Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek
(1971)–Frans van Cauwelaert– Auteursrechtelijk beschermdUit het archief van Frans van Cauwelaert 1
12
| |
[pagina 338]
| |
consul-generaal te Rotterdam aanbood, trof me zijn nieuwsgierigheid omtrent de Vlaamse Beweging bijzonder. Ik voldeed gaarne aan zijn belangstelling. Onder het gesprek kantelde toevallig de kaart om, waarop zijn bijzonderste gegevens omtrent mijn persoon voorkwamen. Ik las niet zonder enige verbazing dat ik in sommige Belgische milieus doorging als een zeer gevaarlijk Duitsgezinde. Op de vraag of ik ook in staat was om politieke diensten tegen betaling te bewijzen, was het antwoord negatief geweest. Ik kon dus in de ogen van de Engelsen geen ware spion zijn. Ik heb dan natuurlijk de behoefte gevoeld om de hoge Britse ambtenaar wat vollediger over de grond en de doeleinden van de Vlaamse Beweging voor te lichten. Hij vond mijn mededeling niet zonder belang en vroeg mij of ik bereid was, hem mijn uiteenzetting ook schriftelijk te herhalen en te bevestigen, wat ik gaarne aanvaardde. Ik moest me echter voor een vertrek de volgende dagGa naar voetnoot(190) reeds klaar houden en heb de nacht moeten besteden om aan zijn wens met enige volledigheid te voldoen. Zo ontstond mijn zogenaamd Engels Memorandum, waarvan de onvoorziene bekendwording toentertijd enige beroering heeft gebracht in de anti-Vlaamse Belgische kringen in Nederland en in de activistische pers in het bezette gebied na de oorlog zelfs aanleiding werd voor de heetgebakerde socialistische volksvertegenwoordiger Hubin om mij in de Kamer der Volksvertegenwoordigers te interpelleren. De landsgetrouwe Vlamingen van het bezette gebied begrepen evenwel de vaderlandse bedoelingen van het stuk zo goed, dat het in onze beide landstalen door een geheime Vlaamse groeperingGa naar voetnoot(191) voor anti-Duitse actie werd verspreidGa naar voetnoot(192). | |
[pagina 339]
| |
De Engelse informatiediensten voelden zich door mijn openhartige en zakelijke mededeling volkomen gerust gesteld. Ik werd daarna bij meer dan een gelegenheid door leiders van deze diensten in Nederland en tijdens mijn verblijf te Londen in vriendelijk en vertrouwelijk gesprek over onze binnenlandse toestanden geraadpleegd. Ik kan er aan toevoegen dat de Engelse informatiediensten over ons land en zijn inwendige moeilijkheden heel wat nauwkeuriger en zakelijker waren ingelicht dan wat ik van onze eigen veiligheidsdienst heb kunnen ondervinden. Hoe het echter gekomen is, weet ik niet, maar een paar dagen na mijn bezoek aan de Britse consul-generaal moet mijn stuk in handen gekomen zijn van een van onze zo ijverige anti-Vlaamse drijvers. De Echo belge, die te Amsterdam verscheen, kon spoedig het hem eigen vaderlandse werk een korte opfrissing verschaffen door het publiceren van uittreksels, die uit hun verband waren gerukt en met de vereiste sensationele waninterpretaties waren voorzien. Het is uit deze vervalste voorstelling dat de activistische pers een misleidende propaganda-stunt heeft trachten te halen door het te doen voorkomen alsof ik langs Engelse zijde de hulp wilde halen die zij naar de Duitse kant hadden gezocht, zodat het verschil tussen hunne politiek en de mijne slechts op een tegenovergestelde kansberekening omtrent de afloop van de oorlog zou hebben berust. Ik was echter in de onmogelijkheid om onmiddellijk tegen deze dubbele misvorming van de waarheid in te gaan. Ik was op weg naar het Belgische front. Deze reis is een van de meest pakkende van mijn oorlogservaringen geworden. Zij viel samen met het laatste groot offensief dat de Duitse legermacht, met een wanhopig geweld einde maart 1918 ondernam en dat het front van de geallieerden zo na tot ineenstorting heeft gebracht. Wanneer ik op de avond van 22 maart afscheid nam van mijn vriend Lieven Gevaert, kon men bij het | |
[pagina 340]
| |
hotel De Witte BrugGa naar voetnoot(193) te Scheveningen, waar deze verbleef, het verre gedommel waarnemen van het zware geschut dat de Duitsers in actie hadden gebracht. De duikbootoorlog was ook op zijn hoogtepunt in de Noordzee. Het konvooi met het welk ik de volgende morgend uit Rotterdam naar Engeland vertrok, werd zorgvuldig bewaakt door Britse torpedojagers en door enkele vliegtuigen die de weg uit de hoogte verkenden. Een van de schepen met passagiers, dat koers maakte op Hull, werd niettegenstaande al deze voorzorgen getorpedeerd. Gelukkig was het schip reeds dicht bij de Engelse wateren en geen mensenlevens vielen te betreuren. Ikzelf landde, God zij dank, welbehouden in de monding van de Thames en kon dezelfde avond nog mijn reis naar Londen doorzetten. Ik had Londen herhaaldelijk bezocht in de loop van de vier oorlogsjaren. Nooit, ook niet in de eerste oorlogsmaanden, heb ik een verslagenheid gezien, als deze welke zich van de bevolking had meester gemaakt bij het vernemen van de alarmerende berichten, die zo plots toekwamen van een legerfront dat jarenlang heldhaftig had standgehouden en reeds de lucht van de overwinning scheen te ademen. De snelle opeenvolging van treinen met gekwetsten, die Londen langs verschillende stations binnenrolden, was niet van aard om deze ontsteltenis te verzachten. Ik kreeg de toelating om reeds de volgende dag naar Frankrijk over te steken, met een boot die voorbehouden was voor militairen en bracht de volgende nacht door op een kasteel waar Minister de Broqueville zich ophield wanneer hij in de nabijheid van het Belgische front moest verblijven, en waar ik door hem nader werd ingelicht zowel over het jongste gebeuren als over de toestanden in ons eigen leger. Het Belgische front werd door dit Duitse offensief niet rechtstreeks aangetast maar was in gevaar, van ieder terugtocht te worden afgesneden indien de Duitsers hun doorbraak tot aan de zee zouden pogen door te zetten. Ons zwaar geschut was reeds meer zuidelijk gebracht en de boeren, die achter de IJzer zo kloekmoedig hadden stand gehouden, waren verzocht geworden hun groot vee naar een veiliger oord te brengen. Het was onder deze | |
[pagina 341]
| |
sombere indrukken dat ik de volgende dag de weg naar De Panne ondernam. Ik behoef er niet aan toe te voegen dat het smartelijke beeld van ruïnes en geknotte bomen, waarin onze eenmaal zo welige velden van het Veurnse waren veranderd, mij nog smartelijker voorkwam dan bij vorige bezoeken. De leidende Vlamingen van het front werden van mijn aankomst verwittigd. Ik had de gelegenheid de meest actieve onder hen na een paar dagen te zamen te ontmoeten in het huis van Cyriel VerschaeveGa naar voetnoot(194), onderpastoor te Alveringem. Hun gevoelens tegenover mij waren, eilaas, niet meer deze die zij tot uitdrukking hadden gebracht in het huldeadres dat zij in 1916 hadden laten verschijnen in het Oorlogsnummer van Ons Leven en waarvan ik reeds melding heb gemaakt. Hun gemoed was vol bitterheid over het onbegrip dat de regering steeds tegenover onze Vlaamse noden bleef tonen en de onrechtvaardige en onwaardige wijze op welke de legeroverheden tegenover de Vlaamse intellectuelen en ieder uiting van Vlaamsgezindheid waren opgetreden. Deze bitterheid werd uit hun naam door Dr. De GruyterGa naar voetnoot(195) reeds bij de aanvang van ons gesprek ook tegenover mij tot uiting gebracht, alsof ik door meer doordrijvendheid de wantoestanden had kunnen beletten, waarover zij met zoveel reden te klagen hadden. Ik heb niet gepoogd mijn gedrag te verrechtvaardigen. Ik heb geantwoord dat ik niet gekomen was om mij te verontschuldigen, enkel om door hen nader te worden ingelicht over hun grieven en verwachtingen, en zoveel mogelijk hen te helpen. Ik voeg er onmiddellijk aan toe dat ik de verbitterde gemoedstoestand, waarin een lange miskenning van hun zo dierbare en eerbiedwaardige gevoelens onze Vlaamsgezinde frontsoldaten hadden gebracht, volkomen begreep. Ik was echter naar hen niet toegegaan om hen daarin aan te moedigen, doch wel om hen aandachtig te maken op het nadeel dat onbeheerste uitingen op dat ogenblik aan onze zaak | |
[pagina 342]
| |
konden veroorzaken en hen te sterken in het vertrouwen dat wij, door gemeenschappelijke inspanning, in een bevrijd België, de rechten van ons volk spoedig langs wettelijke weg zouden kunnen verzekeren. Deze bladzijden die ik meer bijzonder aan onze algemene politiek wens voor te behouden, laten me niet de ruimte die nodig is om het Vlaamse drama, dat op het IJzerfront zijn oorsprong heeft gevonden, met de vereiste bijzonderheden te beschrijven. Een zeker aantal gegevens zijn te vinden in de interpellatie, welke ik in de Kamer met Minister A. van de Vyvere en Dr. A. van de Perre zaliger, over de Vlaamse toestanden op het front, in mei 1919 heb gehouden. Ik hoop dat mij de mogelijkheid zal worden gegund om over dit alles verder uit te weidenGa naar voetnoot(196). Dit moet ik echter onderstrepen. Buiten het onverdiende lijden en het onherstelbaar onrecht dat door deze blinde anti-Vlaamse ijver aan talrijke jongens, die men voor de grootste levensgevaren had opgeëist en waarvan enkele van de edelsten voor hun eeuwige rust in de crypte van de IJzertoren werden samengebracht, werd aangedaan, is de tragische miskenning van de Vlaamse gedachte en van de gevoelens die zij zo natuurlijk bij onze Vlaamse jongens moest oproepen, de ware oorzaak geworden van de vele ellende die na de wereldoorlog op nationaal en op Vlaams gebied door het Vlaamse extremisme is ontstaan. Zonder de politieke drift die zich langzamerhand van het gemoed van vele Vlaamse frontsoldaten had meester gemaakt en die in de stichting van de FrontpartijGa naar voetnoot(197) een uitweg heeft gezocht, ware het activisme met zijn euvele gevolgen spoorloos uit de herinnering van ons volk verdwenen. De Frontpartij, het moge nadrukkelijk worden vastgesteld, was geenszins een produkt van het activisme. Zijn separatistische oogmerken waren een rechtstreekse reactie op de belevenissen, welke haar leiders op en achter het strijdveld hadden opgedaan en die hen tot de overtuiging hadden gebracht dat Vlaan- | |
[pagina 343]
| |
deren in een Belgische eenheidsstaat onmogelijk zijn rechtsherstel en zijn eigen ontwikkelingsmogelikheden kon vinden. Het moge worden erkend dat de wijze, op welke door onze bewindvoerders en door onze Wetgevende Kamers na de bevrijding gedurende een tiental jaren gesold is geworden met de zo plechtig beloofde gelijkheid in rechte en in feite, er niet weinig heeft toe bijgedragen om deze troosteloze opvatting ook bij de toenmalig aantredende jeugd ingang te doen vinden. Dat de oud-activisten getracht hebben aan deze nieuwe vormen van Vlaams nationalisme een hand te lenen, was onvermijdelijk, maar de leiding is steeds in de handen gebleven van Vlaamse oudstrijders. Het is ook aan deze omstandigheid dat de politieke Frontbeweging haar voornaamste aantrekkingskracht bij de jongeren heeft ontleend. De ergerlijke taaltoestanden die aan het IJzerfront ook na vier jaar oorlog bleven heersen en de dwaze denkbeelden, die door de meest luidruchtige kringen van onze Haverse kolonie omtrent ons buitenlands beleid werden verspreid, konden natuurlijk hun weerklank naar buiten niet missen. De activisten trachtten er munt uit te slaan voor hun propaganda. Ook onze Vlaamse landgenoten die in Engeland of in Nederland verbleven, werden er onaangenaam door geprikkeld. Dit was bijzonder het geval bij onze in Nederland geinterneerde soldaten, die bijna allen afkomstig waren uit het Vlaamse land en die in de lange dagen van hun gedwongen werkeloosheid, meer dan gewenst tijd vonden om zich aan politiek gegrom over te leveren. Ik heb in menige brieven aan en in mijn gesprekken met leden van de regering de aandacht op deze gevaren getrokken en om praktische hulpmaatregelen gesmeekt. Eilaas, zonder merkbare uitslag. Ik heb tevens herhaalde malen mondeling en schriftelijk aangedrongen dat de regering een gelegenheid zou zoeken om tot de Vlamingen een woord te richten, dat hen zou sterken in hun hoop op de toekomst en in hun verzet tegen de verleidingen die door de vertegenwoordigers of de aanhangers van de Duitse ‘Flamenpolitik’ binnen en buiten het land werden vermenigvuldigd. Ik was me niet onbewust dat onze regering geen verbintenissen kon aangaan en geen beslissingen kon nemen, waarvan de voltrekking aan de soevereine wil van onze Wetgevende Kamers diende te worden voorbehouden, en gene verklaringen kon afleggen die door de activisten als een vrucht of een vergoelijking van | |
[pagina 344]
| |
hun rampspoedige actie zouden kunnen misbruikt worden of zelfs een aanleiding zijn tot ernstige onenigheid tussen de uitgeweken landgenoten. Er was ruimte genoeg binnen deze begrenzing om blijk te geven dat zij begrip had voor de rechtmatige verzuchtingen van de Vlaamse gemeenschap, en de oprechtheid van deze welwillende gevoelens te bevestigen door een efficiënte bezorgdheid, om de zo rechtmatige grieven te stillen welke de Vlamingen tijdens de oorlog op militair en op bestuurlijk gebied konden laten gelden. |
|