smaalt B., “'k herken uw beest; Maar, vriend, dat is nooit blauw geweest. Men noemt het een kameleon. Ik vond het, schuilend voor de zon In 't lommer van een dadelbosch; Daar kroop het, net zoo groen als 't mos!”’ ‘Noch boom, noch struik, een mijl in 't rond, Waar ik het mijne kruipen vond: Ginds aan dien naakten puinhoop-top; Het volle daglicht scheen er op; Geen mooglijkheid tot oog-bedrog; En 't ding was blauw, dat zeg ik nòg!’ ‘“Groen! groen! geloof mij!”’ ‘'k Zeg U: blauw!’ ‘“Groen!”’ ‘Blauw!’ zoo gaat het, snauw op snauw. Men stampvoet, blik-oogt, vloekt en zweert: De vriendschap was in grim verkeerd! [pagina 100] [p. 100] Maar zie, een derde wand'laar kwam, Die reeds van ver hun twist vernam. Zijn woord is: ‘Heeren, kiest in mij Uw scheidsman! 'k Hoor tot geen paartij. Bij 't lamplicht ving ik, heden nacht, Het dier dat U tot twisten bracht, En draag 't, in dit servet geknoopt, Naar Tunis, of het iemand koopt. Ik weet nauwkeurig wat ik ving: Zwart! git-zwart is het leelijk ding! Is 't blauw of groen, dan sta ik klaar En eet het op met huid en haar!’ Toen lost hij 't, en, voor zwart als git Vertoont zich 't arme schepsel wit! - Geen sprak er dan 't Kameleon; Juist van een ras dat spreken kon. Het sprak: ‘Goê luidjes, hoort hoe 't is: Elk had gelijk en elk had mis! De kleur, bij dieren van mijn slag, Verwisselt veel maal op een dag. Doch laat mij nu in vrede gaan! 'k Bied U een raad als losgeld aan: Schijnt and'ren, wat U krom scheen, recht, Noem niemand daad'lijk dom of slecht.’ [A.C.W. Staring]. Vorige Volgende