Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek
(1971)–Frans van Cauwelaert– Auteursrechtelijk beschermdUit het archief van Frans van Cauwelaert 1
[pagina 264]
| |
4
| |
[pagina 265]
| |
visme heeft laten meeslepen, de openingsrede die hij als voorzitter van het xxxiiste Algemeen Nederlandsch Congres op 27 augustus 1912 te Antwerpen heeft gehouden, grotendeels aan de bestrijding van de bestuurlijke scheiding heeft gewijd. De veroordeling van de bestuurlijke scheiding door Pol de Mont als noodlottig zowel voor Vlaanderen als voor België was zo uitdrukkelijk, dat de Vlaamse leiders uit het bezette gebied, die op 10 maart 1917 het bekende plechtig protestGa naar voetnoot(43) richtten aan Rijkskanselier von Bethmann HollwegGa naar voetnoot(44) tegen de door de Duitse bezettende macht ingevoerde bestuurlijke splitsing van België en tegen het bezoek door de afgevaardigden van de Raad van Vlaanderen bij de rijksregering gebracht op 3 maart 1917, de meest treffende beschouwingen van Pol de Mont aanhaalden om te bewijzen wat ook hunne stelling was, dat de bestuurlijke scheiding geen deel uitmaakte van het Vlaams program. Het activisme is een vreemd gewas, zorgvuldig voorbereid en kunstmatig door de Duitse veroveringspolitiek op de Vlaamse Beweging ingeënt. De ontwikkeling ervan, zichtbaar bevorderd geworden niet alleen door de dolzinnige en tevens perfide wijze op welke de anti-Vlaamsgezinden elke uiting van sympathie voor de Vlaamse taalbeweging en de leiders van deze beweging hebben verdacht of hatelijk gemaakt, maar ook door de vrees voor een nauwe en duurzame politieke aaneensluiting bij Frankrijk, welke in de anti-Vlaamse pers met verdachte iever werd gepropagandeerd, en ten slotte door de ophitsende berichten die geleidelijk in het bezette gebied doordrongen omtrent de onwaardige taaltoestanden die in het Belgisch leger tot op het einde van de oorlog werden onderhouden. Ik moet evenwel toegeven dat de drie jonge mannenGa naar voetnoot(45), die | |
[pagina 266]
| |
reeds op 21 februari 1915 te Gent De Vlaamsche Post hebben uitgegeven en deze als Vlaamse berichtgever voor het Duitse etappegebiedGa naar voetnoot(46) hebben laten dienen, niet op deze langzame beïnvloeding hebben gewacht om zich met de Duitse legerleiding te verstaan. Werden ze gemaneuvreerd door de Hollandse Predikant Domela Nieuwenhuis, die te Gent was gevestigd? Hadden zij reeds van vroeger persoonlijke betrekkingen die hen op deze rol van dienstbaarheid voorbereidden? Het heeft voor het opzet van deze bladzijden geen doel, daarop verder in te gaan. Dat zij hun plan hebben doorgezet, tegen de raad in van de meest radicale Vlamingen die zij toen te Gent konden ontmoeten, is echter een feit. Ik vernam zulks van Hyp. Meert, die gedurende jaren met een onvolprezen toewijding en bekwaamheid het secretariaat voor de vervlaamsing van de hogeschool te Gent had geleid en die mij een bezoek bracht in de loop van de maand augustus 1915. Toen de strijdende Vlamingen te Gent kennis kregen van het smadelijk schotschrift La Vérité sur la Chute d' AnversGa naar voetnoot(47), dat volgens hem op vele duizenden exemplaren was rondgestrooid, werd er door hem en een zeker aantal Vlamingen overwogen of er geen blad diende te worden gesticht, om op zulke aanvallen van antwoord te kunnen dienen. Dit gesprek bleef zonder enig verder gevolg. Een zekere dag ontving hij echter een uitnodiging om een vergadering van Vlaamsgezinden bij te wonen, waar over de stichting van een blad zou worden gesproken. Deze bijeenkomst was belegd door de stichters van De Vlaamsche Post. Alfons Sevens was er op aanwezig. Maar hij kwam spoedig los. ‘Men wil ons eenvoudig in een valstrik lokken’, zei hij. ‘De heren van De Vlaamsche Post maken hun propaganda met Duitse hulp. Zij zijn met auto's van de Kommandantur naar Paster H. Verriest en Stijn Streuvels gereden, bij wie ze vruchteloos om steun verzochten. | |
[pagina 267]
| |
Een medewerker van Het Laatste Nieuws werd met dezelfde middelen rondgevoerd om de verkopers van dat blad aan te werven voor De Vlaamsche Post; de Duitsers zijn bereid ook bedektelijk de nodige bijstand te verschaffen.’ Waarna A. Sevens de vergadering verliet. De vertegenwoordigers van De Vlaamsche Post loochenden iedere financiële medewerking van Duitse zijde. Niettemin heeft H. Meert hun afgeraden een blad uit te geven. ‘De Vlaamsgezinden moeten’, zo verklaarde hij, ‘elke verdenking vermijden’. Zijn goede raad mocht evenwel niet baten. Enige tijd later gingen H. Meert en B. Maes, ongenodigd, naar een tweede vergadering en trachtten nogmaals de jonge heren van De Vlaamsche Post tot een beter inzicht te brengen, doch vruchteloos. H. Meert wees ook een verzoek af dat hem door Domela Nieuwenhuis werd gedaan, om een brief van aanbeveling te schrijven aan de heer Kiewiet de Jonge, voorzitter van het Algemeen Nederlands Verbond, ten einde De Vlaamsche Post financieel uit Nederland te doen steunen. Hij ondertekende samen met Dr. R. Speleers voor het Algemeen Nederlands Verbond een protest, dat door het Davidsfonds, het Willemsfonds en de Vlaamsche Volksraad werd bijgetreden en waarin de Vlamingen zich van De Vlaamsche Post afkeerdenGa naar voetnoot(48). Ik heb aan dit onderhoud met H. Meert enige uitbreiding willen geven, niet om de betekenis welke De Vlaamsche Post zelfs voor de verspreiding van het activisme zou hebben gehad. Zijn verspreiding is altijd tot het etappegebied beperkt gebleven; de toestanden hebben daar, uit hoofde van het uitsluitend militaire beheer en de nabijheid van het gevechtsfront, steeds een eigen uitzicht gekend. Doch in het verhaal van H. Meert komen namen voor van personen, die zoals hij zelf, later lid geworden zijn van de Raad van Vlaanderen en dus medewerkers zijn geweest van het activisme in zijn meest gevorderde politieke verschijning. H. Meert en R. Speleers waren noch gelukzoekers noch windwijzers. In hun noodlottige overgang naar het activistisch bedrijf ligt een psychologisch drama, dat zich bij velen heeft herhaald en dat zich ook bij onze soldaten op het front heeft geopenbaard. Een inwendig dra- | |
[pagina 268]
| |
ma, waarbij het gestook van de anti-Vlamingen en het tergende optreden van de zogenaamde veiligheidsdiensten een nefaste invloed hebben uitgeoefend. Geheel mijn Vlaamse actie gedurende al de jaren van de oorlog heeft er in bestaan, de geheime bedoelingen van de Duitse ‘Flamenpolitik’, die alleen op de progressieve annexatie van Vlaanderen gericht waren, te ontmaskeren, en anderzijds door het vertrouwen op een betere toekomst de Vlaamsgezinden te vrijwaren voor de politieke wanhoopsgedachten, die hen naar ontoelaatbare uitersten dreven. Het heeft me blootgesteld aan een laagzinnige campagne die, uitgaande van enige landgenoten in Nederland, stelselmatig gepoogd heeft mij in mijn vaderlandsliefde en -getrouwheid verdacht te maken, niet alleen in de verenigingen van Belgische uitgewekenen in Nederland zelf, maar tevens in de buitenlandse pers zowel als bij de Belgische en de geallieerde regeringen. Ik zal daarop nog terugkomen in dit verhaal. Ik wil er onmiddellijk aan toevoegen dat ik niets heb terug te nemen van wat ik in de oorlogsjaren heb geschreven en na de bevrijding met voldoening heb kunnen vernemen en in zijn praktische gevolgen ook heb mogen vaststellen, dat zowel mijne waarschuwingen als mijn opwekkingen niet onvruchtbaar waren geweest. De Echo belge, waarvan hoger gewag werd gemaakt, verscheen op 23 oktober 1914. Onder zijn best bekende medewerkers bevond zich o.m. wijlen Louis PiérardGa naar voetnoot(49), socialistisch volksvertegenwoordiger, die een zeer verdienstelijk letterkundige en ook kunstcriticus is geweest. Het blad werd begrijpelijker wijze door de Belgen, die gespannen waren op ieder nieuws dat hun uit het bezette gebied, van het front of uit Ste-Adresse bereiken kon, in de eerste tijd met gretige belangstelling onthaald. Met gewettigde verontwaardiging ging het jonge blad te keer tegen het opkomende activisme, dat in Gent in De Vlaamsche Post zijn eerste en zijn meest gewaagde uitdrukking had gevonden. De vooringenomenheid waarin de meeste van zijn medewerkers tegenover de Vlaamse Beweging ook vóór de oorlog hadden geleefd en de invloeden | |
[pagina 269]
| |
die het van zijn fransgezinde beschermheren ontving, hadden echter voor gevolg dat zijn beschouwingen over de taalaangelegenheden ook wel eens aanstoot gaven aan het rechtmatig gevoel van vaderlandstrouwe Vlamingen. Afgezien van het verlangen van vele Vlaamse uitgewekenen om een eigen orgaan te bezitten, leidde dit tot de stichting van het dagblad De Vlaamsche Stem, dat op 1 februari 1915 te Amsterdam het licht zag.
De Vlaamsche Stem stond onder de redactionele leiding van Mr. Alberic Deswarte, die later socialistisch senator voor het arrondissement Brussel is geworden. Als mederedacteurs werden opgegeven: Cyr. BuysseGa naar voetnoot(50), René de Clercq, Prof. André de Ridder. Medewerking werd toegezegd o.a. door Julius Hoste, Léonce du CastillonGa naar voetnoot(51), Dr. A. Jacob, Leo Meert-de Mullewie, Dr. Paul De KeyserGa naar voetnoot(52), Dr. R. VerdeyenGa naar voetnoot(53) - beide laatste werden hoogleraar resp. te Gent en te Luik - Edw. Peeters Ga naar voetnoot(54) en mijzelf. De Vlaamsche Stem wilde het orgaan zijn van alle in Nederland verblijvende Vlamingen zonder politiek onderscheid. In zijn richting wilde het blad in vaderlands opzicht onberispelijk en dus ook anti-activistisch zijn. Het aantal in Nederland verblijvende Vlamingen was vrij groot, | |
[pagina 270]
| |
maar de meesten vonden hun gading in de lezing van de goed geinformeerde Nederlandse pers. Het financieel bestaan van De Vlaamsche Stem bleek van den beginne af bedenkelijk. De gebrekkige wijze waarop de administratie van het blad werd waargenomen, heeft de toestand spoedig financieel onhoudbaar gemaakt. Door verschillende Nederlandse vrienden werd gepoogd - het weze uit liefde voor de Vlaams-Belgische belangen, het weze uit persoonlijke genegenheid voor A. Deswarte - een reddende hand toe te steken. Het hoofdbestuur van het Algemeen Nederlands Verbond deed een oproep voor bijstand en nieuwe abonnementen. ‘Het is noodig’, zo luidde de omzendbrief die aan al de leden van het Verbond werd toegezonden, ‘het is noodig dat ieder lid van ons Verbond naar de mate zijner krachten tot de levensvatbaarheid (van De Vlaamsche Stem) bijdrage.’ De Raad van Bijstand, die onder de leiding van Prof. Van Hamel De Vlaamsche Stem steeds had geholpen, deed nog een poging om een som van fl. 5.000 samen te brengen, maar gelukte er niet in. Op een bijeenkomst, die ten huize van Prof. Van Hamel werd gehouden op 9 augustus 1915, en op welke naast Deswarte ook J. Hoste en ikzelf tegenwoordig waren, werd ons meegedeeld dat er slechts fl. 3.750 werd toegezegd. De schuld bij de drukkerij Boissevain steeg intussen voortdurend en we kwamen tot het besluit dat de liquidatie van de zaak onvermijdelijk was geworden, een besluit met hetwelk ook Deswarte instemde. Aan Deswarte werd evenwel beloofd dat we ons zouden inspannen om te vermijden, dat hij als verantwoordelijke op enige wijze zou geblameerd worden. De verdere afwikkeling ontsnapte echter aan onze goede wil. Mephisto in de persoon van C. Gerretson was, buiten ons weten, reeds ten tonele verschenen en had Alberic Deswarte bewogen om in De Vlaamsche Stem een drietal hoofdartikels te laten verschijnen, die de zwenking van het blad in de richting van de activistische politiek moesten aangeven en die voor titel droegen: Spreken is Plicht, Diagnosis en Het Redmiddel. Van J. Hoste vernam ik dat A. Deswarte bovendien met Gerretson een overeenkomst had getekend, waarbij aan Dr. A. Jacob en René de Clercq, die reeds van de redactie deel uitmaakten, een vrije zeg zou worden gelaten voor een paar kolommen tekst elke dag, in afwachting dat de gehele leiding van het blad in hunne handen zou overgaan. | |
[pagina 271]
| |
Hoste en ikzelf hadden dienaangaande nog een onderhoud met A. Deswarte en hadden weinig moeite om hem te overtuigen dat hij zijn goede trouw had laten verschalken. Ik had tevens met Gerretson in De Witte Sociëteit een onderhoud dat verschillende uren duurde in de hoop hem van zijn noodlottig opzet af te brengen; het mocht echter alles niet batenGa naar voetnoot(55). Deswarte verliet De Vlaamsche Stem samen met A. De Ridder en Mter Wittemans, die hem als redacteurs hadden bijgestaan. In een verklaring, welke van de hand van Alb. Deswarte in Vrij België van 27 augustus 1915 verscheen en met welke HH. A. De Ridder, secretaris van de redactie van De Vlaamsche Stem, Mr. Frans Wittemans en Gabriel OpdebeekGa naar voetnoot(56) hun instemming betuigden, kan het volgende worden gelezen: ‘Vóór noch op de buitengewone algemeene vergadering der aandeelhouders der naamlooze vennootschap “De Vlaamsche Stem”, welke plaats had op Maandag 16 Augustus, kon ik er in slagen te verwezenlijken de ontstentenis van een groep, die ik acht een richting te zijn toegedaan, welke ik onmogelijk volgen kan noch wil. Die richting spreekt klaar uit genoemde “Mededeling” in het nummer van gisteren waar mij wordt hulde gebracht om “de stichting van een blad, waarin het herstel hunner (d.i. de | |
[pagina 272]
| |
Vlaamsche) volksrechten als voorwaarde van België's herstel op waardige en loyale wijze zou bepleit worden” (Ik spatiëer). Welnu, zulk voorwaardelijk loyalisme was nooit of nimmer de opvatting der stichters, tenzij dan van mijn twee huidige opvolgers, die ook bij de stichters waren, doch deze voorwaardelijkheid te dien tijd niet hebben uitgesproken.’Ga naar voetnoot(57) De Vlaamsche Stem, die voortging onder de leiding van R. de Clercq en Dr. Jacob, verdween zelf een paar maand later. Jacob vertrok naar bezet België in het begin van december 1915. R. de Clercq werd afgesteld als leraar aan de Belgische school te Amsterdam, waarvan A. Deswarte bestuurder was, en ook als professor aan het koninklijk atheneum te Gent en bracht het overige gedeelte van zijn leven in beklagenswaardige omstandigheden door in Nederland. Hij liet over zijn afstelling in Dietsche Stemmen een pamflet verschijnen Havere tegen VlaanderenGa naar voetnoot(58). Wie het driftig temperament van de schrijver heeft gekend, zal zich niet verwonderen over de heftige en partijdige toon en inhoud van dit schrijven. Ik wijs echter nadrukkelijk ieder verdenking af die door hem wordt geopperd alsof ik onoprecht zou geweest zijn in mijn poging, om hem van zijn misstap weg te houden en in iets tot zijne afstelling zou hebben bijgedragen. Hij besefte zelf - en verklaarde zulks aan mijn medewerker Henri Jacobs - dat hij deze door zijn optreden onvermijdelijk maakte. De afdwaling van A. Jacob en R. de Clercq naar het activisme is een geval te meer van de geestelijke crisis, welke meerdere intellectuele Vlamingen in de loop van 1915 en vooral in 1916 hebben doorgemaakt. Geen van beiden was Duitsgezind in het begin van de oorlog, laat staan anti-Belgischgezind. Jacob was gedurende enige tijd medewerker van het ‘Office belge’ in Den Haag, waarover ik verder enige nadere inlichtingen zal verschaffen, en deed er gewetensvol zijn arbeid. R. de Clercq schreef het verontwaardigd gedicht Geen vriendschap on- | |
[pagina t.o. 272]
| |
8 / Een groep Vlaamse activisten in Nederland, anno 1915, samen met Nederlandse sympathisanten. Van links naar rechts: E. Rietjens, J. Eggen, L. Picard, F.C. Gerretson, A. Jacob, D. Hoek en R. De Clercq
9 / Frans Van Cauwelaert (links) en Julius Hoste jr., in Nederland hoofdredacteurs van het weekblad Vrij België (1915-1918)
| |
[pagina 273]
| |
der den helmGa naar voetnoot(59). Met beiden zijn goede krachten voor ons Vlaamse geestelijke heropleving teloor gegaan. Jacob was een uitmuntende taalkundige en scheen geroepen, om een van onze aanzienlijke universiteitsprofessoren te worden. R. de Clercq is in Vlaanderen best gekend bebleven door zijn vooroorlogse gedichten, welke door Emiel Hullebroeck werden getoonzet. Voor beiden is de overgang naar het activisme de ondergang geworden van hun wetenschappelijke of artistieke scheppingskracht.
De Vlamingen in Nederland konden echter niet zonder een eigen orgaan en een voor hen passende politieke leiding blijven. Op 27 augustus 1915 verscheen Vrij België, waarvan de verantwoordelijke leiding door Julius Hoste jr. en mijzelf werd verzekerd en dat zonder onderbreking tot op het einde van de oorlog is blijven verschijnenGa naar voetnoot(60). Ik heb in Vrij België naar de loop van de gebeurtenis mijn standpunt in de Vlaamse Beweging en tegenover de grote politieke vraagstukken, met welke onze regering te Ste-Adresse te doen had, steeds met grote openhartigheid uiteengezet. Een voornaam gedeelte van deze artikelen werd gebundeld en uitgegeven onder de titel Vrij BelgiëGa naar voetnoot(61). Een tweede gedeelte, dat mijn bijzonderste artikelen over de taalkwestie zou bevatten, bleef door de tijdsomstandigheden achterwege. De politiek van Vrij België werd door zekere Belgische bladen en door het zogen. Belgisch informatiebureauGa naar voetnoot(62) stelselmatig en soms op zeer perfide wijze verdacht gemaakt bij onze Franssprekende landgenoten en bevriende regeringen. Meer zal dienaangaande in volgende bladzijden worden verteld. Ik kan me evenwel slechts verheugen over de goede invloed, welke Vrij België in vaderlands zowel als in Vlaams opzicht bij vele Vlamingen, niet alleen in Nederland, | |
[pagina 274]
| |
maar ook in Engeland en Frankrijk en vooral bij onze soldaten van het IJzerfront heeft uitgeoefend. Ik kan alleen wensen dat zij ook thans nog door onbevooroordeelde geesten aan een nauwkeurig onderzoek zouden worden onderworpen. Ik kan deze vaststelling niet doen zonder tevens een diepgevoelde hulde te brengen aan de wijsheid en de onfeilbare loyauteit met welke mijn steeds betreurde vriend Hoste zijn zo gewaardeerd aandeel als ervaren journalist in de leiding van Vrij België heeft opgenomen. Ik ben herhaaldelijk voor weken en zelfs maanden afwezig geweest uit Den Haag. Nooit heb ik me over een afwijking van de gemeenschappelijk aangenomen gedragslijn te beklagen gehad. De onkreukbare eerlijkheid en de vastheid van overtuiging, die J. Hoste jr. steeds hebben gekenmerkt, hebben van onze samenwerking aan Vrij België voor mij een van mijn schone levenservaringen gemaakt. |
|