Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek
(1971)–Frans van Cauwelaert– Auteursrechtelijk beschermdUit het archief van Frans van Cauwelaert 1
11
| |
[pagina 331]
| |
lijker wijze geen rekenschap gegeven van het kwaad dat zij met hun misbaarlijke - en niet minder anti-Vlaamse - grootdoenerij aan een gezond saamhorigheidsgevoel van de Belgen gedaan hebben. Maar op het engere plan van de Haverse politiek wisten zij heel goed wat zij wilden. Zij wisten namelijk dat van regeringswege niets voor hun buitenlandse buitensporigheden te verwachten was, zolang Baron Beyens het heft van Buitenlandse Zaken in de hand hield. Deze man moest verdwijnen en, jammer genoeg, zij bereikten ook hun doel. Baron Beyens werd op Buitenlandse Zaken vervangen door Baron de BroquevilleGa naar voetnoot(180). Toen deze wijziging in het zicht was, schreef de redactie van Vrij België: ‘Wij hebben onze politiek nooit aan personen vastgelegd. Wij staan alleen op beginselen, maar wij bekennen zonder omwegen, dat wij met bezorgdheid de gebeurtenissen opvolgen. (...) het is een veeg teeken dat opnieuw de camarilla, welke in Le xxe Siècle haar hoofdorgaan en in het Ministerie van Oorlog haar voornaamste dekking heeft gevonden, zoo druk in de weer is (...). Zij heeft ons eerst willen meeslepen op den zijweg naar het annexionisme, en slotte wilde ze ons drijven in de vangarmen der imperialistische bondgenootschappen (...). En daar deze politieke doorbranders niets vergeten en niets ontzien, liggen ze steeds op den loer om op het geschikte oogenblik de regeering te bespringen en personen naar hunne hand aan het roer te brengen’Ga naar voetnoot(181). Aan Minister Helleputte, wiens geslepen tussenkomsten zij steeds vreesden, hadden zij een hekel. Ook Minister van de Vyvere die het economische bondgenootschap, waarover de Broqueville zich te Parijs onvoorzichtige woorden had laten ontvallen, in de grond had geboord en wiens kalme en klaarziende vastberadenheid zij vreesden, droegen zij geen goed hart toe. Beiden hadden een te sterke invloed in hun partij en vooral bij de Vlaamse gemeenschap, dat men ze openlijk zou hebben aangedurfd. Minister Beyens stond evenwel buiten onze partij-politiek. Hij was voor zijn meeste landgenoten een onbekende en het ministerie van Buitenlandse Zaken was bovendien in de gegeven omstandigheden het voor onze woordhelden meest begeerde doel. Baron Beyens moest de plaats ruimen voor Baron de | |
[pagina 332]
| |
Broqueville en dit is voor ons buitenlandse beleid geen voordeel gebleken. Beyens was een diplomaat met grote ervaring en het aanzien dat hij bij zijn buitenlandse collega's had, berustte op de bezadigdheid, de bezinning en de eerlijkheid met welke hij zich uitte. Omtrent het Vlaamse vraagstuk was hij weinig ingelicht, maar in verschillende brieven die ik van hem ontving, sprak hij zijn grote bewondering en liefde uit voor wat Vlaanderen in het verleden geweest was. Zijn grote zin voor rechtvaardigheid maakte hem gevoelig voor de beschouwingen, die door de vaderlandstrouwe Vlamingen werden ontwikkeld omtrent de noodzakelijkheid, om na de oorlog ons volk in zijn recht volledig te doen herstellen. De grote onmiddellijke verdienste van Baron Beyens was evenwel, zoals J. Hoste het schreef in Vrij België op 3 augustus 1917, dat hij in alle omstandigheden was ‘trouw gebleven aan de politiek, zoals wijlen Em. Waxweiler die in zijn geschriften op meesterlijke wijze verdedigd heeft, de woorden aanhalend van het Vlaamsch manifest: wij willen in geen afhankelijkheid leven van eenige vreemde mogendheid.’Ga naar voetnoot(182) ‘De onafhankelijkheid van ons land’, zo schreven E. Vliebergh, L. Franck, Aug. Vermeylen e.a. onder de bezetting, ‘moet na de oorlog zijn wat ze vóór den oorlog was: zoo duidelijk, zoo oprecht naar het Oosten en naar het Noorden als naar het Zuiden ! In geen enkel opzicht, noch op ekonomisch noch op politiek gebied willen wij een onderwerping aan wien het ook zij’Ga naar voetnoot(183). Zo was de politiek van Beyens. Daarom was het met groot spijt dat we hem zagen heengaan van de regeringstafel op het ogenblik dat zijn gezag en zijn wijsheid een bijzondere waarde gingen krijgen. De Broqueville kon baron Beyens niet op zijn volle waarde vervangen. Zijn vlug aanpassingsvermogen vermocht zijn gemis aan diplomatische onderlegdheid niet te vervangen. Zijn radde kunst om een hinderlijke politieke tegenwerking af te weren met een twijfelachtig antwoord was niet een beproefd equivalent voor diplomatieke omzichtigheid. Wellicht heeft hij het gevoel gehad dat deze overgang van het burgerlijk-militair bewind naar het meer | |
[pagina 333]
| |
zichtbare veld van de buitenlandse politiek van aard was, zijn betekenis als hoofd van de regering te verhogen en zo mogelijk te verstevigen. Mocht dit het geval zijn geweest, dan is zijn politiek waarnemingsvermogen ditmaal in gebreke gebleven. Ook de partijpolitiek hernam haar rechten. De strijd om meer persoonlijke invloed, die zich te Ste-Adresse aanvankelijk verdoken had ontwikkeld, kreeg ongetwijfeld zekere aansporingen uit het bezette gebied, of laten we liever zeggen uit Brussel, waar men zich reeds op een overwegend links georiënteerd bewind voorbereidde. Een verdere evolutie van het ministerieel bestel kwam tot stand onder de vorm van een beperkt kabinet, dat voor bijzondere opdracht kreeg de Belgische vraagstukken - in verband blijkbaar met wat na afloop van de strijd op het politiek gebied diende te geschieden, en dat bestond uit zes leden: de Broqueville, minister van Buitenlandse Zaken; Hymans, buitengewoon gezant van de regering te Londen; van de Vyvere, minister van Financies; Vandervelde, leider van de socialistische partij; Renkin, minister van Koloniën; en Berryer, minister van Binnenlandse ZakenGa naar voetnoot(184). Het was te voorzien dat het daarbij niet zou blijven. Bij Koninklijk Besluit van 12 oktober 1917 werd een nieuw ministerie opgericht als Ministerie van Staatshuishoudkundige Zaken. Minister P. Hymans werd tot titularis benoemd. De oprichting van dit nieuw ministerie werd evenwel ingeleid door een verslag van Minister de Broqueville dat bevreemding moest verwekken. ‘Er zal den nieuwen Minister’, zo heette het, ‘in zijn werk van voorbereiding geene beperking worden gesteld, zijn macht tot uitvoering zal zich uitoefenen in gansch de maat, welke de omstandigheden zullen voorschrijven’.Ga naar voetnoot(185). Wij kenden toen nog geen coördinatie-ministers, buiten de invloed die van de kabinetsformateur voor het behoud van de eenheid van politieke richting in haar algemeen beleid op geheel zijn regering kon worden uitgeoefend. Ieder minister droeg de volle aansprakelijkheid voor zijn departement en het premierschap zelf is een nieuwigheid die slechts na de oorlog tot stand | |
[pagina 334]
| |
kwamGa naar voetnoot(186). Het meest verwonderlijke was echter dat juist Minister Hymans, die een uitblinker was op het zuiver politiek terrein maar de economische problemen steeds aan de op dit stuk meer gevestigde bevoegdheid van Louis Franck had overgelaten, voor een door de oorlogsomstandigheden nog ingewikkelder economische opdracht werd uitgekozen. Doch het bleek spoedig dat deze eigenaardige rolverdeling thuishoorde in het plan van de geleidelijke machtsverschuiving die sedert een paar maanden op het kleinsteeds toneel van Ste-Adresse aan de gang was. Had de politieke nevelploeg, die haar loopgraven bij voorkeur had aangelegd in het departement van Oorlog zolang de Broqueville er aan het hoofd stond, in deze als Minister van Buitenlandse Zaken haar vertrouwen verloren? Was deze in ongenade geraakt omdat hij bekenderwijze in de jongste maanden meer aandacht was gaan wijden aan het Vlaamse vraagstuk, of was het een zijdelingse uitwerking te meer van de linkse opdrang, waarvan ik reeds melding heb gemaakt? Het is moeilijk bepaald uitsluitsel te geven. Na de oorlog zijn de intriges in en rondom Ste-Adresse spoedig in den vergeethoek geraakt. In elk geval, reeds op 14 november 1917 meldde de Nieuwe Rotterdamsche Courant dat een nieuwe omvorming van onze regering op til was. Was het uur komende voor hem, die men in de Haverse kringen als ‘de sterke man’ deed doorgaan en die van uit de schaduwen de bewegingen van de politieke mijngravers schijnt te hebben aangespoord, Minister Renkin, die bijzonder kon rekenen op de gedienstigheid van zijn vriend Patris, bekend als de parlementaire redacteur van Le Soir? Naar de afloop te oordelen moesten we geloven dat de verklaring van de nieuwe portefeuille-wisseling moet gezocht worden én in de persoonlijke ambities én in de partijtegenstellingen, die zich meer en meer in Haverse politieke kringen lieten gelden. Reeds bij het aftreden van Minister Beyens was er sterke wedijver geweest tussen de HH. de Broqueville en Hymans voor het overnemen van de portefeuille van Buitenlandse Zaken. Het scheen eerst dat de oprichting van het ministerie van Staatshuishoudkundige Zaken met zijn kunstmatige uitgebreide bevoegd- | |
[pagina 335]
| |
heden het geval had opgelost. Maar de strijd rondom Buitenlandse Zaken ging verder. Het was ten slotte Hymans die de bovenhand haalde. Minister de Broqueville verhuisde naar een gelegenheidsdepartement dat met een splinternieuw opschrift als het Ministerie van Nationale Herinrichting werd voorzien. In hoofdzaak werden aan het nieuwe departement de werkzaamheden opgedragen van het pas op 12 oktober voor de heer Hymans opgerichte en nog ongeorganiseerde departement van Economische Zaken. Het uithangbord van dit laatste werd voorlopig vastgehecht aan de gevel van Kunsten en Wetenschappen in afwachting dat de bevrediging van de nationale eendracht de behoefte zou scheppen een nieuwe titularis met de staathuishoudkundige zorgen te belasten. De Broqueville scheen door een ware ministeriële scheppingslust te zijn aangegrepen. Het Comité van Oorlog en 's Lands Wederinrichting, dat pas op 4 augustus 1917 was in het leven geroepen en in het verslag aan de Koning als ‘de kroon op het werk’ werd aangekondigdGa naar voetnoot(187), werd vervangen door drie verschillende comités, die elk door Minister de Broqueville zouden worden voorgezeten. Dit geheel van nieuwigheden werd bij Zijne Majesteit ingeleid met een verslag, waarvan de toon en inhoud meer tehuis hoort in een politiek melodrama dan bij de behandeling van zo'n nuchtere werkelijkheden als deze welke de Broqueville - op de wens, zegt hij, van de Koning - tot zich had getrokken. Het nieuwe voorstel was niet enkel eens te meer een vereiste van 's lands hoogste belangen, het zal, zo heet het verder, ‘de banden, die (...) de leden van 's Konings Regeering vereenigen, nog vaster toesnoeren en hun toelaten, in eene altijd engere verstandhouding in een volledig en wederzijdsch vertrouwen, de daden voor te bereiden, die het land van hunne vaderlandsliefde verwacht (...)’. ‘De voorstellen (...) hebben, bij zeldzaam toeval, de bijtreding van alle meeningen verworven; men heeft er een onbetwijfelbaar voorteken (de Franse tekst zegt “gage”) in gezien van die vereeniging der gedachte met de verlichte eenheid van daad.’ Ik heb de diepe betekenis van deze laatste zinsnede nooit kunnen peilen, maar het schijnt een versterkte variante | |
[pagina 336]
| |
te zijn geweest op de ‘bedachtzame begripseenheid’, die ons in het verslag van 12 oktober (1917) op het zo vroeg verongelukte ministerie van Staatshuishoudkundige Zaken had getroffen. Aan het einde van het verslag wordt ten overvloede bevestigd: ‘In de diepste gedachte (dans la pensée profonde) van de leden van 's Konings Regeering vormden deze voorstellen een geheel, dat de karaktertrekken van harmonie en van duur vertoont’, die op het gemoed van onze landgenoten de sterkende invloed moest teweegbrengen van een ‘nieuwe en schitterende bevestiging van de sterke eendracht’ die in de schoot van de regering heerste. Door deze ontroerende taal heen wist Minister de Broqueville enige bescheiden mededelingen te vlechten over zijn eigen lotsbestemming. De taak die hem op 's Konings verlangen werd opgedragen, scheen ‘zeer weinig voldoening voor te beschikken (réserver) aan degene, die de voordracht aanvaardt. Maar de plicht van een leider staat hoog boven alle dergelijke bespiegelingen. Het volstaat ten andere de stem van zijn hart te aanhooren, om geen oogenblik te aarzelen al de moeilijkheden te keer te gaan (affronter), hoe hard zij ook mogen wezen om zulk doelwit met de hoogste verwezenlijkingen doen gepaard te gaan’Ga naar voetnoot(188). Men geraakt zijn adem kwijt bij het lezen van zulk regeringsproza. De vindingrijkheid van het Haverse kabinet om de sterke eendracht die in haar schoot en onmiddellijke omgeving heerste te bewijzen, bleef evenwel bij deze bijkomende veranderingen niet beperkt. Brunet, socialistisch afgevaardigde voor Charleroi, werd benoemd tot minister, lid van de Raad zonder portefeuille; Georges Lorand, volksvertegenwoordiger voor Virton, werd minister van Staat; Destrée, van Charleroi, en Mélot, van Namen, werden bedacht met een gezantschap. Allen behoorden tot de onvervalste vaderlandse vertegenwoordiging van de Vlaams-onkundigen. ‘Wij zijn overigens’, zo schreef ik in Vrij België van 4 januari 1918, ‘naar wij vermoeden, niet aan het einde. Want niettegenstaande de jongste vermeerdering van den ministerraad zal, blijkens bovenstaand bericht’, dat op 2 januari 1918 in de Nieuw Rotterdamsche Courant verscheen, ‘minister Poullet nog twee ministe- | |
[pagina 337]
| |
ries onder zijn leiding moeten nemen. Het wordt alleen wat lastig om aldoor nieuwe candidaten te vinden, maar de zoo sterk gebleken vindingrijkheid van den politieken verloskundige, die reeds zoovele lastige gevallen met succes wist te behandelen, zal wel verdere raad weten. Misschien wordt er spoedig een nieuwe serie geopend, door de benoeming van extra-parlementaire ministers (...). Ten overvloede van voldoening, mochten wij dit heilvol bericht juist bij den aanvang van dit jaar ontvangen. Nu hebben wij allen een nieuw notaboekje, en kunnen ons op die wijze beter schriftelijk behelpen bij het onthouden van de namen der ministers; want zooals vroeger ze na te tellen op onze vingers gaat niet meer (...). Maar er gaat intusschen niets vanaf: wij hebben een groot ministerie!’Ga naar voetnoot(189). |
|