Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek
(1971)–Frans van Cauwelaert– Auteursrechtelijk beschermdUit het archief van Frans van Cauwelaert 1
[pagina 183]
| |
12
| |
[pagina 184]
| |
van een zeker aantal Vlaamsgezinde professoren, met een veelbelovend succes begonnen met de ontdubbeling in Vlaamse en Franse cursussen, die na de wereldoorlog op stelselmatige wijze werd voltrokken. De Vlaamse Vacantieleergangen - thans ter ere van hun eerste voorzitter Vliebergh-leergangen geheten - trokken ieder jaar, zonder enige aanmoediging van hogerhand, honderden leerzuchtige leraren uit alle delen van het Vlaamse land, bezield met een levendig verlangen om zich in het onderricht in eigen taal verder te bekwamen, voor een week naar Leuven. De gelijksoortige Franstalige leergangen, die op het initiatief van de geestelijke overheid ingericht en door het Episcopaat financieel geholpen werden, verdwenen reeds na een paar jaar roemloos bij gemis aan belangstelling. De katholieke Vlaamse Oud-HoogstudentenbondenGa naar voetnoot(305) kregen intussen een bepalende invloed over het katholiek politiek leven in het Vlaamse land, o.m. langs het Katholieke Vlaamsche SecretariaatGa naar voetnoot(306), dat onder hun leiding stond en waarvan de dagelijkse werkzaamheden werden toevertrouwd aan de toen nog jonge, maar zo begaafde doctor in de Germaanse talen, Ernest ClaesGa naar voetnoot(307). Het was mede onder hun aansporing dat in mei 1914 in de WagnerGa naar voetnoot(308) te Antwerpen werd overgegaan tot de stichting van de vennootschap, die te Brussel het Vlaams katholiek dagblad zou uitgeven, dat de naam De Standaard | |
[pagina 185]
| |
dragen zou. De politieke leiding zou aan mij worden toevertrouwd en het eerste nummer moest van de pers komen op 22 november 1914. De oorlog heeft deze gebeurtenis met vier jaar vertraagd, maar het program, dat zou worden verdedigd en dat door mij werd opgesteld, verscheen in Hooger Leven van 1 augustus 1914Ga naar voetnoot(309). De omwoelingen van de oorlog hebben niet verhinderd dat zijn grondbeginselen ook nog na de oorlog hun geldigheid hadden bewaard. Deze ongewone stuwkracht van de Vlaamse gedachte en vernieuwingsbehoefte, alhoewel deze bij de katholieken het duidelijkste en het meest ondernemend was, bleef tot het gelovig gedeelte van onze bevolking niet beperkt. De Vlaamse wetenschappelijke congressen, ook deze van de hoogstudenten die te Gent werden gehouden, gaven elk jaar een indrukwekkend bewijs van de vooruitgang van het Vlaams wetenschappelijk leven en van de saamhorigheid welke, tot ergernis van sommige bekrompen partijmensen van rechts en links, de leuze van de Vlamingen in de strijd voor hun rechtsherstel was geworden. Deze saamhorigheid was ook kenmerkend voor de volksactie, die over geheel het Vlaamse land door het secretariaat van de Vlaamsche Hoogeschoolcommissie onder de waardige leiding van Hippoliet Meert werd gevoerd en die er in slaagde op enkele maanden meer dan honderdduizend handtekeningen ten gunste van de vervlaamsing van de Gentse hogeschool te verzamelen. Drieduizend hogeschoolgediplomeerden, honderden gemeenteraden en al de provinciale besturen van het Vlaamse land gaven dezelfde wens te kennen. De volksvergaderingen, die elke zondag bij tientallen en zelfs op weekdagen werden gehouden, kenden een steeds toenemende bijval. Zelfs de gewelven van het justitiepaleis te Brussel hebben gedaverd van het applaus van een opeengedrongen menigte, wanneer er de vervlaamsing van de Gentse hogeschool door onze meest vooraanstaande sprekers werd verdedigd. Deze algemene opwelling van geestdrift en strijdlust voor de vervlaamsing van ons volksleven maakte van elke openbare betoging of feestelijke herdenking, zoals | |
[pagina 186]
| |
de viering van de Guldensporenslag, een waar machtsvertoon. Ik hoop in een andere publicatie, meer bijzonder aan de Vlaamse Beweging in het begin van deze eeuw gewijd, meer bijzonderheden dienaangaande en omtrent de morele betekenis van al deze verschijnselen te kunnen geven. Een enkel feit moge om zijn zeldzame verschijning reeds in verband met deze politieke herinneringen worden vermeld: de viering van Pastoor Hugo VerriestGa naar voetnoot(310) die op zondag 17 augustus 1913 te Ingooigem plaats vond. Hugo Verriest had op de ontwikkeling van de Vlaamse Beweging, niet alleen als de meester van Albrecht Rodenbach, maar als een Vlaams strijder, waarvan m.i. de betekenis voor onze Beweging nog niet voldoende gekend is, als de ideale zaaier zoals zijn vriend Hendrik Persijn hem heeft gekenschetstGa naar voetnoot(311), een diepgaande invloed uitgeoefend. Hij bleef in alles een onberispelijk priester. Zijn geliefde leuze was ‘alleman mee’ en zijn grondregel ‘ons volk moet herleven’. Zijn viering, door een welige zon begunstigd, werd een van de heerlijkste dagen van onze reeds oude Vlaamse strijd. Stijn Streuvels, die reeds zijn roem als schrijver had gevestigd, verbrak zijn gewone afzijdigheid om gedurende drie volle maanden zijn kostbare tijd te besteden aan het schrijven van brieven, inzamelen van geld en het verenigen van beschermers voor een waardige viering van de geliefde ‘paster van te lande’. Fernand ToussaintGa naar voetnoot(312) en Alfons SevensGa naar voetnoot(313) vervulden de | |
[pagina 187]
| |
taak van secretaris, en Gust Vermeylen zou de voornaamste feestredenaar zijn. Wanneer de dag der verheerlijking aanbrak en de eindeloze stoet van deelnemers, overwuifd met honderden vlaggen en overkoepeld door de zware bomen die de baan afzoomden, uit Vichte naar de woning van de gevierde afdaalden, dan werd de visie die Streuvels in Hooger Leven van de komende gebeurtenis had gegeven, letterlijk bewaarheid: het was de optocht van een volk dat opstapte naar de verovering van het beloofde land, waar het ‘de aartsvader’ wilde begroeten. Wijzend op de betekenis van deze viering besloot hij: ‘Er zijn geluiden die niet vergaan en gebaren die eeuwig duren’, en zo had het kunnen en moeten wordenGa naar voetnoot(314). Ik weersta slechts met moeite aan verdere uitweidingen over de kracht die de opkomst van de Vlaamse Beweging in de jaren die onmiddellijk de oorlog van 1914-1918 voorafgingen, kenmerkte. Ook buiten de kring van de eigenlijke Vlamingen vonden onze beginselen welsprekende en gezaghebbende verdedigers. Edmond Picard kwam voor onze zaak op in Le Petit BleuGa naar voetnoot(315), en Prof. KurthGa naar voetnoot(316) hield op 10 september 1913 te Gent op de 20ste landdag van de Christene Onderwijzers een rede, waarin een dringend beroep werd gedaan op alle Belgen, om aan de Vlamingen recht te doen wedervaren en aldus de eenheid van het land te vrijwarenGa naar voetnoot(317). | |
[pagina 188]
| |
Ons politiek leven ontsnapte natuurlijk niet aan de weerslag van een zo veelzijdige en toenemende bedrijvigheid op Vlaams gebied. De tijd scheen niet verre af dat we op wetgevend gebied de hervormingen zouden kunnen voltrekken, die aan ons Vlaams volk de middelen en de veiligheid van zijn eigen beschavingsleven zouden verzekeren. Het voorstel tot vervlaamsing van de hogeschool te Gent, dat na de ontbinding van de Kamers in 1912, op 12 november van hetzelfde jaar door zijn oorspronkelijke ondertekenaars opnieuw was ingediend geworden, werd in maart 1914 door de afdelingen van de Kamer goedgekeurd met drieënzestig stemmen tegen en twaalf onthoudingen; onder de voor-stemmers bevonden zich vier leden van de regeringGa naar voetnoot(318). Het hoofd van de regering, Baron de Broqueville, hield in de zomer van 1914 te Turnhout een rede die, alhoewel enigszins dubbelzinnig in haar besluit - naar de stijl eigen aan de spreker - de indruk gaf dat de regering het standpunt van de Vlamingen reeds dicht was genaderd, zodat de minister van Kunsten en Wetenschappen, Burggraaf Poullet, die beter dan wie ook met de gesteldheid van de regering tegenover de hogeschoolkwestie bekend was, later heeft kunnen verklaren dat zonder de oorlog een voor de Vlamingen bevredigende oplossing binnen weinige maanden ware bereikt geworden. Ik meen te mogen zeggen dat ik ook aan de strijd van de Vlamingen buiten het parlement, in de jaren die de oorlog voorafgingen, een treffelijk aandeel heb genomen. Er zijn weinig grote vergaderingen, landdagen of congressen gehouden geworden op welke ik niet het woord heb gevoerd. Mijn deelneming aan de propaganda voor de vervlaamsing van de hogeschool te Gent moge als voldoende bekend worden beschouwd. Maar ik mag ook de verdiensten van enige initiatieven als de stichting van de OuderbondGa naar voetnoot(319), die op de vervlaamsing van het vrij katholiek mid- | |
[pagina 189]
| |
delbaar onderwijs een merkelijke invloed heeft uitgeoefend, of van een actieve medewerking aan het ontstaan en de ontwikkeling van de Vlaamse Vacantieleergangen te LeuvenGa naar voetnoot(320) en van Vlaamse cursussen aan de katholieke universiteitGa naar voetnoot(321) voor mij opeisen. Mijn bezorgdheid voor de sociale verheffing van ons volk moge o.m. blijken uit de voordrachten die ik op de sociale weken van de christene arbeidersorganisatie heb gehouden. |
|