Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek
(1971)–Frans van Cauwelaert– Auteursrechtelijk beschermdUit het archief van Frans van Cauwelaert 1
3
| |
[pagina 83]
| |
heer LégerGa naar voetnoot(56), senator van het arrondissement Gent-Eeklo, als oudste lid van beide Kamers en als jongste lid had ik de eer aan zijne zijde te zetelen als secretaris van het bureau. De socialisten, die toen nog niet genezen waren van hun vrees voor de hoflucht waarin ze zich in de jongste jaren zo lekker hebben gekoesterd, konden evenwel hun zenuwen niet geheel meester blijven. Terwijl de vergadering rechtstaande met luide toejuichingen de intrede van de Koning begroette, werd van socialistische zijde herhaaldelijk de kreet aangeheven: ‘Ontbinding! Leve het zuiver algemeen stemrecht’. Enkele leden wierpen over de vergadering briefjes, waarop dezelfde uitroep voorkwam, hetgeen voor natuurlijk gevolg had dat de toejuichingen en het hoera-geroep voor de Koning op de overige banken verdubbelde en dat ook de toeschouwers van de openbare tribunes aan de koningsgezinde betoging begonnen deel te nemenGa naar voetnoot(57). De toespraak van de Koning was vrij van ieder grootspraak, maar gaf uiting aan enkele bekommernissen, die steeds zijn regering zouden blijven beheersen en welke ook reeds bij zijn eedaflegging waren tot uiting gekomen: zijn bezorgdheid om de geestelijke en de morele waarden van de natie, de verheffing van de levensstandaard van de arbeiders door een degelijk vakonderwijs, een goede verstandhouding tussen Walen en Vlamingen, de schoolvrede en de verruiming van onze maatschappelijke wetgeving. ‘Het is aan de huisvader’, zo zegde hij woordelijk, ‘dat het recht toebehoort om te waken over de opvoeding en het onderwijs van zijn kind, en in volle vrijheid de school te kiezen waaraan hij zijn kind zal toevertrouwen. Mijn regering zal u maatregelen voorstellen, die hem de uitoefening van dit onvervreemdbaar recht op | |
[pagina 84]
| |
afdoende wijze zullen waarborgen.’ Zijn aankondiging van nieuwe maatschappelijke wetsontwerpen leidde hij in met de woorden: ‘Het lot van de minderbegoeden moet het voorwerp blijven van onze bestendige bezorgdheid.’Ga naar voetnoot(58) Onmiddellijk na het vertrek van de Koning vergaderde de Kamer afzonderlijk onder het voorzitterschap van haar ouderdomsdeken, Minister August BeernaertGa naar voetnoot(59), voor het onderzoek van de regelmatigheid van het mandaat van haar leden en het samenstellen van haar vast bureau. Ik nam ook ditmaal, als jongste lid, de functie waar van secretaris, met Baron Robert de KerchoveGa naar voetnoot(60), mijn lijstgenoot voor Antwerpen, die de tweede jongste was en ook voor de eerste maal werd verkozen. Het nazicht van de verkiezingen, dat gewoonlijk als een stille gebeurtenis doorgaat, gaf echter ditmaal aanleiding tot heftige tonelen, die mij onmiddellijk een voorsmaak gaven van de hittigheid die onze Kamer van Volksvertegenwoordigers steeds heeft gekenmerkt en waarvan ik in de latere jaren zo dikwijls getuige zou worden. Zij gingen met zulk een vloed van beledigende woorden gepaard dat Beernaert, die tien jaar lang de Kamer had voorgezeten en bij wie het dus noch aan ervaring noch aan parlementair prestige ontbrak, zijn machteloosheid moest bekennen om ze disciplinair te beteugelen en zich reeds de tweede dag verplicht zag de vergadering te schorsen. Het was rond de verkiezing van het arrondissement Nijvel dat het debat zijn hoogste drift bereikte. De liberaal MayGa naar voetnoot(61), die pas kort geleden de grote naturalisatie had verkregen, was buiten alle vooruitzichten als kandidaat | |
[pagina 85]
| |
van de kartellijst gekozen geworden. Arthur VerhaegenGa naar voetnoot(62) betwistte de regelmatigheid van een succes, dat volgens hem alleen te danken zou geweest zijn aan de macht van het geld, met welke deze kandidaat zou hebben gewerkt en zijn agenten stemmen zouden hebben geronseld. Het was inderdaad zeer opvallend dat Nijvel het enige arrondissement was waar de linkse partijen een zetel hadden gewonnen. De ware oorzaak van de heftigheid, met welke van linkse zijde bij het nazicht van de mandaten werd opgetreden, lag echter in het feit dat de uitslag van de verkiezingen de linkse partijen diep had ontgoocheld. Reeds zesentwintig jaar was de katholieke partij zonder onderbreking aan het bewindGa naar voetnoot(63). Zij vertoonde onmiskenbaar tekenen van inwendige strijd onder de opkomst van de jonge democratie en zoals ieder politiek regiem had zij de gevolgen te aanvaarden van de lange reeks van verantwoordelijkheden, die met de uitvoering van het gezag gepaard gaan. Men kon er zich bij de jongste verkiezingen te meer aan verwachten dat deze waren voorafgegaan door twee belangrijke wetgevende beslissingen, die lang niet eenparig door de katholieke volksmening op gunstige wijze waren onthaald geworden: de persoonlijke dienstplicht en de naasting van CongoGa naar voetnoot(64). | |
[pagina 86]
| |
In verschillende arrondissementen ontstonden scheurlijstenGa naar voetnoot(65). Al deze omstandigheden schenen de linkse partijen werkelijk te hebben overtuigd, dat eindelijk het uur was aangebroken waarop zij de katholieke regeringsvlag met vereende krachten zouden kunnen neerhalen. Zij sloten kartel in al de arrondissementen, met uitzondering van Antwerpen en Brussel, en het was meer dan gewone propagandabluf, wanneer hun woordvoerders het einde van het ‘clericaal regime’ op 22 mei meenden te mogen aankondigen. Men kan dan ook hun ontsteltenis en woede begrijpen, wanneer zij moesten vernemen dat de katholieke partij over geheel het land slechts één zetel had verloren en met een meerderheid van zes stemmen in de Kamer en van zestien stemmen in de Senaat zich opnieuw voor vier jaar van 's lands bestuur meester kon achtenGa naar voetnoot(66).
Deze standvastigheid van de katholieke meerderheid kan moeilijk worden verklaard zonder het meervoudig stemrecht. De nederlaag van de maand mei werd dan ook voor de socialistische sprekers een aansporing, om van de herziening van de kieswetten een hoofdinzet te maken van de bespreking die eindelijk op 22 november in de Kamer kon beginnen over het adres van antwoord dat op de Troonrede diende te volgenGa naar voetnoot(67). ‘De hervorming van het verkiezingstelsel’, zo verklaarde E. VanderveldeGa naar voetnoot(68) in de Kamervergadering van 25 november 1910, ‘is de hervorming bij uitstek, zij is de slotsteen die alle andere hervormingen beheerst’Ga naar voetnoot(69). Dit | |
[pagina 87]
| |
was dan ook het thema, waarop J. DestréeGa naar voetnoot(70) zich inspireerde, in een lange rede, die hij als eerste van de socialistische sprekers hield; hij besloot met de onmiddellijke ontbinding van de Kamers te vragen om aan het volk de gelegenheid te geven zijn ware meerderheid te laten kennenGa naar voetnoot(71). De socialisten konden zich natuurlijk geen begoocheling maken over de mogelijkheid om onmiddellijk over te gaan naar het zuiver en eenvoudig algemeen stemrecht, aangezien daarvoor een herziening van de Grondwet nodig was, en zij de daartoe vereiste meerderheden in Kamer en Senaat, zelfs met de hulp van de liberalen, niet konden bereikenGa naar voetnoot(72). Maar zij drongen aan op de onverwijlde éénmaking van de verkiezingsstelsels voor de wetgevende Kamers, de provincieen de gemeenteraden, waarvan zij, tenminste buiten de grootste steden, een vrij aanzienlijke verruiming van hun invloed konden verwachten. De handschoen werd onmiddellijk opgenomen door Minister Ch. Woeste, die de taak van verslaggever over het ontwerp van adres, waarvan hij trouwens de ware opsteller was, op zich had genomen; uit geheel het debat zou blijken dat hij op zijn 74-jarige leeftijd nog niets van zijn slagvaardigheid had verlorenGa naar voetnoot(73). Met de rede van Woeste bereikte ook de bespreking van het adres haar ware ruimte. Het verder verloop van het debat, dat slechts op 7 december kon worden geëindigd en waaraan de meest aanzienlijke leden van de drie hoofdpartijen deelnamen, werd als een voorafgaandelijke verkenning van de stellingen, welke zij tegenover elkander in de komende jaren op het gebied van de algemene politieke strijd zouden innemen. Voor de Regering spraken Schollaert, die | |
[pagina 88]
| |
hoofd was van het kabinet, en J. Renkin, minister van Koloniën; voor de katholieke partij, benevens Woeste, ook Arthur Verhaegen en Carton de Wiart; voor de liberalen P. HymansGa naar voetnoot(74), L. FranckGa naar voetnoot(75) en P. JansonGa naar voetnoot(76); en voor de socialisten, na Destrée, die reeds werd vermeld, E. Vandervelde, Jos WautersGa naar voetnoot(77) en Anseele. Ik bepaal me bij deze opsomming slechts tot de sprekers die op mij de meeste indruk hebben gemaakt. Het was, niettegenstaande de voornaamheid van de woordvoerders, geen louter academische uiteenzetting, maar een gespannen krachtmeting, waarvan de onderbrekingen, die zich onophoudend kruisten tussen links en rechts, de geladen atmosfeer verrieden. Het was, zoals P. Hymans zich uitdrukte, bij pozen een vergadering, die de indruk moest geven van een ontzaglijke tegensprekelijke meetingGa naar voetnoot(78). | |
[pagina 89]
| |
Als nieuweling kon ik geen meer treffende inwijding in de gewoonten van de Kamer wensen. Het was bij mij echter niet opgekomen dat ik reeds bij deze eerste gelegenheid genoopt zou worden om het woord te nemen. Een jonge volksvertegenwoordiger doet goed zich eerst te oefenen in stilzwijgendheid - een kunst waarvan men eerst op latere leeftijd de volle waarde beseft - en zijn eerste parlementaire oefeningen te houden bij een kalm getijde. Ik kon me, naar ik vermoedde, om zo gemakkelijker buiten actie houden dat Ad. Henderickx, mijn oudere lijst- en strijdgenoot op voortreffelijke wijze in een Vlaamse redevoering de beschouwingen had ontwikkeld die in verband met het talenvraagstuk bij de rede van de Koning te pas kwamen. Maar een liberaal volksvertegenwoordiger, eveneens gekozene van het arrondissement Antwerpen, de heer VerheyenGa naar voetnoot(79), achtte het wenselijk op het ontwerpadres een amendement in te dienen waarin de noodzakelijkheid van een Vlaamse hogeschool werd vastgesteld en het verlangen van de Kamer werd uitgesproken, dat zonder verwijl tot de oprichting ervan zou worden overgegaanGa naar voetnoot(80). De bedoeling van Verheyen kon enkel zijn, de Vlaamsgezinde leden van de Rechterzijde in verlegenheid te brengen hetzij tegenover hun partij, indien zij het amendement moesten stemmen, hetzij bij hun kiezers, indien ze dit weigerden. Ik mocht, minder dan een ander, over mijn houding enige dubbelzinnigheid laten ontstaan. Het was het belang van de Vlaamse strijd dat bij mijn Antwerpse vrienden de doorslag voor het stellen van mijn kandidatuur had gegeven en het was het vraagstuk van de vervlaamsing van ons hoger onderwijs dat het brandpunt van die strijd was geworden. Ik mocht en ik wilde de indruk niet geven dat mijn verwerping van het amendement-Verheyen eenvoudig het gevolg zou zijn geweest van een slaafse onderwerping aan de partijtucht en achtte mij dus verplicht de ware reden van mijn houding te | |
[pagina 90]
| |
verklaren. Die reden werd me ingegeven juist door de bezorgdheid om de strijd die ik, in de geest van de commissie voor de vervlaamsing van de hogeschool te GentGa naar voetnoot(81), weldra hoopte in de Kamer te kunnen inleiden. Ik verklaarde nadrukkelijk mijn inzicht dienaangaande, maar was van oordeel - het eenvoudig gezond verstand sprak in die zin - dat het volstrekt ongeraden was zonder een voorafgaandelijke grondige bespreking van deze hervorming, of zelfs maar van het beginsel van een Vlaamse hogeschool, de voor- en de tegenstanders ervan in de Kamer te willen tellen. Ik drong er bij al de vlaamsgezinde leden - tot welke partij ook behorend - op aan dat zij, zoals ikzelf, tegen het amendement-Verheyen zouden stemmen, om aan deze stemming ieder betekenis te ontnemen. De Vlaamse zaak, zo voegde ik er aan toe, is geen partijzaak en meer bepaaldelijk niet het vraagstuk van de vervlaamsing van een hogeschool met welke de heropleving van geheel ons volk gemoeid is en dat alleen door een eerlijke samenwerking van de verschillende partijen een gelukkige oplossing kon vinden. Mijn optreden beantwoordde geheel aan de wens van de Hogeschoolcommissie, die toen door Max Rooses werd voorgezeten. Het was om de door mij aangegeven reden dat ook Adelfons Henderickx had afgezien van zijn eerste inzicht om zelf een amendement ten gunste van de vervlaamsing van het hoger onderwijs voor de Vlamingen in te dienen. Mijn optreden werd op langdurige toejuichingen van rechts begroetGa naar voetnoot(82). Ik had de voldoening dat ook de HH. Franck, Anseele en HuysmansGa naar voetnoot(83), met welke ik later de strijd | |
[pagina 91]
| |
voor de vervlaamsing van de Gentse hogeschool in de Kamer zou aanvoeren, het optreden van Verheyen ontijdig vonden en zich bij de stemming onthielden. De heer Verheyen vond in het geheel maar zes medestandersGa naar voetnoot(84) die, wanneer het vraagstuk van de vervlaamsing van de Gentse hogeschool op regelmatige wijze en ten gronde werd besproken, niet eenmaal allen voorstanders bleken te zijn.
De eerstvolgende maanden werden hoofdzakelijk gewijd aan de bespreking van begrotingen en interpellaties, waarvan één aanleiding gaf tot een ergerlijk voorval, waarvan de herinnering mij levendig is bijgebleven. E. Vandervelde had Minister Schollaert in zijn hoedanigheid van minister van Kunsten en Wetenschappen geïnterpelleerd over de herrie die in Muizen was ontstaan door het feit dat een non die hoofdonderwijzeres was van de Gemeenteschool voor meisjes, haar kloosterkleed, zonder toelating van de kerkelijke overheid, had afgelegd en tegen het verzet in van de pastoor van de parochie, die tevens eigenaar was van het schoolgebouw, haar taak als hoofdonderwijzeres was blijven voortzettenGa naar voetnoot(85). Het antwoord van Minister Schollaert was streng binnen de grenzen van de bestuurlijke voorschriften gebleven. Wanneer WauwermansGa naar voetnoot(86), volksvertegenwoordiger van het aarondissement Brussel zich in het debat mengde, op 7 maart 1911, en aan de leden van de linkerzijde verweet dat er kloosterlingen zijn, die door hen slechts met hoon worden bejegend zolang zij het kloos- | |
[pagina 92]
| |
terkleed dragen, maar op de schouders worden genomen zodra zij hun kloosterkleed hebben afgelegd omdat de belofte van zuiverheid hun te zwaar was geworden, stak er links een onweer op dat mag tellen in de geschiedenis van het Parlement. Een regen van verwijten en beledigingen viel neer op de arme spreker die zich geen kwaad bewust scheen. HubinGa naar voetnoot(87), die hem maar steeds toeriep dat hij was ‘un répugnant jésuite’, verliet opeens zijn plaats, ging op Wauwermans af en deed alsof hij hem in het aangezicht spuwde. Toen de heer R. MoyersoenGa naar voetnoot(88) vroeg of wel iemand een zo ongehoorde handelwijze kon verontschuldigen, vloog Hubin met gebalde vuisten op hem toe en moest door de deurwaarders worden tegengehouden. Men kan zich de opwinding van de Kamer voorstellen, maar niet minder verbazend was de hulpeloosheid met welke de voorzitter van de vergadering - toevallig was het een van de ondervoorzittersGa naar voetnoot(89) - dit smakeloos spektakel zag verlopen. Op de uitdagende houding van Hubin die hem had toegeroepen ‘Monsieur le Président, j'ai dit à M. Wauwermans qu'il est un répugnant jésuite’ en er aan toevoegde ‘que le Président devrait me rappeler à l'ordre’, wist hij enkel te antwoorden dat het lawaai in de zaal het Bureau verhinderde iets te verstaan van het getwist. Wanneer Hubin daarna overging tot zijn onverschone, was het slechts na een tussenkomst van Minister Woeste dat de voorzitter verklaarde er eindelijk toe te zijn gekomen, ‘à connaître l'incident qui a surgi’, en aan de Kamer voorstelde tegen de heer Hubin ‘de censuur met inschrijving in het proces-verbaal’ uit te spreken, om daarna - na een vage verantwoording van de schuldige en de tus- | |
[pagina 93]
| |
senkomst van een paar liberale leden - zijn voorstel in te trekken en het incident eenvoudig voor gesloten te verklarenGa naar voetnoot(90). Ik beken dat bij het herlezen van dit voorval mijn gevoel als oud-voorzitter van de KamerGa naar voetnoot(91) niet gesticht is geweest over een zo verregaande onbeholpenheid! Maar dat was niet alles. Deze ongelukkige vergadering kreeg ook nog een voor de rechterzijde onbehaaglijk staartje. Toen het er op aankwam te stemmen over de afkeurende motie door de linkerzijde als besluit op de interpellatie neergelegd, bleken zoveel leden van de rechterzijde afwezig te zijn gebleven dat de oppositie over de meerderheid beschikte. In de hoop de stemming te kunnen verijdelen, verlieten de leden van rechts de zaal vóór de stemming. Het vereiste quorum kon niettemin nog juist worden bereikt, omdat de tien leden van rechts, die de naamroeping hadden gevraagd, reglementair verplicht waren aan de stemming deel te nemen en op het laatste nippertje een lid van de linkerzijde, die met een collega van rechts gepaireerd had en verondersteld was afwezig te blijven, kwam binnengevallen en zo de meerderheid van aanwezigen, die voor een geldige stemming vereist is, verwezenlijkte. Toen de heer HoyoisGa naar voetnoot(92) bij ordemotie deze doenwijze wilde bespreken, ging er bij de linkerzijde een zodanig verzet op, dat de aangelegenheid naar de volgende vergadering moest worden verzonden, die op haar beurt ontaardde in een woordgehaspel, dat kan aantonen dat de Kamer van vóór 1914 geen lessen van ordelijkheid aan de huidige zou kunnen gevenGa naar voetnoot(93). Het was duidelijk dat de opwinding, welke de uitslag van de jongste verkiezingen bij de linkerzijde had veroorzaakt, niet gemakkelijk zou | |
[pagina 94]
| |
luwen. Zelfs de bespreking van het wetsontwerp op het pensioen van de mijnarbeiders, dat weken lang met stukken en brokken de Kamer heeft beziggehouden, kon aan deze krakeelzucht niet ontsnappenGa naar voetnoot(94). |
|