Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek
(1971)–Frans van Cauwelaert– Auteursrechtelijk beschermdUit het archief van Frans van Cauwelaert 1
7
| |
[pagina 127]
| |
ouderdomsdeken bij de opening van de zitting als secretaris mocht bijstaan in het voorlopig bureel. Ik genoot evenwel het voorrecht spoedig het voorwerp te worden van zijn bijzondere belangstelling en genegenheid en ik heb uit eigen ervaring zijn innemend karakter en zijn ruim begrijpen leren kennen. Beernaert, in tegenstelling met Woeste, had visie op de toekomst. Hij begroette aanmoedigend de opkomst van de jongeren die van invloed konden zijn op het volgend geslacht, en kon waardering tonen voor opvattingen die hem vreemd waren gebleven. In 1912 werd op initiatief van Kolonel ThysGa naar voetnoot(186), de bouwer van de spoorweg van Matadi naar Leopoldstad, en onder de hoge bescherming van Koning Albert, de ‘Union coloniale’ gesticht met de bedoeling de toen nog zwakke belangstelling voor en kennis van de Congolese vraagstukken in ons land te ontwikkelen en tevens de opkomst en de voorbereiding van bekwame bestuurlijke en private medewerkers voor Congo te bevorderen. Beernaert aanvaardde het voorzitterschap en samen met Thys, die zelf ondervoorzitter werd, verkreeg hij verder voor het ondervoorzitterschap enkele van de meest vooraanstaande figuren uit de drie nationale partijen: Léon de Lantsheere, Louis Franck en Em. Vandervelde. In de hoop dat ik me op mijne beurt aan de koloniale politiek zou wijden, deed Beernaert mij de eer aan mij, jongste lid van de Kamer en vreemd aan ieder koloniale activiteit, mede tot ondervoorzitter te doen benoemen. Een zelfde meegaandheid ondervond ik bij Beernaert ook inzake de Vlaamse Beweging. Toen ik hem, op zijn verzoek, een uiteenzetting gaf van onze Vlaamse betrachtingen, stelde hij mij de van zijnentwege begrijpelijke vraag, of ik niet vreesde op deze wijze de eenheid van het land in gevaar te brengen. Ik betoogde dat de verwezenlijking van onze eisen integendeel van aard was om een goede verstandhouding en een duurzame saamhorigheid van de Vlamingen met de Walen te bevorderen, terwijl de verdere miskenning van hun rechten ze onvermijdelijk tot verzet tegen de Belgische eenheid zou aandrijven. Met zichtbare ingenomenheid besloot Beernaert het gesprek met de woorden: ‘Puissiez-vous dire | |
[pagina 128]
| |
vrai.’ Van Woeste integendeel heb ik nooit anders dan de meest uitdagende en nijdige afwijzing tegenover de Vlaamse gedachte ondervonden. Kleine feiten, zo ge wilt, maar ervaringen vol betekenis voor een man lijk Beernaert. Zij zijn voor mij het begin geweest van een bijzondere sympathie, die in de nadere kennismaking met zijn politiek leven een vorm van grote bewondering en duurzame verering heeft aangenomen. Auguste Beernaert is in mijn ogen de grootste staatsman die sedert 1830 in onze Wetgevende Kamers heeft gezeteld. Er werd tot nu toe aan zijn werk en zijn verdiensten onvoldoende hulde gebracht. Hij openbaarde van jongsaf een zeldzame en veelzijdige begaafdheid. Op eenentwintigjarige leeftijd verwierf hij reeds te Leuven, met de grootste onderscheiding, zijn doctoraat in de rechten, won een reisbeurs en werd op dertigjarige leeftijd reeds advocaat bij het Hof van Verbreking. Het scheen vooreerst alsof zijn zo schitterend begonnen loopbaan zich op het veld van de rechtswetenschap en -beoefening zou voltrekken, met nevenbij de aanmoediging van de schone kunsten, die hem steeds lief zijn geweest. Zijn katholiciteit werd nooit in twijfel getrokken, maar van de eigenlijke politiek bleef hij aanvankelijk ver. In sommige kringen werd hij zelfs verdacht meer naar de gematigde liberale gedachte dan naar de katholieke partijpolitiek over te hellen. Iedere twijfel werd echter weggenomen, wanneer Malou hem in 1873 in zijn ministerie opnam als minister van Openbare Werken en hij in 1874 tot katholiek volksvertegenwoordiger werd gekozen door het arrondissement Tielt, dat hem tot op het einde van zijn leven trouw is gebleven. Het is niet mogelijk binnen de perken van deze beknopte herinneringen aan de grote politieke carrière, die sedertdien deze van Beernaert is geworden, de gewenste ruimte te verschaffen. Zij werd op een boeiende wijze geschetst door Graaf H. Carton de WiartGa naar voetnoot(187). Op de afdoende studie die het leven, het werk en de invloed van Beernaert op zijn tijd en de verdere toekomst van België tot hun volle recht zou brengen, wordt nog steeds gewacht. Hij was voorzitter van het Verbond der Katholieke Kringen onder het | |
[pagina 129]
| |
liberaal bewind, dat van 1878 tot 1884 het land regeerde. Hij nam een vooraanstaand aandeel in de strijd tegen de heilloze schoolwet, die het land toen in opschudding bracht, en in de triomfantelijke verkiezingsstrijd die aan de katholieke partij een meerderheid verschafte, die dertig jaar lang onafgebroken kon worden gehandhaafd. Hij werd opnieuw minister van Openbare Werken in het ministerie-Malou, dat onmiddellijk op de verkiezingen volgde. Doch toen Malou zijn ontslag nam uit solidariteit met Woeste en JacobsGa naar voetnoot(188), die na de woelige septemberdagen door Leopold ii om hun ontslag werden verzocht, werd Beernaert met de vorming van het nieuwe ministerie gelast. Tien jaar lang is hij aan het hoofd van de regering gebleven. Het is een van de meest vruchtbare en beslissende periodes geworden van onze parlementaire geschiedenis. Beernaert heeft zich nooit laten afwenden van de geest van gematigdheid, die volgens de bekende verkiezingsrede welke hij te Marche-en-Famenne had gehouden, de politiek van de katholieke partij na haar overwinning zou kenmerkenGa naar voetnoot(189). Beernaert opende de weg naar de maatschappelijke hervormingen, die sedertdien een van de hoofdbekommernissen van elke regering zijn gebleven. Hij bracht het algemeen maar tevens meervoudig stemrecht en het is aan zijn doorzicht en zijn gezag te danken dat Leopold ii er is kunnen in slagen de crisissen te overwinnen, die het begin van zijn Congo-ondernemingen herhaaldelijk hebben bedreigd. Op een van de meest gespannen ogenblikken heeft Beernaert, in wat Leopold ii zelf in een brief aan LambermontGa naar voetnoot(190) genoemd heeft ‘la patriotique folie de Beernaert’, aan de Koning | |
[pagina 130]
| |
geheel zijn persoonlijk fortuin willen ter beschikking stellen om hem uit de financiële moeilijkheden te helpen. ‘Si le Congo existe’, heeft Leopold ii tot Beernaert gezegd, ‘c'est grâce à vous’Ga naar voetnoot(191). In 1894 nam Beernaert ontslag, nadat zijn ontwerp op de evenredige vertegenwoordiging, welke hij voor de toekomst van het land als een onmisbare hervorming beschouwde, in de afdelingen was verworpen geworden, maar ongetwijfeld ook onder de tegenzin, welke de onwil van de meerderheid o.m. in militaire en sociale aangelegenheden onder de weerbarstige leiding van Woeste bij hem voor de leiding van de regeringspolitiek had doen groeien. De raadsvergadering van de ministers, op welke zijn ontslagneming definitief is geworden en voor welke Koning Leopold ii speciaal uit Zwitserland was teruggekeerd, is een van de meest aandoenlijke geweest, welke onze geschiedenis hebben gekend. De Koning putte zijn overredingskracht uit, om Beernaert van zijn beslissing af te brengen. Tot tweemaal toe zegde hij, dat hij zich aan de voeten wierp van Beernaert, om hem tot een beter inzicht te brengen; wanneer deze onverzettelijk bleef, brak de Koning in aanwezigheid van zijn minister in tranen uit. ‘Geen woorden’, zo zegde hij daarna, ‘kunnen voldoende uitdrukking geven aan mijn dankbaarheid voor de uitnemende diensten welke de heer Beernaert in de loop van tien opeenvolgende jaren bewezen heeft aan zijn land en zijn Koning, door zijn arbeid, zijn bekwaamheid en zijn onvergelijkbare toewijding’. In 1895 werd Beernaert voorzitter van de Kamer en hij verdedigde seeds met beslistheid de voorrang die aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers krachtens de geest van de grondwet moest worden erkend. De laatste jaren van zijn leven besteedde hij zijn rechtskundige wetenschap en zijn politiek gezag voornamelijk aan de ontwikkeling van het internationaal recht en de bevordering van de vrede, als officieel vertegenwoordiger van België op de Vredesconferentie van Den Haag in 1899 en in 1907, en tevens als voorzitter van de Interparlementaire Unie. Hij verdedigde vooral de verplichte arbitrage en de beperking van de bewapening en verwierf uit dien hoofde in 1909 de Nobelprijs voor de vrede. Hij was in de ware zin van het woord een man van universele beteke- | |
[pagina 131]
| |
nis. Er was geen overdrijving in de hulde, die Woeste, van wie hij heel wat tegenwerking op het binnenlands plan had te verdragen, uit naam van de rechterzijde hem bracht, en welke ik hier gaarne in haar treffende bewoordingen herhaal: ‘(...) Nous aimions à le considérer comme immortel. Immortel il l'est en effet par les initiatives nombreuses et fécondes qu'il a prises, par les services éclatants qu'il a rendus au pays, par les sillons qu'il a tracés. (...) Il a élargi à l'étranger le nom belge. (...) On pouvait, à beaucoup de titres, le considérer comme un citoyen de l'univers. C'est un homme qui faisait honneur à l'homme.’Ga naar voetnoot(192) Beernaert heeft woordelijk zijn levensspreuk verwezenlijkt: ‘Repos ailleurs’. Zijn laatste krachten werden aan het werk van de wereldvrede geofferd. Als Vlamingen vergeten wij niet dat het ook aan hem is dat we de oprichting in 1886 van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal en Letterkunde te danken hebben.
Ook Léon de Lantsheere was een zeldzaam briljante geest. Hij was een voornaam rechtsgeleerde en doceerde in deze hoedanigheid het strafrecht aan de hogeschool te Leuven. Hij was ook doctor in de Wijsbegeerte; een van de eerste werken die door het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte van Leuven werd uitgegeven, draagt zijn naamGa naar voetnoot(193). Hij was ook, naar mij werd verzekerd, tehuis in de Oosterse talen. Wanneer de besprekingen in de Kamer zijn aandacht niet vasthielden, zocht hij afleiding in de oplossing van vraagstukken van hoge mathesis. Bovendien koesterde hij een ware liefde voor zijn viool, welke hij elke dag tenminste gedurende een uur bespeelde. Dit alles, niettegenstaande hij in zijn jeugd bij het spel een oog had verloren. In politiek opzicht behoorde L. de Lantsheere tot de democratische vleugel van de rechterzijde, doch, alhoewel hij van huis uit de belangstelling voor het parlementair leven had meegekregen, bleek hij nooit tot de meest strijdlustigen te behoren. Zijn bekwaamheid en de voornaamheid van zijn omgang verzekerden hem evenwel een aanzienlijke plaats in de Kamer. Als minister van Justitie deed | |
[pagina 132]
| |
hij de wet aannemen bij welke de rechtspersoonlijkheid aan de vrije hogescholen van Leuven en Brussel werd toegekendGa naar voetnoot(194). |
|