Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek
(1971)–Frans van Cauwelaert– Auteursrechtelijk beschermdUit het archief van Frans van Cauwelaert 1
8
| |
[pagina 133]
| |
kon inbrengen, zodanig dat haar woordvoerders de regering ten laste meenden te moeten leggen, dat zij eenvoudig een gedeelte van het program van de linkse partijen had overgenomenGa naar voetnoot(195). Het zwaartepunt van de regeringsverklaring lag evenwel in twee vraagstukken, die de eerstkomende maanden van het parlementair leven zouden beheersen: het schoolvraagstuk, dat de voornaamste inzet was geweest van de jongste verkiezingen, en de uitbreiding van de militaire dienstplicht. De oppositie wilde ten allen prijze er een derde grote hervorming aan toevoegen: de herziening van de grondwet betreffende het stemrecht, de hoofdinzet van het kartel dat tussen de liberalen en de socialisten was gesloten geworden. Het was ook rondom dit probleem dat het debat over de regeringsverklaring zich in hoofdzaak bewoog. De socialistische partij beging echter een voor haar opzet noodlottige misstap. Zij besliste, en zulks blijkbaar tegen de raad van haar meest gezaghebbende parlementaire leiders in, dat indien de herziening van de grondwet door de Wetgevende Kamers niet werd in overweging genomen, geheel de bedrijvigheid van het land door een monsterstaking zou worden stilgelegd. De liberale partij kon natuurlijk met zulke bedreiging niet instemmen. Voor de regering werd zij een uitstekende uitweg om zich uit een moeilijke positie te redden. De grondwetsherziening en het zuiver algemeen stemrecht dat er de natuurlijke uitkomst moest van worden, had ook in de schoot van de rechterzijde haar aanhang. Woeste, en dat kon niemand verwonderen, was er een principiële tegenstander van, alhoewel hij in zijn jeugd het zuiver algemeen stemrecht voor Frankrijk had geprezen omdat, zo verklaarde hij op 24 januari 1913 in de Kamer in het debat over het in-overweging-nemen van het voorstel-Vandervelde, op het einde van het liberaal rijksbewind in Frankrijk het zuiver algemeen stemrecht een Kamer had verkozen die aan orde en vrijheid gehecht wasGa naar voetnoot(196). De democratische vleugel waarin J. Renkin en H. Carton de Wiart met Arthur Verhaegen de voorposten hadden verzekerd, was sedert lang voor het eenvou- | |
[pagina 134]
| |
dig algemeen stemrecht gewonnen. Tussen beide uitersten bevonden zich heel wat katholieke gekozenen die voor meer gelijkheid van stemrecht waren te vinden mits zekere waarborgen van leeftijd, toekenning van een tweede stem aan de huisvaders op vijfendertig jaar, toekenning van hetzelfde stemrecht aan de vrouwen, enz. Ikzelf verklaarde in mijn tussenkomst dat ik niet bevreesd was voor het zuiver algemeen stemrecht, maar dat het logischer en billijkerwijze ook tot de vrouwen moest worden uitgebreid. Ik was het evenwel met de regering eens dat het gezag van de uitvoerende macht tegenover elke bedreiging van buitenaf moest worden gehandhaafd en dat ik in dit opzicht de regering trouw zou steunenGa naar voetnoot(197). De socialisten zouden waarschijnlijk voor een of ander van deze modaliteiten te vinden zijn geweest. In de zitting van 23 januari 1913 verklaarde Vandervelde: ‘Est-ce que vous croyez sérieusement, monsieur le ministre, que si vous proposiez le suffrage universel à 25 ans et le double vote du père de famille, que si vous trouviez à la constituante une majorité des deux tiers pour voter ce système, nous ferions chose aussi grave que d'organiser la grève générale sur une différence aussi peu importante?’ Het is niet op een kwestie van jaren, zo verklaarde Vandervelde verder, dat de socialistische partij zich wil verstarrenGa naar voetnoot(198). De rechterzijde was echter te verdeeld om het vraagstuk van de grondwetsherziening reeds aan de orde van de dag te laten stellen. De Broqueville bleef dan ook bij zijn afwijzend standpunt, alhoewel hij reeds in de regeringsverklaring voldoende te verstaan had gegeven, dat het bestaande regiem niet lang meer ongewijzigd zou kunnen voortbestaan. De bespreking over de grondwetsherziening, begonnen op 22 januari 1913 rondom de vraag tot inoverwegingneming van het voorstel dat door Em. Vandervelde werd ingediend, om verschillende artikelen van de grondwet aan herziening te onderwerpen, duurde met korte onderbrekingen tot de 7de februari. De inoverwegingneming werd, rechts tegen links, verworpen met 93 stem- | |
[pagina 135]
| |
men tegen 83 en twee onthoudingenGa naar voetnoot(199). Daarmee was evenwel het vraagstuk niet van de baan. De bedreiging van een algemene staking, die voor de lente voorzien werd, en die gemakkelijk een revolutionair karakter zou nemen en mogelijk enige nieuwe slachtoffers zou toevoegen aan de doden die te Leuven en te LuikGa naar voetnoot(200) een tragisch uitzicht aan het probleem van de stemrechtgelijkheid hadden gegeven, bleef als een donkere wolk boven het land hangen. Langs alle zijden werd het verlangen gevoed aan een zo noodlottige krachtproef te ontkomen. De positie door de regering ingenomen was onaantastbaar: geen beslissing onder bedreiging met geweld. De socialisten verergerden de bedreiging met een algemene werkstaking, door er de bedreiging met een parlementaire obstructie aan toe te voegen. De Broqueville bracht terloops ook een ander argument te voorschijn, dat ten slotte de uitweg heeft mogelijk gemaakt. Men begint niet, zo zegde hij, aan een grondwetsherziening, zonder te weten waar men heen gaat. Daar de meerderheid die voor de grondwetsherziening vereist wordt, de macht van een enkele partij te boven gaat, is het wenselijk dat geen beslissing tot herziening worde getroffen, zonder dat voorafgaandelijk een virtuele overeenkomst over de bedoelde hervorming wordt bereikt. Er kan wellicht worden gepraat, had Helleputte reeds in de maand juli gezegdGa naar voetnoot(201). De Broqueville gaf aan de Kamer op 23 januari 1913 te kennen dat, op het ogenblik dat de bedreigingen een aanvang namen, de regering zich bezighield met het vraagstuk van de herziening | |
[pagina 136]
| |
van de verkiezingswetten betreffende de provinciën en de gemeenten. Zij had reeds gedacht aan zekere belangrijke persoonlijkheden van verschillende politieke overtuiging en al dan niet tot het Parlement behorende, die een commissie zouden uitmaken gelast met het zoeken naar de voor provincie en gemeente best passende verkiezingsformule. ‘In normale omstandigheden’, zo voegde hij er aan toe, ‘moet de geest van verstandhouding en verzoening door de regering tot het uiterste worden beoefend, maar toen we voor een revolutionaire bedreiging werden geplaatst, hebben we onze voornemens op zij geschoven’Ga naar voetnoot(202). Anseele antwoordde op deze als handigheid merkwaardige redevoering op een gepassioneerde maar ook ontroerende wijzeGa naar voetnoot(203). Waarna Woeste tussenkwam op minder gelukkige wijze. Zijn verzet tegen het algemeen zuiver stemrecht bleef principieel en de motivering was niet van aard om de socialisten tot meer bedaren te brengen. Voor de socialistische arbeiders, zegde zij, betekent de instelling van het zuiver algemeen stemrecht, minder werken en meer verdienen. En later voegde hij er aan toe, dat in de grond het vereenvoudigde stemrecht in de bedoeling van de socialisten slechts als een middel werd beschouwd om de samenleving volledig om te werpenGa naar voetnoot(204). Het bleef tot het einde toe een gespannen maar een waardig debat, waaraan leidende persoonlijkheden van de verschillende partijen op merkwaardige wijze deelnamen. De rechterzijde alhoewel inwendig verdeeld bleek echter beslist, om als één gesloten geheel de regering te steunen en verwierp, zoals reeds gezegd, de inoverwegingneming van het voorstel-Vandervelde. | |
[pagina 137]
| |
De heer Hymans voorzag deze uitslag in de redevoering die hij uitsprak op 24 en 29 januari, een rede die ongetwijfeld tot de beste behoort welke door de liberale leider in de Kamer werden uitgesproken. Hij wilde echter nog een uiterste poging wagen om de mogelijkheid van een algemene werkstaking af te wenden. Aanknopende bij de mededeling van de Broqueville betreffende de oprichting van een gemengde commissie voor het onderzoek van het provinciaal en het gemeentelijk stemrecht, vroeg Hymans of de regering het niet mogelijk achtte dat, eenmaal de bedreiging van de werkstaking opgeheven, een commissie zou worden tot stand gebracht die, gebruik makende van zekere posities welke aan het Parlement de herziening van het stemrecht vroegen, het verkiezingsprobleem in zijn geheel zou bespreken en wellicht een aannemelijke oplossing zou voorbrengen. Vandervelde sloot zich bij het voorstel van Hymans aan, en Destrée verzekerde in de vergadering van 5 februari dat deze toegeving door de arbeiders als voldoende zou worden beschouwd om tot een vreedzame houding terug te keren. Daarop werd evenwel noch door de regering, noch door de katholieke partij ingegaan. Deze was blijkbaar inwendig te zeer verdeeld om een zo tegemoetkomende houding aan te nemen. De regering, ongetwijfeld gesterkt door het verzet dat zich ook in de schoot van de liberale partij openbaarde tegen ieder drukking van buitenaf, wenste noch het vertrouwen van hare meerderheid noch haar aanzien tegenover de openbare mening te verzwakkenGa naar voetnoot(205). Daarmee was echter de kwestie niet van de baan. In de Kamer was er niemand, blijkbaar althans, die de algemene werkstaking met een licht gemoed beschouwde. Men kan de gematigde toon niet loochenen op welke Vandervelde zich in dit kritisch debat en ook bij de daaropvolgende incidenten uitdrukte, maar de spanning die in de gemoederen van de socialistische arbeiders heerste bleef aanduren. Een ongewone tussenkomst scheen plots een oplossing te hebben gebracht. De burgemeesters van de negen provinciale hoofdsteden werden door de burgemeester van BrusselGa naar voetnoot(206) op zijn stadhuis | |
[pagina 138]
| |
bijeengeroepen. Zij beslisten een delegatie van de vier voornaamste steden naar de Broqueville te zenden. De burgemeesters bezochten de Broqueville op de 28e februari. Zij drongen er op aan dat hij de verzoening zou mogelijk maken en er in zou toestemmen dat het vraagstuk van de herziening van de Grondwet ter studie zou worden gelegd. De Broqueville, na hulde te hebben gebracht aan het initiatief van de burgemeesters, zou - aldus het communiqué - hebben gezegd dat hij, wanneer eenmaal elke bedreiging was verdwenen, de vraag opnieuw aan de Raad van de Ministers zou onderwerpen en persoonlijk genegen was, een gebaar van verzoening en vredelievendheid te doen. Daarop besloot het Socialistische Comité van het Algemeen Stemrecht op 6 maart, dat de staking, die op 14 april moest uitbreken, zou worden verdaagd. Volgens de verklaring die Vandervelde in de Kamer gaf, betekende deze beslissing dat de staking eenvoudig werd afgelastGa naar voetnoot(207). Bij ordemotie bracht P. Hymans het gebeurde ter sprake in de Kamer op 12 maart en ondervroeg het hoofd van het Kabinet meer bepaaldelijk over zijn inzichten. Het antwoord van de Broqueville was echter ontwijkend. Hij vergenoegde zich met zekere verklaringen te herhalen die hij in vroegere redevoeringen reeds had gedaan en, na hulde te hebben gebracht aan de wijsheid en de moed van het stakingscomité voor de genomen beslissing, herinnerde hij er aan dat het verzet van de regering tegen de inoverwegingneming op een dubbel motief berust had: ten eerste de bedreiging met welke de onafhankelijkheid van onze wetgevende instellingen werd in het gevaar gebracht, en ten tweede het feit dat de verkiezingen van 2 juni een afwijzing van het zuiver algemeen stemrecht waren geweest. Deze tweede factor ‘subsiste à l'heure actuelle d'une façon absolue’. De enige wijze is, de kwestie door het kiezerskorps te laten beslechten, en de gelegenheid daartoe kan worden gevonden bij de partiële verkiezingen die vol- | |
[pagina 139]
| |
gend jaar (in 1914) moeten plaatsvinden. Zekere leden van de Kamer hebben reeds hun inzicht te kennen gegeven, om aan hun kiezers te vragen dat hun de vrije hand zou worden gelaten. Hij kwam echter terug op de door hem reeds vroeger geopperde gedachte van een gemengde commissie, die het provinciaal en het gemeentelijk verkiezingsstelsel in alle vrijheid zou onderzoeken. ‘Wellicht zal deze commissie tot het besluit komen, dat het mogelijk is in verkiezingsaangelegenheden een gemeenschappelijke arbeid te verrichten en de regering zal de aangeboden oplossingen in een brede geest en zonder enige vooringenomenheid onderzoeken.’Ga naar voetnoot(208) Deze verklaring in een milde vorm gehouden gaf evenwel de indruk dat de Broqueville, onder zekere invloeden, een gedeelte had teruggenomen van de verwachtingen, die hij bij de burgemeesters had gewekt en die door de heer Max waren bevestigd in een schrijven dat hij aan Vandervelde had gerichtGa naar voetnoot(209). Deze indruk kon enkel worden bevestigd door de rede welke Woeste daarna hield. Voor hem was de terugtocht van het stakingscomité gedeeltelijk wel een daad van wijsheid maar het was vooral een gedwongen gebaar. ‘Ce geste, si geste il y a eu, a été un geste forcé.’ Gij hebt begrepen, zich tot de socialisten richtende, dat de enige slachtoffers van de staking de arbeiders zouden zijn en gij zijt teruggedeinsd voor deze verantwoordelijkheid. ‘Voilà votre genre de conciliation! Il n'a pas eu d'autre portée.’ Wat gij wilt, is het eenvoudig en zuiver algemeen stemrecht; wij zijn niet bereid ons | |
[pagina 140]
| |
in de rangen van de oppositie te laten vangen. ‘Nous maintiendrons notre programme’Ga naar voetnoot(210). Deze redevoering, alhoewel zij door een gedeelte van de rechterzijde levendig werd toegejuicht, was niet van aard om de geest van verzoening te bevorderen. P. Hymans begon dan ook zijn antwoord met de woorden: ‘L'honorable M. Woeste vient de tenir un langage plein d'orgueil, un langage plein de haine et de passion, un langage de provocation.’ Hij heeft de verzachtende indruk die door de verklaringen van het hoofd der regering was verwekt, geheel te niet gedaan. Maar wat er ook moge worde gezegd en gedaan, men kan niet beletten dat de commissie, welke de regering wenst in het leven te roepen, in haar gedachtenwisseling ook de herziening van het algemeen stemrecht voor de wetgevende kamers aanrake, en met de hulp van de tijd en gezond verstand zullen we ons doel bereikenGa naar voetnoot(211). Wat kon verwacht gebeurde. Het stakingscomité reageerde en de staking brak uit op 14 april 1913. De openbare orde werd niet verstoord, doch op 16 april sprak Vandervelde van een wel geschat aantal van driehonderdzeventigduizend stakersGa naar voetnoot(212). Nieuwe pogingen om een verzoening mogelijk te maken zagen dan ook het licht. LorandGa naar voetnoot(213) diende diezelfde dag bij de Kamer een voor- | |
[pagina 141]
| |
stel in dat er toe strekte, een consultatie in te richten van het kiezerskorps omtrent de opportuniteit van een grondwetsherziening. De Kamer besliste bij eensgezindheid dat van het reglement zou worden afgeweken, om reeds volgende dag een onderzoek van zijn voorstel in de afdelingen mogelijk te maken. Een nieuwe verrassing kwam dezelfde dag van Hubin met het voorstel om de bespreking van de militiewet, die reeds weken aan de gang was, te verdagen, omdat het onmogelijk was een zo belangrijke vraag als de dienstplicht met de vereiste helderheid te bespreken in een atmosfeer geladen met zo zware bekommernissen, als deze door de algemene staking gewekt. Het scheen alsof geheel het debat over de grondwetsherziening ging herrijzen in een discussie over een zo eenvoudige vraag als de verdaging van een bespreking, die op veertien dagen werd bepaald! De Broqueville herinnerde nogmaals aan zijn vroegere verklaringen. De verkiezingen waren niet gunstig geweest voor een grondwetsherziening en onder bedreiging zou de regering in geen geval toegeven, maar in de commissie die zich met het gemeentelijk en provinciaal stemrecht zou bezighouden, kon vrij worden gepraat en, zijn vroegere mededelingen verduidelijkend, voegde hij er aan toe: ‘Indien in deze commissie een formule kan worden gevonden die beter is dan de tegenwoordige zelfs voor de verkiezing van de wetgevende Kamers, wie van ons zou er zich dan tegen verzetten dat een herziening zou mogelijk worden?’ Deze woorden werden onmiddellijk door Vandervelde onderstreept als een nieuw element; hij betreurde dat de leider van de regering niet vroeger met een zelfde duidelijkheid had gesproken. ‘Ware dit gebeurd’, zei Hymans, ‘dan ware de staking niet uitgebroken, en wellicht brengen zij ons een stap nader tot de ontspanning.’ De Broqueville verweerde zich tegen deze uitleg. Wat hij vroeger had gezegd omtrent de werkzaamheden van de Commissie, kon niet anders worden begrepen dan zijn woorden van de vorige dag. Wat Woeste er aan toevoegde, was in de grond niet tegenstrijdig met wat het hoofd van het Kabinet had verklaard, maar werd in zulke uitdagende termen gehuld dat de voorzitter alle moeite had om de orde te handhaven. Fulgence Masson was echter beslist een uiterste poging voor een vreedzame oplossing te wagen. Na een rede die van grote gematigdheid getuigde, nam hij het initiatief van een dagorde die, akte | |
[pagina 142]
| |
nemend van de verklaringen door Minister de Broqueville afgelegd betreffende de ontworpen stemrechtscommissie, aan deze woorden door de instemming van de Kamer een meer beduidend karakter zou geven. De stemming over deze dagorde, neergelegd op vrijdag, werd verdaagd tot de volgende dinsdag 22 aprilGa naar voetnoot(214). De dagorde van Masson e.a. werd lichtelijk gewijzigd door de heer Liebaert en enige leden van rechts, door aan het einde de woorden ‘répudiant et condamnant la grève générale’ toe te voegen. Masson aanvaardde de door Liebaert voorgestelde wijzigingen. Ook Vandervelde sloot zich aan bij het gedeelte van de tekst, dat betrekking had op de verklaringen door de leider van de regering afgelegd. Hij kon evenwel niet instemmen met de veroordeling van de werkstaking en vroeg dat er bij splitsing zou worden gestemd. De socialisten stemden dan ook tegen dit gedeelte van de tekst, maar het hoofdbestanddeel van de dagorde - de bevestiging van de door de regering gedane toezeggingen betreffende de stemrechtscommissie - werd met algemeenheid van stemmen beantwoord. De algemene werkstaking werd afgelast en zo eindigde met een merkwaardige betoging van gemeenschappelijke goede wil een strijd, die maanden lang het Parlement en het land in spanning en in zorg had gehoudenGa naar voetnoot(215).
Men moet in de politieke en de maatschappelijke sfeer van toen hebben geleefd om te begrijpen hoe het mogelijk geweest is, dat vanwege de rechterzijde zulke hardnekkige weerstand werd geboden tegen het verzoek om het vraagstuk van het algemeen stemrecht voor de Wetgevende Kamers, al zij het maar in de schoot van een niet-parlementaire commissie, rechtstreeks aan een onderzoek te onderwerpen. Nochtans was het vele - en wellicht de meeste - leden van de meerderheid duidelijk, dat aan een herziening van de grondwettelijke bepalingen betreffende de parlementaire verkiezingen in een nabije toekomst niet te ontkomen was. Men moet de bekrompenheid en de hoogmoedige vooringe- | |
[pagina 143]
| |
nomenheid hebben gekend met welke de toenmalige bourgeoisie de maatschappelijke en ook de taalkundige toestanden beoordeelde om een politiek te begrijpen, die door de traagheid van haar hervormingen grote schade aan de katholieke zaak - en ik bedoel niet alleen de katholieke politieke aangelegenheden - heeft toegebracht en welke, eilaas, in Minister Woeste een uitstekende maar eveneens onverzettelijke woordvoerder heeft gevonden. Door afkomst en opvoeding behoorde ook de Broqueville tot de bezittende stand maar, zoals ik het reeds hoger heb gezegd, hij was gevoelig aan de tekenen van de toekomst en zijn karakter leende tot overleg. Het is mijn persoonlijke overtuiging dat, indien hij zonder vrees voor de eenheid van de katholieke partij had kunnen handelen en zijn eigen neiging en inzicht had kunnen volgen, hij in de kwestie van het algemeen stemrecht verder zou gegaan zijn dan uit zijn verklaringen thans is gebleken. Vandaar de schijnbare dubbelzinnigheid die zijn optreden heeft gekenmerkt. Men kan het evenwel eens zijn om de behendigheid, de lenigheid en ook het uithoudingsvermogen te bewonderen met welke hij zich tot het einde toe en ten slotte met succes, op het gladde vlak waarop hij zich geplaatst had, heeft weten stand te houden. Hij bleef van het begin tot het einde, zowel in de Senaat als in de Kamer, de enige woordvoerder van de regering. |
|