Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek
(1971)–Frans van Cauwelaert– Auteursrechtelijk beschermdUit het archief van Frans van Cauwelaert 1
1
| |
[pagina 68]
| |
dan nog buiten mij om - nadat het jaar 1909 mij tot de grote beslissing noopte, naar de hogeschool te Leuven terug te kerenGa naar voetnoot(2) en advocaat te worden. Mijn verblijf aan de hogeschool te Fribourg (Zwitserland)Ga naar voetnoot(3) gaf me alle reden tot tevredenheid. Ik zal me steeds dankbaar gevoelen voor de welwillendheid met welke ik door de kantonnale regering tot hoogleraar werd benoemd en door de academische overheden in de schoot van het professoraal corps van de universiteit werd opgenomen. Maar mijn hart bleef in Vlaanderen. Elk Paas- en zomerverlof had ik in het moederland doorgebracht en mijn verlangen was groot om in België een bestendig arbeidsveld te vinden. Een gunstige kans scheen zich in 1909 voor te doen. Twee filosofische leerstoelen, waaronder deze van psychologie, kwamen vrij aan de hogeschool te LuikGa naar voetnoot(4). Mijn hoop was dat, indien ik er in slaagde een van deze plaatsen te veroveren, het niet moeilijk zou vallen om achteraf naar Gent over te zeilen, wanneer met de vervlaamsing van ons hoger onderwijs zou worden begonnen. Al te vertrouwend? Het mag zijn. In elk geval ik werd niet benoemd niettegenstaande de gunstige toezeggingen welke ik van zekere invloedrijke en in dit geval ongetwijfeld invloeduitoefende persoonlijkheden had ontvangen. Het was voor mij, laat ik het bekennen, een grote ontgoocheling. Ik had me evenwel over deze ontnuchterende ervaring heengezet, had Mgr. DeploigeGa naar voetnoot(5), die ik om zijn oprechtheid steeds erkentelijk ben gebleven, me niet ge- | |
[pagina 69]
| |
waarschuwd dat ik [...].Ga naar voetnoot(6) Daarom heb ik in de zomer van 1909 het besluit genomen, me opnieuw aan de universiteit te Leuven in te schrijven als student, met de hoop mij als advocaat een onafhankelijk bestaan in het land te verzekeren. Het was een volkomen verrassing dat ik reeds het volgende jaar tot volksvertegenwoordiger werd gekozen. Dat deze verkiezing te Antwerpen zou geschieden, was bij mij nooit opgekomen. Alles scheen er voor mij op te wijzen dat ik me eenmaal te Brussel zou vestigen en dat ook het arrondissement Brussel het terrein van mijn politieke actie zou worden. Er bestonden trouwens reeds gunstige voortekenen. Twee neven van moederszijde, Zeer Eerw. Heer Jan VossenGa naar voetnoot(7), pastoor van Sinte-Barbara te Sint-Jans-Molenbeek, en Eerw. Heer Emiel Vossen, onderpastoor van Sint-Niklaasparochie te BrusselGa naar voetnoot(8), waren als geestelijke raadgevers zeer actief werkzaam in de christelijke arbeidersbeweging te Brussel en zeer bevriend met de HH. RenkinGa naar voetnoot(9) en Carton de WiartGa naar voetnoot(10), met wie ze de wenselijkheid hadden besproken dat de | |
[pagina 70]
| |
democratische vleugel van de Brusselse katholieke partij zou worden aangevuld door een vertegenwoordiger die de taal van de arbeiders en van de buitenmensen van het arrondissement Brussel volkomen machtig was. Een gunstige gelegenheid scheen zich in 1912 te moeten voordoen, daar het aantal volksvertegenwoordigers dat jaar voor Brussel met twee zou worden vermeerderd. Zo kwam mijn naam ter sprake. Mij paste dat vooruitzicht uitstekend, want intussen kon ik met mijn rechtsstudiën nagenoeg klaar komen. Maar het liep anders en wel op een wijze die geen mens had kunnen voorzien. Het was tegen Pasen 1910. Ik was voor enkele dagen naar Parijs gegaan, samen met mijn broeder August zaligerGa naar voetnoot(11), om vooraleer onder het zomertrimester mijn lessen te geven aan de hogeschool te Fribourg, nader kennis te maken met het psycho-fysisch laboratorium van Prof. BinetGa naar voetnoot(12), die zich bezighield met de studie van pedagogisch-experimentele vraagstukken die mij voor mijn eigen onderwijs bijzonder belang inboezemden. Daar krijg ik plots een telegram van Dr. Alf. van de PerreGa naar voetnoot(13), die me meldt dat Edward Coremans om gezondheidsredenen zich bij de a.s. verkiezingenGa naar voetnoot(14) niet meer verkiesbaar zou stellen, en me verzoekt om mijn kandidatuur voor zijn opvol- | |
[pagina 71]
| |
ging te laten stellen. Dit viel echter geheel buiten mijn vooruitzichten en kwam ook minder met mijn wensen overeen. De kans op Brussel trok me meer aan. Ik voelde me daar toen nog meer thuis, en 1912 paste ook beter bij mijn nieuwe studiën. Het was niet zonder een zekere verlegenheid dat ik, professor zijnde aan een vreemde hogeschool, me opnieuw op de banken had gezet van de universiteit te Leuven; het kwam me meer dan vreemd voor dat ik bij die vreemde combinatie nog deze zou voegen van lid van de Kamer. Ik dankte Dr. van de Perre voor zijn waardering en genegenheid, en gaf hem de redenen op waarom ik dacht op zijn anders zo vleiend verzoek niet te kunnen ingaan. Maar het viel goed uit. Toen ik thuiskwam vond ik daar een brief van de goede dokter, die me schreef dat hij mijn positie begreep en dat bovendien de omstandigheden zich naar mijn wens hadden geschikt. Edward Coremans had zich inmiddels bedacht en was weer bereid een nieuw mandaat te aanvaarden. De dokter voorzag evenwel dat Coremans zijn mandaat naar alle waarschijnlijkheid niet zou kunnen uitdoen en hij drong aan dat ik aanvaarden zou als zijn plaatsvervanger op te treden. Men zou zelfs van mij niet eisen dat ik aan de eerstkomende verkiezingsstrijd zou deelnemen. Hij zou desnoods bereid zijn om in mijn plaats als propagandist op te treden. Zijn enige voorwaarde was dat ik, onder het Paasverlof, vooraleer naar Fribourg te vertrekken, op één enkele meeting het woord zou voeren naast Edw. Coremans. Aan zoveel edelmoedigheid kon ik geen weerstand bieden. De opvolging te mogen waarnemen van de man die veertig jaar lang de aanvoerder van de Vlaamse strijd in het Parlement was geweest als vertegenwoordiger van de stad en van het arrondissement, aan welke Vlaanderen zijn beste krachten had ontleend, was een zo groot voorrecht dat ik het voorstel van Dr. van de Perre aanvaardde. Het heeft maar van hem afgehangen dat hij niet zelf deze onderscheiding heeft genoten. Zijn vrienden van de Nederduitsche Bond, waarvan Coremans de mandataris was, hadden bij hem genoeg aangedrongen dat hij zelf als kandidaat zou optreden. Hij was bekend als een doordrijver en een man van zeldzame moed bij het verdedigen van zijn overtuiging en van wat hij als een rechtmatig volksbelang beschouwde. Sedert jaren stond hij vooraan in de strijd te Antwerpen; zijn fortuin verzekerde hem | |
[pagina 72]
| |
volkomen onafhankelijkheid en zijn aanzien was groot. Maar Dr. van de Perre was te onbaatzuchtig en te zeer gehecht aan zijn edele roeping als geneesheer om aan de aandrang van zijn vrienden toe te geven, en het heeft me in 1912 zeer veel moeite gekost om hem er toe over te halen een mandaat te aanvaarden, dat hij reeds twee jaar tevoren maar voor het opnemen had. Mijn aanstelling als kandidaat-bijgevoegd volksvertegenwoordiger, op 3 april 1910Ga naar voetnoot(15), leed in de Nederduitsche Bond geen moeilijkheden, dank zij de edelmoedigheid met welke de heer Jeroom van KerckhovenGa naar voetnoot(16), die tot dan toe Coremans als mogelijk plaatsvervanger had gediend, voor mij zijn plaats afstond. Van deze voorname gezindheid gaf hij enkele weken later een nog treffender bewijs, wanneer hij na het onverwachte aftreden van Coremans opnieuw de plaats van bijgevoegde kandidaat aanvaardde om mij genoegen te doen. De meeting, waarop ik mijn politieke doop te Antwerpen zou ontvangen, vond plaats op 9 april 1910Ga naar voetnoot(17) in de BurgerkringGa naar voetnoot(18) onder het voorzitterschap van apotheker Arnold HendrixGa naar voetnoot(19). Edw. Coremans was aanwezig en werd als steeds met grote warmte door zijn vertrouwde Antwerpse vrienden toegejuicht. Naar een passend thema voor mijn eigen toespraak had ik niet ver te zoeken. Antwerpen is steeds een milde bron voor inspiratie geweest en de Vlaamse strijd stond in een teken van grote vinnigheid. | |
[pagina 73]
| |
De negen jaren van strijd die voor het wetsvoorstel-CoremansGa naar voetnoot(20) waren nodig geweest, hadden de gemoederen zeer geprikkeld. Intussen had ook de actie voor de vervlaamsing van de hogeschool te Gent, die het hoogtepunt van de Vlaamse Beweging is geworden, een ruime ontplooiing genoten. Een jonge stem kon op zulke gegevens, bij een zo ontvankelijk publiek als het Antwerpse, niet anders dan een gemakkelijke bijval oogsten en ik vertrok met een gerust gemoed naar Zwitserland. Maar toen gebeurde plots wat niemand had kunnen voorzien. Twee en half weken vóór de verkiezingen, op woensdag 5 mei, dan wanneer de verkiezingen moesten plaats vinden op de 29e mei, werd Edw. Coremans door een bruuske aanval van de Antwerpse linkerzijde op zijn tussenkomst als gemeenteraadslid bij de concessie van de Antwerpse Tramwegen genoopt zijn kandidatuur voor de Kamer in te trekken. De Commissie van de Krijgsdienstbaarheden - officiële benaming van de Antwerpse MeetingpartijGa naar voetnoot(21) - bij hoogdringendheid vergaderd, besliste reeds de volgende dag, mijn naam in de plaats van Coremans op de lijst te nemen. Ikzelf was echter van dit alles onwetend en was niet weinig verbluft, toen ik de donderdagavond van Dr. van de Perre een telegram ontving dat ik onmiddellijk te Antwerpen verwacht werd, als gevolg van gebeurtenissen waarvan hij mij slechts mondelings de uitleg kon verschaffen. Ik had nog slechts een uur les die week te geven en vertrok overnacht naar België. Mijn vrouwGa naar voetnoot(22) en mijn broeder August wachtten me af in het Noorderstation te Brussel. Ze brachten me op de hoogte van het Coremans-incident en ik spoorde onmiddellijk verder naar Antwerpen, waar Dr. A. van de Perre me verder op de hoogte bracht van de toestand. Hij drong er op aan dat ik de opvolging van Coremans niet zou weigeren. Ik kon dit niet zonder de Meeting- | |
[pagina 74]
| |
partij op het laatste ogenblik in grote moeilijkheden te brengen en ik had daartoe niet het recht nadat ik, zonder voorwaarde, aanvaard had zijn plaatsvervanger te worden. Ook het verlangen om in het land terug te keren en mijn plaats in de Vlaamse strijd op te nemen - verlangen dat me enkele maanden vroeger, niettegenstaande heel wat bezwaren, had doen beslissen aan mijn toekomst een nieuwe richting te geven - dreef me tot instemming en ik gaf toe. 's Namiddags kreeg ik nog het bezoek van twee strakke meetingisten, leden van de Nederduitsche Bond - de HH. Fl. PeetersGa naar voetnoot(23) en SipsGa naar voetnoot(24) - die me kwamen vragen of ik me wilde verbinden om, naar het voorbeeld van E. Coremans, altijd tegen de begroting van het ministerie van Oorlog - zo heette het toenGa naar voetnoot(25) - te stemmen. Zo niet, konden zij mijn kandidatuur niet steunen, en er zouden wel meer leden van de Bond zijn die hetzelfde standpunt zouden innemen. Ik dankte de heren voor hun openhartigheid, maar verklaarde dat ik de gewenste verbintenis niet kon aangaan. Ik had geen de minste militaristische neiging, maar wilde vrij blijven om mijn mandaat in eer en geweten te vervullen. Kon de Nederduitsche Bond zich daarmee niet verenigen, dan zou ik gewoon de weg terug naar Fribourg ondernemen. De Nederduitsche Bond die in de valavond vergaderde, stoorde zich evenwel aan de bezwaren van de HH. Peeters en Sips niet. Mijn kandidatuur werd met grote meerderheid aanvaard. Ik heb achteraf in de Bond niet de geringste moeilijkheid ondervonden uit hoofde van mijn gunstige stemmingen in de militaire aangelegenheden. Het ontbrak gewis voor de Antwerpenaren en voor de Vlamingen in het algemeen niet aan grieven tegenover het legerbeheer, en deze grieven zouden onder de nakende wereld- | |
[pagina 75]
| |
oorlog ook tragische vormen aannemen, maar zelfs de meest traditionele meetingisten konden niet onverschillig blijven tegenover de toenemende spanning op internationaal gebiedGa naar voetnoot(26). Wanneer in 1912 de regering-de BroquevilleGa naar voetnoot(27), niettegenstaande de geruststellende verklaringen die bij de pas gehouden verkiezingen werden afgegeven, een belangrijke uitbreiding van de dienstplicht aan de Wetgevende Kamers voorstelde, is er in Antwerpen geen beroering gekomen. Twee dagen na mijn aanstelling als effectief kandidaat, op zondag 8 mei, werd ik reeds ingespannen voor de verkiezingscampagne, en nam het woord op een meeting in de Vrede St.-AmandsGa naar voetnoot(28), naast de HH. A. RyckmansGa naar voetnoot(29), Ad. Henderickx en H. MarckGa naar voetnoot(30). Te 2 uur verscheen ik op de ontvangst van de overheden, die door burgemeester CootmansGa naar voetnoot(31) genodigd waren op het gemeentehuis te Berchem, ter gelegenheid van de feestelijke opening van de eerste bres in de thans nog in afbraak zijnde oude vestinggordel van Antwerpen. Het is daar dat ik kennis maakte met de meeste van de uittredende vertegenwoordigers van de Meeting voor beide | |
[pagina 76]
| |
Wetgevende Kamers. De heer DelbekeGa naar voetnoot(32), volksvertegenwoordiger, die toen minister was van Openbare Werken, verwelkomde mij vriendelijk met de bemoedigende woorden: ‘Soyez le bienvenu, vous êtes ici dans le pays des Frères ennemis ou la Thébaide’Ga naar voetnoot(33). De twee weken die volgden, werden uitsluitend gewijd aan de verkiezingsstrijd. Elke dag hield ik meeting. Ik was begrijpelijkerwijze weinig vertrouwd met de bijzondere strijdvragen, die de Antwerpse politiek in de jongste tijd hadden bezig gehouden, maar ik vond steeds een dankbaar gehoor voor de eisen van ons Vlaams program, de belangen van het onderwijs en voor een betoog van de onafscheidbaarheid van een oprechte vlaamsgezindheid en een actieve liefde voor de zedelijke en de stoffelijke verheffing van het volk. Op zondag 22 mei - veertien dagen na mijn overkomst uit Zwitserland - was ik een werkelijk gekozen lid van de Kamer der Volksvertegenwoordigers en alhoewel slechts een klein gedeelte van onze kiezers de gelegenheid had gehad me te zien of te horen, werd het hoogste aantal voorkeurstemmen op mijn naam uitgebracht, hetzij 2563 op een geheel van 7789 voor geheel de katholieke lijst. Zo werd meteen, en geheel onverwachts, het lot over mijn toekomst geworpen. Aan een terugkeer naar de universiteit te Fribourg viel niet meer te denken. Ik voelde me wel enigszins verlegen, aan mijn medewerking zo vroegtijdig en zo onverwacht een einde te moeten stellen, alhoewel zulks bij de studieregeling aan de Zwitserse universiteiten minder bezwaar meebracht dan aan onze Belgische hogescholen, met hun strak leerprogram en examenregeling, het geval zou wezen; doch ik kon niet anders. Ik verwachtte dat de Kamers nog in de loop van de zomer zouden samenkomen en bovendien wenste ik, om de duur van mijn nieuwe hogeschoolstudiën zoveel mogelijk te verkorten, datzelfde jaar nog de twee examens in de Wijsbegeerte en de Letteren, voorbereidend | |
[pagina 77]
| |
op de Rechten, af te leggen. Hetgeen ook gebeurdeGa naar voetnoot(34). Meer dan verheugend was voor mij het onthaal dat aan mijn verkiezing in het Vlaamse land, en niet alleen bij de katholieke bevolking, te beurt viel. Emmanuel de BomGa naar voetnoot(35) had niet geaarzeld, zelfs de week vóór de verkiezing, over mijn intrede in de politiek in De Nieuwe Rotterdamse Courant, waarvan hij de Antwerpse correspondent was, een meer dan lovend artikel te laten verschijnen, dat hem natuurlijk door de linkse pers zeer kwalijk werd genomen, maar dat met gretigheid werd overgedrukt in Het Handelsblad van 18 meiGa naar voetnoot(36). Herman TeirlinckGa naar voetnoot(37), die correspondent was van Het Vaderland, dagblad van Den Haag, schreef over mij na de verkiezing een artikel waarin hij mij ‘een prachtigen blauwvoet’ noemde en er aan herinnerde hoe we samen, in 1909 te Roeselare in de nacht die volgde op de inhuldiging van het standbeeld van A. RodenbachGa naar voetnoot(38), met Prof. VermeylenGa naar voetnoot(39), | |
[pagina 78]
| |
Stijn StreuvelsGa naar voetnoot(40) en Karel van de WoestijneGa naar voetnoot(41) in een heerlijke feestroes, op een wagen door studenten getrokken, hadden rondgereden... tot de dageraad verscheen. Stijn Streuvels gaf ter gelegener tijde ook zijn harte lucht over deze blijde Rodenbachfeesten in Hooger LevenGa naar voetnoot(42). |
|