Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek
(1971)–Frans van Cauwelaert– Auteursrechtelijk beschermdUit het archief van Frans van Cauwelaert 1
10
| |
[pagina 326]
| |
Toen ik President Schollaert terugzag in 1917 was echter de uitputting van zijn krachten zichtbaar en hij verborg het nabijzijnde einde niet voor zichzelf. Wanneer ik met ontroering vóór mijn vertrek van hem afscheid nam, zegde hij met kalme nadruk dat hij mij niet meer zou weerzien. Hij wenste mij een voorspoedige toekomst. Tussen de vriendelijke raadgevingen die hij mij meegaf was er gene aan welke hij meer waarde bleek te hechten dan aan de eerbied, die men verschuldigd achtte aan alle eerlijke strijders, welke ook de partij weze in welke ik ze zou terugvinden. Deze nobele gedachte is nooit uit mijn herinnering verdwenen. Pas was ik in Nederland teruggekeerd toen ik een telegram ontving dat mij het overlijden van President Schollaert melddeGa naar voetnoot(171). Het was slechts in de geest dat ik hem vergezellen kon naar de voorlopige rustplaats, die hem door een Franse vriend van ons land werd verleend. Ik heb echter over zijn heengaan een grote droefheid gevoeld. Ik voelde voor hem een grote eerbied en bewondering en ben hem steeds dankbaar gebleven voor de genegenheid, welke ik sedert het begin van mijn parlementair leven van hem had mogen ondervinden. Schollaert was omzeggens in de politiek gebakeld. Ook zijn vader was een zeer geziene en strijdbare politieke persoonlijkheidGa naar voetnoot(172). Hij was een geboren LeuvenaarGa naar voetnoot(173) en Leuven bleef de voornaamste zetel van zijn levenswerkzaamheid. Hij studeerde er in de Rechten aan de Hogeschool, vestigde er zich als advocaat en was er herhaaldelijk deken van de orde der advocaten. Doch spoedig zwenkte de weg van zijn bedrijvigheid naar de politiek, en het was steeds Leuven dat hem afvaardigde. Hij werd achtereenvolgens lid van de gemeente- en de provincieraad en daarna lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Reeds in 1889 werd hij minister van Binnenlandse Zaken en had in deze hoedanigheid ook de verantwoordelijkheid voor het openbaar onderwijs en de schone kunsten. Van 1895 tot 1899 was hij voor de eerste maal Voorzitter van Kamer, van 1901 tot 1908 opnieuw minister van Binnenlandse Zaken. In 1908 volgde hij als hoofd | |
[pagina 327]
| |
van de regering zijn vriend de TroozGa naar voetnoot(174) op, die ook het arrondissement Leuven vertegenwoordigde, maar die na een kort bewind was gestorven. In 1912 werd hij opnieuw voorzitter van de Kamer en behield deze waardigheid tot aan zijn dood. Het zou een banaliteit zijn eraan te herinneren dat deze drager van zoveel verantwoordelijkheden geen gewoon man was. Hij was nochtans niet, wat men gewoon is te noemen, een schitterende geest. Hij imponeerde niet door boekengeleerdheid, hij overweldigde niet als redenaar en hij was zuinig met het geschreven woord. Maar hij bezat de kennis van ons inwendig staatkundig leven als zeer weinigen en beschikte over een rijke politieke ervaring. Hij was bovendien een man van overleg, van mensenkennis en van een zeldzaam gezond verstand, waarvan steeds grote overtuigingskracht uitging. Wat evenwel aan Schollaert zijn eminente plaats in onze politiek verzekerde, was voornamelijk zijn onkreukbare rechtschapenheid en zijn vastheid van karakter. Deze nobele eigenschappen werden ook door zijn politieke tegenstrevers niet ontkend. Schollaert was katholiek en met de gaafheid van zijn persoonlijkheid kon hij niet anders zijn dan een katholiek van de daad. In de opwinding van de partijstrijd werd hij wel eens uitgemaakt voor een dweper, doch in de werkelijkheid was hij zeer verdraagzaam en, ofschoon voor zichzelf zeer streng, uiterst mild bij het beoordelen van de gedragingen van zijn evennaaste, bezorgd tevens om de eer van het Parlement bij andersdenkenden te redden. Door het Parket verzocht om de parlementaire onschendbaarheid van een links parlementslid, die van strafbare zedenfeiten beticht werd, te doen opheffen, gaf hij aan de belanghebbende de tijd om het land te verlatenGa naar voetnoot(175). Op het gebied van de staatkundige hervormingen blijft de naam Schollaert meer bijzonder verbonden met het schoolvraagstuk. Het was in de schoolstrijd van de eerste tachtiger jaren dat hij zijn | |
[pagina 328]
| |
eerste wapenen voerde op het algemeen politiek terrein. In 1895 bracht hij een herziening van onze schoolwetgeving met de invoering van staatssubsidiëring voor de vrije scholenGa naar voetnoot(176) en in 1910 deed hij een meer beslissende poging in de richting van de schoolgelijkheid bij middel van de zogenaamde schoolbon. Ik heb reeds meer bijzonderheden gegeven over de heuglijke strijd die op de indiening van dit ontwerp volgde. Schollaert viel op deze kwestie als minister, maar zijn nederlaag werd - zoals reeds hoger werd medegedeeld - een persoonlijke triomf, die de voorbode is geworden van de rechtse verkiezingsoverwinning van 1912Ga naar voetnoot(177). Men kon Minister Schollaert op maatschappelijk gebied niet tussen de eigenlijke democraten rangschikken. Maar hij was in zijn private omgang een groot vriend van het volk en hij bezat ook als staatsman een open oog voor de nieuwe tijdsnoodwendigheid, op welke zonder twijfel zijn aandacht werd getrokken door Cyriel Van Overbergh, die zijn kabinetsoverste was en die later als senator een zo markante rol heeft gespeeld als een van de leiders van de democratische vleugel van de katholieke partij. Vandervelde vermeldt in zijn Souvenirs dat Schollaert vóór zijn dood ook de wenselijkheid van het zuiver algemeen stemrecht had erkend en hem de verzekering gaf dat, indien hij nog in de Kamer mocht terugkeren, Vandervelde hem op dit stuk niet tussen de tegenstanders zou hebben gevondenGa naar voetnoot(178). Er moge trouwens worden aan herinnerd dat de troonrede van 1910, die het program van zijn laatste regeringsbeleid bevatte, een breed opgezet geheel van maatschappelijke hervormingen inhield. Het jaar tevoren, in 1909, had hij de persoonlijke dienstplichtwet doorgevoerd. Hij aarzelde zelfs | |
[pagina 329]
| |
niet - hetgeen in onze parlementaire traditie als een soort revolutionaire daad kan worden beschouwd - zijn fel omstreden initiatief te doen slagen met de hulp van de tegenpartijen, tegen de meerderheid van zijn groep in. Achteraf hebben allen zijn stoutmoedigheid gezegend, maar op het moment zelf was het een koen, een bijna uitdagend ondernemen aan hetwelk de steeds bittere Woeste zijn kritiek niet heeft gespaard. Ten slotte blijve niet onvermeld dat Schollaert, samen met zijn schoonbroer Minister Joris Helleputte, een van de stichters was van de Belgische Boerenbond, waarvan de machtige ontwikkeling de grootste weldaad is geworden, die onze land- en tuinbouw sedert het bestaan van onze onafhankelijkheid gekend hebben. Tegenover de misdadige eisen, door Duitsland in zijn ultimatum van 2 augustus 1914 gesteld, kende Schollaert geen aarzeling. Geweld moest met geweld worden gekeerd. In zijn binnenste leefde hij op smartelijke wijze de ontstellende verwoestingen mede, waarvan zijn geliefde stad Leuven een van de meest tragische voorbeelden is geworden, en de onschatbare maar ook onherstelbare offers welke elke dag door onze soldaten op het front werden gebracht. Zijn laatste levenskrachten heeft hij gewijd aan de leniging van zoveel ellende: de bijstand aan de uitgewekenen en de verpleging van onze verminkte soldaten. Reeds op het einde van augustus 1914 stichtte Schollaert te Antwerpen het steuncomité voor de uitgewekenen en te Ste-Adresse bracht hij de eerste inrichting tot stand voor de technische verpleging en de vakkundige heropleiding van onze oorlogsverminkten. Voor deze laatsten was hij als een echte vader met al de hartelijkheid en de onvermoeibare toewijding die in dit woord besloten liggen. Ik houd er aan, na de vele jaren die sedert zijn afsterven zijn verlopen, te getuigen dat ik in onze politieke gemeenschap vóór de eerste wereldoorlog niemand meer geëerbiedigd heb dan President Schollaert. Mijne opvattingen omtrent 's lands toekomst kwamen niet altijd met de zijne overeen. Vooral op het gebied van de taalkundige hervormingen vond ik bij hem geen voldoende begrip. Tussen hem en mij lagen meer dan dertig jaar verschil in leeftijd en de afstand was niet geringer aangaande onze maatschappelijke afkomst. Hij was een man van geweten, die zijn beste raad gaf, maar te veel eerbied bezat voor de eerlijkheid ook in politieke aan- | |
[pagina 330]
| |
gelegenheden, om op andermans geweten te wegen. De blijken van waardering en het vriendschappelijk vertrouwen welke ik in mijn eerste parlementaire jaren van hem mocht genieten, heb ik als een kostbare herinnering door geheel mijn later leven meegedragen. De ziekte van Schollaert belette hem te Ste-Adresse, althans van buitenaf gezien, een politieke activiteit van enige betekenis te ontwikkelen. Doch zijn waakzaamheid bleef steeds groot omtrent de eerbiediging, zoveel mogelijk, van onze politieke tradities en de onaantastbaarheid van onze grondwet, de Magna Charta van onze volkssoevereiniteit. Deze waakzaamheid, al werden zijne raadgevingen niet steeds opgevolgd, was op het politieke eiland niet overbodig. |
|