Het doet wat het niet laten kan, het volgt de wet van zijn natuur. Wil ik zijne kracht te mijnen nutte aanwenden, dan moet ik een molenrad in zijne stroming plaatsen, of een dam in zijne bedding opwerpen, opdat het afgeleid wordt naar gindsche akker en die vruchtbaar make. En de dam moet hecht en sterk zijn, anders zal ik bij mijn terugkomst vinden dat hij doorweekt en weggespoeld is, en het water - mijn wil niet gehoorzamende - tot de oude loop teruggekeerd is. Zo ik wijs ben, zal ik het water geen verwijt maken doch wel mijzelven, dewijl ik mijn dam niet sterk genoeg gemaakt had om de natuur van het water te overwinnen.
Als mensch heb ik ook een natuur die mij eigen is; het voert mij naar de zee der eeuwigheid en ik kan niets doen om zijn loop te stremmen. Is mij dan krachtverspilling te verwijten, indien de grote Landman, die mij zowel als dit water geschapen heeft, geen rad in mijn stroming plaatst, geen sterke dam in mijne bedding opwerpt, mij geen akker toont om vruchtbaar te maken? Maar, maar, laat mij eens verder kijken: is er geen dam? Wat is het dan dat mij hindert, wanneer de stroom van mijn natuur, van mijn hartstocht, mij voert tot een hard woord, tot zelfzuchtig voorbijgaan van anderer nood, tot bedrog, tot ongeoorloofd, zelfs geheim genot? Ja, daar is een dam, de dam van het geweten; maar och, die is zó zwak en ondoelmatig, dat de stroom van mijn natuur hem telkens en telkens wegspoelt. Zeg ik telkens en telkens? Zo erken ik dan, dat de dam onophoudelijk weer in mijn stroming geplaatst wordt; zo ondervind ik dat de grote Landman, om redenen van zijn eigen, de dam niet sterk genoeg gemaakt heeft om altijd volkomen weerstand te bieden, dat Hij de zorg daarvan voor een groot deel aan mij toevertrouwd heeft. Tusschen mij en de beek vind ik dus dit grote verschil bestaan, dat van de beek niet en van mij wel gehoorzaamheid verwacht wordt aan de wil van de Landman. Alles moet op zichzelf beschouwd worden; weg dus met oppervlakkige algemeenheden die zelfs boosheden willen verontschuldigen door te zeggen dat, aan de natuur in alles ongehinderd