Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek
(1971)–Frans van Cauwelaert– Auteursrechtelijk beschermdUit het archief van Frans van Cauwelaert 1
9
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
het ontwerp op de uitbreiding van de militaire dienstplicht. Het indienen van dit ontwerp, dat door de Broqueville in zijn regeringsverklaring van november werd aangekondigd, was voor vele katholieke kamerleden een onaangename verrassing. De wet op de persoonlijke dienstplicht werd in 1909 slechts door een gedeelte van de rechterzijde gestemd en zij betrof slechts één zoon per gezin. Het nieuwe ontwerp maakte de dienstplicht praktisch algemeen. Er was evenwel van deze verzwaring van dienstplicht geen spraak geweest bij de verkiezingen, die pas enkele maanden tevoren hadden plaatsgevonden. Het kiezerskorps kon dan ook de indruk krijgen dat het door onze partij was misleid geworden. Dit kon bijzonder gevreesd worden in het arrondissement Antwerpen, waar het antimilitarisme sedert meer dan een halve eeuw als een eerste politieke eis voor de gekozenen van de Meetingpartij - in feite de Katholieke Partij geworden - werd beschouwd. De verklaring welke door de Broqueville op 12 november 1912 werd afgelegd, dat onze militaire organisatie niet meer toeliet het hoofd te bieden aan de veiligheidszorgen die in de jongste maanden waren opgerezen, werd evenwel door de katholieke opinie zonder veel verzet opgenomen. Woeste was wel van oordeel dat de Broqueville de waarde van de ons bij traktaat verzekerde waarborgen scheen te onderschatten, maar hij voelde zich te oud, zo schreef hij in zijn Mémoires, om de val van de regering te veroorzaken en, waarschijnlijk het onthaal indachtig dat hij bij zijn vrienden had genoten bij het omstoten van de regering-Schollaert, gaf hij te kennen dat hij de regering zou steunenGa naar voetnoot(217). De gevaren op welke de Broqueville had gezinspeeld, waren echter duidelijk genoeg om niet aan de aandacht ook van de gewone burgers te ontsnappen. De bewapeningswedloop door Duitsland te land en ter zee ondernomen tegen Frankrijk en Engeland kon niet worden geloochend. Het incident van Agadir, waar de Duitse oorlogsboot de ‘Panther’ in juli 1911 zonder waarschuwing binnenliepGa naar voetnoot(218), was niet alleen een bewijs dat men in Berlijn de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
schijnbare zwakte op uitdagende wijze zocht uit te baten, maar had door de toegeeflijkheid van de toenmalige Franse eerste minister CaillauxGa naar voetnoot(219) de koloniale invloed van Duitsland tot aan de oevers van de Congostroom gebracht. Men behoefde bovendien niet zeer op de hoogte te zijn van de politiek en de gemoedsgesteltenis van het Duitse volk om te weten, dat deze sterk werden beheerst door de invloed van het ‘Alldeutscher Verband’Ga naar voetnoot(220). Deze organisatie schuwde de oorlog niet maar voorzag hem als een onvermijdelijk middel om van de primauteit van het Rijk, dat zich economisch reeds in Europa had gevestigd, ook op politiek gebied een werkelijkheid te maken. Tegen deze bedoeling stelde zich Frankrijk, dat intussen onder de leiding was gekomen van PoincaréGa naar voetnoot(221), krachtdadig te weer en vond in het Verenigd Koninkrijk, dat zich in zijn heerschappij te zeer bedreigd gevoelde, een trouwe bondgenoot. Dat voelde ook het volk. Ik had geen moeite om van de partijgedelegeerden voor het kanton Borgerhout, dat door mij sedert de jongste verkiezingen werd vertegenwoordigd, de vrijheid te verkrijgen om bij de behandeling van de aangekondigde nieuwe militiewet naar mijn beste inzicht te handelen. Ook Dr. Alfons Van de Perre, die mij in 1912 als kandidaat van de Nederduitsche Bond, bij traditie de meest antimilitaristische groep van de Meetingpartij, had vervangen, aarzelde niet zich ten gunste van de uitbreiding van de legerdienst uit te spreken. De Broqueville had bovendien de voorzorg genomen, een zeker aantal leden - en ik | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vermoed van verschillende partijen - op de hoogte te brengen o.a. van een mededeling van de Koning van RoemeniëGa naar voetnoot(222) aan Koning Albert, dat België bij een mogelijk gewapend conflict tussen Duitsland en Frankrijk niet meer op de onschendbaarheid van zijn grenzen moest rekenen. De Broqueville stelde de Kamer in haar geheel, in een vergadering met gesloten deuren die op 13 februari werd gehouden, op haar hoede voor de nakende gevarenGa naar voetnoot(223). De bespreking over de nieuwe militiewet begon op donderdag 14 februari met een redevoering van Minister de Broqueville, die praktisch geheel de zitting in beslag namGa naar voetnoot(224). Hij gaf een brede uiteenzetting van cijfers en van algemene beschouwingen omtrent onze verdedigingsmogelijkheden, die er op berekend waren om de eisen van zijn ontwerp te staven en waarop zakelijk niet veel viel aan te merken. De Slag aan de IJzer zou weldra op roemrijke wijze bewijzen dat het vertrouwen dat hij uitsprak in de moed van onze soldaten geen ijdel gezegde was. Hij liet zich echter ook verleiden door die neiging tot zelfgenoegzaamheid en onvaste beweringen, die onze openbare verklaringen maar al te dikwijls hebben gekenmerkt en niet weinig schade aan ons aanzien hebben toegebracht. Wanneer de Broqueville bevestigde dat onze bewapening in deugdelijkheid in geen enkel opzicht achter stond bij deze van geen enkele Europese grootmogendheid, dat de versterkingen van Luik en Namen volledig in orde warenGa naar voetnoot(225), dat de vesting | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
van Antwerpen met alle mogelijke haast werd afgewerkt en binnen korte tijd een van de machtigste versterkte plaatsen van de wereld zou zijn, dat de bevoorrading van het leger in voedingsmiddelen en munitie volledig op de hoogte was van wat door de bevoegde autoriteiten werd verlangd, zodat in geval van nood niet alleen een heldhaftige, maar tevens een schitterende en afdoende verdediging kon worden verwacht, dan vergat hij de lessen, welke de ervaring ons reeds had toegediend en bereidde hij het land, zij het dan onvrijwillig, op pijnlijke ontgoochelingen in 1914 voor. Beernaert had reeds eens voor de Kamer moeten bekennen dat de regering bij het uitvoeren van de vestingswerken te Luik door de militaire overheden op een schandelijke wijze was bedrogen geworden. Minister Helleputte had op de onbetrouwbaarheid van de inlichtingen van de militaire overheden nadrukkelijk gewezen in 1901. De verslaggever van het besproken militiewetsontwerp, Burggraaf du Bus de Warnaffe, had er nogmaals in zijn zeer goed gedocumenteerd verslag tegen gewaarschuwd: ‘Moeten wij herinneren aan de teleurstellingen die ons werden aangebracht door de Maasforten, de vestingen van Antwerpen, de militaire school, het bouwen van de nieuwe kazernen, de bewapeningskosten? (...) Zo handelde men ook, wat de legersterkte aangaat’Ga naar voetnoot(226). In een voetnota herinnerde de verslaggever eraan dat de heer Helleputte, in het verslag van 3 mei 1901 over het toen bij de Kamer ontvangen militieontwerp, de aandacht vestigde van de Kamer op de treurige gewoonte van het krijgsgenie, om ‘vooruit te gaan zonder te rekenen’ en, La GazetteGa naar voetnoot(227) citerende, met haar besloot: die handelwijze is laakbaar; ongelukkiglijk heeft zij door een lange gewoonte in de geest van onze generaals wortel geschoten. Wij hebben in België ministers van Oorlog gekend, ‘qui ont été de véritables maîtres dans l'art de mystifier les Chambres et qui en ont fait une institution.’ De Patriote, sedertdien La Libre BelgiqueGa naar voetnoot(228) ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
worden, sprak in een artikel, dat als het officieel standpunt van het blad werd voorgedragen, van ‘Menaces nouvelles du minotaure guerrier’ en verdedigde tegen de regering, dat we moesten vertrouwen op de internationale waarborgen van de ons opgelegde onzijdigheid en dat we eerder dan de legerlasten te verzwaren er moesten aan denken ze te verminderen. ‘Moins d'encasernement et plus de soldats, car c'est la caserne qui est odieuse, telle est la formule qui rallierait le pays’. En hare wens, getrouw aan de stellingen die zij vroeger reeds had verdedigd, ging in de richting van een legervorming die als grondslag zou hebben het volontariaat ‘et l'organisation sérieuse d'une garde civique généralisée à tous les cantons du pays’. De lessen bleken echter nog niet voldoende. In de vergadering van de Kamer, op 6 augustus 1913, verschafte Minister de Broqueville enige uitleg over wat hij noemde ‘un gros mécompte’, een grove misrekening die o.a. werd begaan in verband met de werken, die voor de versterking van Antwerpen, als voornaamste steunpunt van 's lands weerbaarheid, nodig werden geacht. Hij schatte de misrekening op circa 93.500.000. Essentiële onderdelen van een doelmatig verdedigingsplan waren eenvoudig over het hoofd gezien en de minister moest bovendien bekennen dat, zo de eerste fortenlinie in 1914 zou af zijn, de gehele afwerking van de vesting eerst voor 1916 was voorzienGa naar voetnoot(229). Op de bewapening waren de schattingen meer dan 50% beneden de werkelijkheid gebleven en - wat de minister in 1913 natuurlijk niet kon mededelen - toen de oorlog in augustus 1914 over ons uitbrak, waren niet eenmaal de zwaarste kanonnen afgeleverd. KruppGa naar voetnoot(230), die de bestellingen had weggedragen, was natuurlijk meer bezorgd om de tijdige verzorging van de keizerlijke legermacht dan die van het kleine België, dat voor de slachtbank was bestemd! De oorlog van 1914 zou eens | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
te meer en eilaas op een tragische wijze het bewijs leveren van de lichtvaardigheid - of was het ook onwetendheid - met welke de hogere militaire overheden ook ditmaal de minister over de waarde of de werkelijke toestand van onze verdedigingsmiddelen hadden ingelicht. We hebben echter - en hier bedoel ik niet alleen de uitvoerende overheden maar ook onze Wetgevende Kamers - naast wat ik noemde een neiging tot zelfoverschatting een andere neiging die aan deze bestuurlijke verzuimen of tekortkomingen een gemakkelijke straffeloosheid verzekert. We vinden het achteraf niet de moeite waard of ongewenst voor de rust van onze bewindvoerders of hun schuldige raadgevers om een grondig en nauwkeurig onderzoek in te stellen omtrent het gebeurde en zijn verantwoordelijkheden. De twee oorlogen, die we in de jongste vijftig jaar hebben meegemaakt en die de meest tragische gebeurtenissen zijn geweest die in onze zo bewogen nationale geschiedenis voorkomen, werden eenvoudig afgesloten met een serie van patriottische redevoeringen, zonder dat de balans van de passiva naast deze van de ware verdiensten met de vereiste zorg werd opgemaakt. En men make me niet de opmerking dat de Koningskwestie het tegenovergestelde zou kunnen bewijzen, want ik hoop te gelegener plaatse in deze herinneringen het bewijs te kunnen brengen, dat de Koningskwestie niet een vrucht is geweest van een gezonde bezorgdheid van het Parlement om het vertrouwen van het land in zijn instellingen te bevestigen, maar ontstaan is uit een zorgvuldig beraamd opzet van een beperkte groep van linkse en voornamelijk socialistische politieke persoonlijkheden, die slechts achteraf de steun van hun eigen partijgenoten hebben verworven. De bespreking van de militiewet verliep zonder merkwaardige bijzonderheden, in overeenstemming met de gekende standpunten door de verschillende partijen ingenomen. Lorand verdedigde een volksleger met korte diensttijd en gesteund op een regionale aanwerving, een standpunt dat vrij algemeen - met enig voorbehoud betreffende de regionale aanwerving - door de socialisten werd gedeeld. De liberale partij, bij monde vooral van haar leider, stemde in met de bezorgdheid van de regering en beloofde haar steun aan het militie-ontwerp. Enkele liberalen, o.a. Louis Franck en Dr. Persoons, verklaarden zich gunstig voor een vermindering | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
van de diensttijd tot op twaalf maand. De heer A. Devèze, die nog niet door de genade van het ministerschap tot meer bezonnenheid was gebracht, kwam met deze merkwaardige bedenking voor de dag, dat voor de regering de vereiste minimumgestalte van 1.54 meter i.p.v. 1.55, voor de aanneembaarheid van een militieplichtige, eenvoudig zou bedoeld zijn als een middel om meer Walen - kleiner van gestalte dan de Vlamingen - in het leger te brengen; ‘en is dat niet een clericale berekening?’ zo vroeg hij. Hij vond bovendien vijftien maand dienst teveel en sprak zich uit voor dienstverkorting. Ook iets dat hij, eenmaal minister van Landsverdediging, in patriottische stijl zou afwijzen. Van katholieke zijde werd zeer aangedrongen op de verbeteringen die moesten worden gebracht in de bescherming van de zedelijkheid en de godsdienstige bijstand van de soldaten. Dr. Van de Perre sprak dienaangaande op 26 en 27 februari 1913 een redevoering uit die de aandacht van de Kamer meer dan waard wasGa naar voetnoot(231), terwijl van de linkerzijde - en voornamelijk door de socialisten - verzet werd aangetekend tegen de vrijstelling van de priesters en tegen het bestaan van de universitaire eenheden. De bespreking werd enkele dagen onderbroken door de bespreking van een voorstel tot verdaging, dat op 16 april naar aanleiding van de algemene werkstaking door Hubin werd ingediend en dat aanleiding gaf tot de gemeenschappelijke motie, die door Masson werd voorgesteld en die, zoals reeds werd vermeld, aan de socialisten de mogelijkheid opende, aan de algemene staking een einde te stellenGa naar voetnoot(232). Het militie-ontwerp van de regering werd door de Kamer ongewijzigd aangenomen op 28 mei 1913 met honderd en drie stemmen voor, tweeënzestig stemmen tegen en vier onthou- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dingenGa naar voetnoot(233). Al de katholieke gekozenen van het arrondissement Antwerpen, met de uitzondering van Adelfons Henderickx, brachten een gunstige stemming uit.
Deze uitbreiding van de militaire dienstplicht kon evenwel niet geschieden zonder dat het vraagstuk van het taalgebruik te berde werd gebracht. De ontwaking van het Vlaamse volksbewustzijn had zich reeds bij de behandeling van de Gelijkheidswet op zulke treffende wijze geopenbaard en kwam op steeds krachtiger wijze tot uiting in de strijd voor de vervlaamsing van de hogeschool te Gent. Het zou onverantwoordelijk geweest zijn de nieuwe legerwet te aanvaarden zonder dat een krachtige poging werd ondernomen, om een einde te stellen aan een taalregime dat voor onze Vlaamse volksjongens vernederend en onbillijk was en beschamend voor geheel de Vlaamse volksgemeenschap. De Katholieke Vlaamsche Kamergroep, waarvan Dr. Julien Delbeke de voorzitter en ikzelf de secretaris was, besliste deze poging op zich te nemen. Wie enigszins op de hoogte is van de ergerlijke toestanden, tot welke de on- en anti-Vlaamse geest, waarvan ons leger doordrongen was, geleid heeft op het IJzerfront en van de noodlottige gevolgen die zich daaruit in de naoorlogse jaren hebben ontwikkeld, kan slechts diep betreuren dat de voorstellen en de onweerlegbare bewijzen, welke door de meest strijdbare leden van de Katholieke Kamergroep werden naar voren gebracht, op zulke luchthartige wijze door de regering en door de leden van het Parlement - zonder wezenlijk onderscheid tussen de partijen - werden afgewezen. Het ligt in mijn voornemen over het taaldrama, dat zich aan de IJzer heeft afgespeeld, in het passend verband breder uit te weiden. Het is een der meest beschamende en ergerlijke bladzijden van onze nationale geschiedenis geworden. Wat door de Katholieke Vlaamsche Kamergroep in 1913 ten gunste van een gezonde taalregeling voor het leger werd bereikt, schijnt vrij onbeduidend tegenover dat onheil. Er is niemand die het meer levendig gevoeld en betreurd heeft dan de Vlaamse volksvertegenwoordigers die zich voor een meer billijke en doelmatige oplossing hebben inge- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
spannen en waarvan ik de enige nog overlevende ben. Het zou evenwel zeer onredelijk zijn de strijd die we hebben gevoerd, te willen beoordelen in het licht van latere gebeurtenissen. De Vlaamse gedachte die gedurende de jongste jaren in de katholieke Vlaamse studentenbeweging een zo veel belovende opbloei had gekend en die in de strijd voor de vervlaamsing van het hoger onderwijs haar machtigste ontplooiing zou vinden, was in het Parlement nog maar zwak vertegenwoordigd. Buiten C. Huysmans, Augusteyns en Pieter Daens zou men, in de rangen der oppositie, bezwaarlijk Vlamingen kunnen ontdekken die bereid waren om voor het leger een organisatie te steunen die de Vlamingen en Walen in afzonderlijke eenheden zou onderbrengen. Zelfs in de schoot van de Katholieke Vlaamsche Kamergroep die, trots het feit dat hij deel uitmaakte van de regeringsmeerderheid, in feite het gewicht van de strijd op zich heeft genomen, waren niet alle leden bereid het hoofd te bieden aan het misnoegen van de regering en de steeds gerede banbliksems van Woeste. De groep besliste een amendement in te dienen waarbij afzonderlijke Vlaamse en Waalse regimenten werden tot stand gebracht, een formule die reeds in de jaren vijftig werd aanbevolen door de zogenaamde Grievencommissie, in een verslag dat ook thans nog lezenswaardig isGa naar voetnoot(234). Doch reeds voor de stemming verloochenden drie van de ondertekenaars hun handtekening. In de hoop dat we toch het beginsel van de scheiding, zonder welke ons een regeling van het taalgebruik in het leger praktisch onmogelijk voorkwam, zouden kunnen redden, besloot de groep de indeling van Vlamingen en Walen in afzonderlijke regimenten prijs te geven voor de meer gematigde regeling, deze van afzonderlijke Vlaamse en Waalse eenheden, die in onze opvatting niet kleiner mochten zijn dan de compagnie. De Katholieke Vlaamsche Kamergroep nam evenwel de beslissing, op deze formule stand te houden ook tegen het verzet van de regering in, en ieder lid dat zich aan deze afspraak zou onttrekken te beschouwen als ontslagnemend uit de groep. Maar wat we vreesden gebeurde. De drie leden, die | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zich als voorstanders van Vlaamse regimenten reeds hadden teruggetrokken, maar niettemin aanvaard hadden om als mede-indieners van het nieuwe amendement op te treden, bezweken nogmaals voor de morele drukking die op hen werd uitgeoefend. Het amendement werd verworpen met eenennegentig stemmen tegen en slechts drieënvijftig voorGa naar voetnoot(235). Negenentwintig van deze laatste behoorden tot de Franstalige vertegenwoordiging. Vlamingen gelijk Dr. Persoons van Lokeren, Louis Franck van Antwerpen, Van Cauwenbergh, burgemeester van Lier, RaemdonckGa naar voetnoot(236), burgemeester van Lokeren, VerachtertGa naar voetnoot(237), vertegenwoordiger van het arrondissement Turnhout, naast de heren Nobels van Sint-Niklaas, SifferGa naar voetnoot(238) van Gent en De BueGa naar voetnoot(239) van Ukkel, die het amendement mede hadden ingediend, en vele anderen van welke men een betere houding had kunnen verwachten, bevonden zich tussen de tegenstemmers. Er was nochtans een grondige bespreking voorafgegaan, waaruit blijken moest dat de taaltoestanden die in het leger heersten, ondraaglijk waren voor de Vlamingen. Het zou te ver leiden in bijzonderheden te treden over een toestand, die thans ondenkbaar is geworden. Een paar feiten mogen evenwel als tekenend worden | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
aangehaald. Op vierentwintig geneesheren, gehecht aan het militair gasthuis te Antwerpen waren er volgens Dr. Van de Perre zes Vlamingen en achttien Walen, waarvan er slechts twee onze taal machtig waren. Dr. BorginonGa naar voetnoot(240) bewees met cijfers die hem door de minister van Oorlog zelf waren verschaft, dat het aantal soldaten die gestraft werden, dienstverlenging moesten ondergaan of het leger ontvluchtten, evenredig groter was bij de Vlamingen dan bij de Walen en dat zulks alleen te verklaren was door de wanverhoudingen welke groeiden uit de onkennis van de taal van de Vlaamse soldaten bij de meeste officieren en onderofficieren en de onvermijdelijke vooringenomenheid tegenover de fransonkundige soldaten die daarmede gepaard gingGa naar voetnoot(241). De regering vrees- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de terecht of ten onrechte dat, indien de Vlaamsche Groep in zijn geheel stand hield, een meerderheid tegen haar zou kunnen worden gevormd. De Katholieke Vlaamsche Kamergroep had ook deze mogelijkheid in overweging genomen en besliste het risico te trotseren. Doch de HH. Siffer, Nobels en De Bue bezweken onder de vrees van dit gevaar en onder de denkbare gevolgen die men niet verwaarloosd had vóór hun ogen tot schrikbeelden op te blazen. De groep bleef echter bij zijn disciplinair besluit dat de leden die aan de afspraak ontrouw zouden worden als ontslagnemenden zouden worden beschouwd. Dit gaf zelfs aanleiding tot een incident tussen de heer Siffer en mijzelf, dat de President Schollaert, door mij daartoe aangezocht, vruchteloos gepoogd heeft bij te leggen en dat slechts door de oorlog werd uitgewist. Ten einde vrijer armslag voor de behandeling van het talenvraagstuk in het leger te verkrijgen, werd door mij in opdracht van de Katholieke Vlaamsche Kamergroep gevraagd, dat een afzonderlijke bespreking aan deze aangelegenheid zou worden gewijd. Toen de Broqueville zijn inzicht te kennen gaf over het taalgebruik een bijzonder ontwerp in te dienen, vroeg ik ook dat de eindstemming over het militie-ontwerp niet zou plaatsvinden, vooraleer het taalvraagstuk door de Kamer zou zijn behandeld. De Broqueville schonk ons op beide wensen voldoeningGa naar voetnoot(242). Deze tactiek bleek niet geheel ondoelmatig. Het ontwerp dat door de Broqueville werd ingediend bevatte, vooral wat de opleiding van de officieren en onderofficieren betrof, zekere beginselen die de omgang van de Vlaamse soldaten met hun overheden en ene meer rationele en ja menswaardige opleiding van de Vlaamse rekruten zouden hebben voorbereid en vermoedelijk de weg naar meer afdoende her- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vormingen zouden hebben geëffend. Doch, afgezien van het nadeel dat de gewenste uitslagen eerst na een zeker aantal jaren konden voelbaar worden, daar het regeringsontwerp niets veranderde aan de toestand van de officieren en onderofficieren die reeds in dienst waren en zelfs niet aan de bevorderingsvoorwaarden van de toekomstige officieren die reeds in de militaire school waren opgenomen, was het wetsontwerp bezwaard met een dubbel vooroordeel, dat de leden van de Katholieke Vlaamsche Kamergroep vruchteloos hebben bestreden. Ten eerste, dat de vermenging van de Vlaamse en de Franstalige soldaten in dezelfde eenheden een voorwaarde zou zijn van de eenheid van de legerleiding en zelfs van het behoud van 's lands eenheid, en ten tweede dat het mogelijk zou wezen de kennis van beide landstalen, die voor een goede leiding van de soldaten als noodzakelijk werd erkend, zou kunnen verzekerd worden bij de reserve-officieren en onderofficieren, die in oorlogstijd een aanzienlijk gedeelte van de kaders zouden uitmaken, in omstandigheden die meer dan ooit een nauwe samenwerking en een stevig moreel verband tussen soldaat en meerdere vereisten. In zijn inleidende redevoering op de behandeling van de wet op het taalgebruik in het leger zegde de Broqueville o.a.: ‘La loi est dominée par deux pensées. La première (...) éviter, dans la mesure du possible, tout antagonisme entre nos deux races. (...) La deuxième (...) il est indispensable d'assurer la parfaite unité de l'armée’Ga naar voetnoot(243). Toen ik op 7 maart de hoop uitsprak in verband met de Duitssprekende militairen uit Luxemburg, dat de soldaten die een zelfde taal spraken samen zouden worden gebracht, zegde de Broqueville bij onderbreking: ‘Je ne le ferai pas, je m'y opposerai de toutes mes forces, et j'ai même été jusqu'à dire que ce serait un crime contre l'unité nationale que de faire pareille chose.’ Men kan thans de holheid van deze patriottische dramatiek vaststellen, zoals ook van ‘le crime contre l'esprit’ dat H. Carton de Wiart ontdekte in de vervlaamsing van de hogeschool te Gent. Maar in 1913 voelden zelfs vele Vlaamse vertegenwoordigers zich bij zulke taal zeer bezorgdGa naar voetnoot(244). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De Broqueville ontmoette de zo gewettigde bezwaren van de Vlamingen ternauwernood, tenzij met het drakerig schrikbeeld dat met de geringste organische splitsing tussen de Vlaams- en Franssprekende soldaten zelfs de grondpijlers van 's lands eenheid en van de verbondenheid van het leger zouden worden in gevaar gebracht. Ik heb nooit kunnen begrijpen dat zulke onnozele bedreiging voldoende is geweest om zelfs overtuigde Vlaamsgezinden zoals Louis Franck en Dr. Persoons, die zelfs het excuus niet hadden de regeringsmeerderheid niet te willen in gevaar brengen, te doen wijken. De Broqueville verwaarloosde weliswaar ook niet de snaar van de verleiding en het ontbrak hem niet aan behartigenswaardige woorden over de plicht van de militaire overheidspersonen om door het aanleren van de taal van hun soldaten de zedelijke samenhang mogelijk te maken die voor een doeltreffende en mensenwaardige samenwerking onmisbaar isGa naar voetnoot(245). De Broqueville verklaarde op de Kamervergadering van 19 februari 1913: ‘Le bon officier est, tout à la fois, un éducateur et un entraîneur d'hommes (...) et je considère que c'est une véritable dérision de penser que l'officier soit capable de remplir sa mission dans toute sa plénitude s'il ne peut pas bien se faire comprendre des hommes qu'il a sous ses ordres!’ Ik wil de Broqueville niet van bewuste onoprechtheid in deze verdenken, alhoewel - zoals ik het reeds heb doen opmerken - de politieke behendigheid het bij hem wel eens op de rechtzinnigheid heeft gewonnen. Doch hij had uit de bespreking die over zijn taalontwerp werd gevoerd wel kunnen leren, dat hij voor zijn veralgemeende tweetaligheid op de medewerking van onze franstaligen niet moest rekenen en de door hem gewilde hervormingen onvermijdelijk - althans voor vele jaren nog - falikant moesten uitkomen. Destrée liet er geen ogenblik gras over groeien. ‘Wij, Walen’, zo verklaarde hij op 16 april 1913, ‘wij willen geen Vlaams leren. Gij wilt er ons toe dwingen Vlaams te leren, dat is een dwingelandij die we niet zullen dulden.’ Hij ontving op deze verklaring goedkeuringen van de uiterst linkerzijdeGa naar voetnoot(246) | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Zijn partijgenoot Royer was niet minder tegen elke verplichte kennis van het Vlaams door de Walen. ‘Ce que je redoutais le plus’, zegt hij, ‘c'était qu'on imposât un jour en Wallonie l'enseignement du flamand même à l'école primaire’Ga naar voetnoot(247). De liberaal AsouGa naar voetnoot(248) was even kategorisch in zijn verzet. ‘(...) Cette obligation de connaître le flamand pour pouvoir occuper, dans le pays entier, le moindre grade à l'armée, sera ressentie par la Wallonie comme une violence et une provocation (...)’Ga naar voetnoot(249). Onnodig eraan toe te voegen dat de pogingen van katholieke zijde ondernomen om een billijke talenregeling voor het leger te verwezenlijken, in de Franse pers met niet minder heftigheid werden bestreden. Dat de niet-katholieke pers zich daarbij bijzonder onderscheidde, was als steeds een gewoon verschijnsel. De ‘Ligue Wallonne’ en de Ligue nationale pour la Défense de la Langue françaiseGa naar voetnoot(250), die toen nog in staat waren een zekere agitatie te Brussel en in de Waalse streken te verwekken, spanden zich in naar hun beste vermogen om de Walen beducht te maken voor de nieuwe poging tot overheersing, welke door de Vlamingen werd ondernomen. Hector ChainayeGa naar voetnoot(251), hoofdredacteur van La Lutte | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Wallonne. Le Journal de Combat de tous les Wallons, publiceerde tegen de amendementen door de ‘Flaminganten’ op het militaire wetsontwerp voorgesteld een brochure waarin hij op de eerste bladzijde de ‘députés flamingants’ betitelde met de fraaie benamingen van ‘les chefs peaux-rouges du Mouvement, les mangeurs de lapins vivants, les avaleurs de sabres’; het geheel werd ingeleid met de in blokletters gestelde fiere uitdaging: ‘Seule, exposée au danger, la Wallonie veut être défendue; elle est prête à se défendre, seule.’ De oorlog van 1914-1918 heeft op een tragische wijze getoond hoeveel waarde er aan deze zwatelende onzin moest worden gehecht. Het debat eindigde in de Kamer op vrijdag 23 mei en er bleef aan de Vlamingen niets over dan - om beterswil - hun goedkeuring aan het wetsontwerp van de regering, dat slechts lichte wijzigingen onderging, te verlenen. Dat was niet alleen het besluit van de katholieke Vlamingen, ook C. Huysmans, L. Franck, Augusteyns en de overige Vlaamsgezinden van de oppositie waren van dat oordeel. Het ontwerp, dat met achtennegentig stemmen voor en slechts vierentwintig tegen werd aangenomen, betekende trouwens - zoals ik het hoger reeds heb doen opmerken - een wezenlijke vooruitgang. Dr. van de Perre heeft de principiële betekenis ervan op klare wijze doen uitschijnen in een interview dat in Het Handelsblad van 11 juni 1913 werd opgenomen. Wellicht hadden wij enkele stemmen meer kunnen winnen voor de Vlaamse en de Waalse eenheden, indien wij aan de rekruten de vrije keuze tussen beide hadden gelaten. Dit konden we echter om principiële redenen niet aanvaarden. Wij wilden niet dat er geraakt werd aan het beginsel van de taalkundige homogeniteit van de Vlaamse zowel als van de Waalse gewesten en konden niet dulden dat de Vlaamse eenheden, door de aanwezigheid van de Franssprekende militianen uit ons eigen taalgebied, tot eenheden van de arme mensen zouden worden gemaakt. De in de Kamer en daarbuiten gevoerde strijd had evenwel de aandacht voor het talenprobleem in het leger in bredere kringen en vooral bij de Vlamingen zelf | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gewekt. Ook dit was niet te versmaden in een strijdperiode die het Vlaamse volksbewustzijn zichtbaar en op versnellende wijze naar een volledige ontwaking zou brengen. |
|