| |
| |
| |
XLV In de volheid der huwbare jaren.
Prent
Een oudere man met een baard, een oudere vrouw en een man met zijn hoed in de hand, treffen elkaar voor een geënte boom. De bijschriften verhalen dat het gaat om de vader en moeder van de bruid en hun aanstaande schoonzoon. De vrouw wijst naar de huwelijkskandidaat, terwijl haar man een spreekgebaar maakt of zijn hand open voor zich houdt.Ga naar eind1 Rechts op de achtergrond staat een kerk, links zijn bomen.
Gesigneerd middenonder, tussen de schoenen: js.
Afmeting: 12,5 × 12,5 cm.
| |
XLV.A.1
2 |
ontrent my: bij mij |
4 |
van noot: nodig |
5 |
scheyter af: maak u van haar los |
6 |
bequame: bevallige, fraaie. ‘Bekwaam’ wordt tevens gebruikt als aanduiding voor een zedige en ingetogen vrouw; in dit verband dus: vruchten die, op een manier zoals het betaamt, tot stand zijn gekomen (wnt ii, i, 1648, 2, b). |
| |
XLV.A.2
In de volheid der huwbare jaren.Ga naar eind2
Ik smeek u, door uw hoge leeftijd eerbiedwaardige boom,
vergun, dat ik deze tak van uw stam kan afbreken:
u ziet, hoe het topje zich vol verlangen naar mij buigt
5[regelnummer]
Onder mijn leiding zal zij spoedig jonge vruchten voortbrengen,
onder mijn leiding zal zij uw sappen in het geheel niet meer nodig hebben.
Wij hebben gewonnen, mijn lief, wij waren twee, nu zijn we één;
en wat nu één is, zal weldra weer twee zijn.
| |
XLV.A.3
Trouw spoedig met mij, trouw!
O laat toch, oude stam, uw jonge takje mij volgen, zij zal nu voortaan liever losgemaakt van uw stam willen leven; heb er geen zorg meer over. Zij heeft behoefte aan een echtgenoot, niet aan een vader.
| |
XLV.A.4
Horatius, Ode, I, XIII, 17-20.
‘Driewerf gelukkig, en meer, zijn
zij, die een ongebroken band bijeenhoudt en
| |
| |
geen door kwade list verscheurde
| |
XLV.B.1
1 |
tot ... getogen: naar mij toegehaald; vgl. ook de betekenissen: overhalen, evenals telen, kweken (wnt xviii, i, 79-80, s.v. ‘tijgen’) |
2 |
geneyght: overgebogen, én: genegen |
7 |
een naerder vrient: een man die haar (nog meer) na aan het hart ligt, in de zin van: er in liefde mee verbonden is |
8 |
Begrijp dus [vader] dat jong en oud niet langer samen kunnen gaan. |
| |
XLV.B.2
Laat een vrouw naar het huis van haar echtgenoot overgaan.
Ach, mirte, omring mijn slapen, o laurier, bedek ze!
Zie! mijn lieve vriendin ligt op mijn schoot:
zij heeft eindelijk haar borst tegen de mijne gelegd
5[regelnummer]
Kijk! zij die steeds verknocht aan haar lieve ouders bleef hangen
zou nu wel met mij haar vaderlijk huis willen verlaten.
Schenk haar vergeving, moeder, haar bevalt nu een ander huis; Ga naar eind6
het is niet goed dat de vrolijke jeugd bij oude mensen blijft.
| |
XLV.B.3
Jongelui moeten zorgen voor hun eigen kost.Ga naar eind7
Ziehier, die twee zijn één, waaruit blijkt dat die jonge tak al veel liever van die oude stam vrij zou willen zijn. Oude mensen zijn droefgeestig, het jonge hart is vrolijk: men moet elk van beide hun eigen zaken overlaten.
| |
XLV.B.4.a
Macrobius, Saturnalia, I, 15, 22.Ga naar eind8
De eerste dag (zegt deze) van de bruiloft wordt gewijd aan eerbied, daarna moet de gehuwde vrouw in haar huis het gezag van de man beginnen te erkennen.
| |
XLV.B.4.b
Joachim von Beust, Tractatus de sponsalibus et matrimoniis ad praxim forensem accommodatus..., hoofdstuk 66.Ga naar eind9
De man kan volgens het recht zijn vrouw als zij ergens anders dan in zijn eigen huis is, opeisen en hiertoe de rechterlijke macht inschakelen.
| |
XLV.B.4.c
Het Franse spreekwoord zegt:
Nest gevlochten en afgemaakt,
| |
XLV.B.5
Laat een bruid haar echtgenoot toebehoren.
Hoewel het huwelijksfeest geweest is en er gebeurd is wat met een pasgetrouwde gewoonlijk gebeurt, meent het jonge echtpaar dat het toch iets ontbreekt, zolang de pasgetrouwde niet uit het huis van haar vader naar dat van haar echtgenoot gebracht is en daar, zoals de ouden zeiden, het beheer gekregen heeft.Ga naar eind11 Want
| |
| |
velen geloven dat een vrouw, als ze niet uit het huis van haar vader gegaan is, niet in de macht van haar echtgenoot overgaat; dat dit bij zeer vele volken zo bezien wordt, daarvan getuigt Cypraeus (in zijn boek De sponsalibus, hoofdstuk 5).Ga naar eind12 Omdat echter de norse oude mannen meestal de jeugdige vleierijen van pasgetrouwden kwalijk vinden, is het niet verwonderlijk wanneer de nieuwe echtgenoot als het ware het volle bezit van het huwelijk nastreeft en zijn vrouw - als zijzelf zich in het geheel niet verzet - van haar ouders opeist en naar zijn eigen woning overbrengt. Als de ouders van de pasgetrouwde hem misschien, zoals vaak gebeurt, tegenwerken, dan zal hij slim deze wettekst voor zichzelf aanvoeren: een boom die uitgegraven is en in andere grond geplaatst, gaat wanneer hij wortel heeft geschoten, naar die akker over: want het is geloofwaardig dat hij door de andere voeding van de grond,
anders geworden is (Digesta).Ga naar eind13
| |
XLV.B.6
2 |
morghen-gave: een geschenk dat de man na de eerste huwelijksnacht aan zijn vrouw gaf en dat oorspronkelijk diende als bewijs van de voltrokken echt.Ga naar eind14 |
3 |
nieuw-ghehoude: pasgetrouwden |
|
yet wes: iets |
6 |
quellijcke: hinderlijke |
7-9 |
dat de ghelieveren ... houden: dat de gelieven op zichzelf zouden willen wonen |
9 |
Veel wyse luyden: In b.5, r. 7 beroept Cats zich op Cypraeus als autoriteit. |
9-10 |
bedenckinghen: overwegingen |
11-13 |
de handt ... spelen: Beide uitdrukkingen voor: van aanpakken weten, hard moeten werken (vgl. wnt v, 1785 en wnt xii, ii, 3395, 3, a). Zie ook embleem xviii.b.6, r. 4. |
13 |
Macrob.: Macrobius, een verwijzing naar het citaat onder b.4.a. |
17 |
swagher: schoonzoon |
| |
XLV.C.1
motto |
[Moet zijn:] Mattheus 19:5, ‘Daarom zal een mens vader en moeder verlaten, en zal zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot één vlees zijn.’ |
3 |
daer: waar |
|
gulle: welige, frisse. Een typisch catsiaans woord, zoals blijkt uit de citaten in wnt v, 1237-1238, 7-8. |
5 |
zijt gevrijt: tot een huwelijk bent verzocht (wnt xxiii, 699, 1) |
8 |
Ghy ... tween: jullie vormen met zijn tweeën een gemeenschap op zichzelf (nl. in de huwelijkse staat) |
| |
XLV.C.2
Hymenaeus, u neemt de dochter van haar vader af.Ga naar eind15
Terwijl een takje, nog verbonden aan de boom, daar zijn sappen aan onttrekt,
zou het al ver van zijn stam willen zijn.
Leer van harte je lieve ouders te verlaten,
meisje dat met je echtgenoot in de huwelijksband verenigd bent.
5[regelnummer]
Voor je ogen moet niet je vader of het beeld van je moeder zweven,
denk alleen aan het wettig huwelijk.
Je echtgenoot zal voor jou zoveel dierbare namen samen vormen:
| |
| |
| |
XLV.C.3
Psalm 45:11, Luister dochter en houd in het oog: neig je oor en vergeet je volk en het huis van je vader.Ga naar eind17
Ga weg, aardig takje, neem afscheid van je moeder om je echtgenoot te volgen. Geef hem de ware vreugde zowel met het lichaam als het hart. Wanneer men getrouwd is, is het geen teken van minachting zijn ouders te verlaten.
| |
XLV.C.4
Efeziërs 5:28 en daaropvolgend [= 31], De mannen moeten hun eigen vrouwen liefhebben als hun eigen lichamen. Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten, en aan zijn vrouw gehecht zijn; en die twee zullen één lichaam zijn.
| |
XLV.C.5
Hymenaeus, u neemt de dochter van haar vader af.
Niet onaardig en al helemaal niet nutteloos is de gedachte die sommigen halen uit de manier van verontschuldigen (Lucas 14:16), gebruikt door hen die, voor de maaltijd uitgenodigd, weigeren op de genoemde dag te komen.Ga naar eind18 De eerste van hen zei, om redenen voor zijn afwezigheid aan te voeren: Ik heb een huis gekocht en ik ga nu mijn bezit inspecteren, en ik vraag u mij om deze reden bij uw heer te verontschuldigen. Een tweede zei: Ik heb een span van vijf runderen gekocht. Ik vertrek om die te keuren; vraag uit mijn naam, dat uw heer mij dit niet kwalijk neemt. De derde, moediger sprekend en zich niet baserend op een excuus (naar het schijnt) maar op een terechte verdediging, zei: Ik heb een vrouw getrouwd en daarom kan ik niet komen,Ga naar eind19 zo een wenk gevend dat het sluiten van een huwelijk een zo groot voorrecht in zich heeft, dat hij meent alleen al door het aanvoeren van deze daad voldoende en meer dan voldoende geëxcuseerd te zijn. Groot is stellig de kracht van het huwelijk waarin de echtgenoten zelfs op Gods gezag, elkaar wederzijds boven hun ouders stellen.Ga naar eind20 Voorbeeldig spreekt Hektor bij Homerus:
Ik twijfel er niet aan of het grote Troje zal vallen
en Priamus en het geslacht van Priamus die machtig is door zijn wapens, zullen omkomen.
Maar noch de zorg om mijn volk, noch die om mijn lieve moeder
of om koning Priamus knaagt zo aan mijn hart
als de zorg om jou, zeer dierbare echtgenote, mij kwelt.Ga naar eind21
Een eerbaar huwelijk is het dierbaarst soort vriendschap.
| |
XLV.C.6
1 |
gheen onvermakelijcke bedenckinge: geen oninteressante overweging |
|
eenige: sommigen. Misschien doelt Cats hier op een specifieke bron; te denken valt onder andere aan Cypraeus. |
3 |
Luc. 14.16.: Zie noot 18. |
4-5 |
brenghende ... komen: die als motivatie gaf dat hij niet kon komen |
6 |
bedegen: geworden (van het werkwoord ‘bedijen’, zie: wnt ii, i, 1191, 5) |
7 |
vijf jock: vijf paar, vijf span. De Deux-aesbijbel heeft hier het woord ‘paer’; Cats schreef jock mogelijk onder invloed van het Latijnse iugum of de bijbeluitgave van Jacob Liesvelt, waar ‘joc’ staat. |
8 |
bede: verzoek |
8-9 |
doet mijn onschult: houd mij voor verontschuldigd |
9 |
grove: luide |
| |
| |
10 |
stouter: brutaler, zelfverzekerder |
11-12 |
Als vast ... dat: En daarmee wilde hij voor vast aannemen dat |
13 |
tegenseggen: tegenspraak |
14-17 |
Voorwaer ... stelt?: Verwijzing naar c.4. Vgl. ook 3 Ezra 4:20-21. |
16 |
voor: boven |
18 |
Hector: Vgl. noot 21. Hektor, echtgenoot van Andromache, wordt in de Ilias afgeschilderd als een voorbeeldige huisvader. |
27 |
Perst ... ghemoet: gaat mij zozeer ter harte |
| |
Commentaar
Bij het enten bevestigt men zodanig een loot van een boom of plant op een andere dat zij daaruit de nodige voedingssappen kan trekken. Cats gebruikt deze botanische methode hier als beeld voor de eenheid die twee jonge mensen binnen het huwelijk vormen en waarbinnen nieuwe vruchten kunnen worden geteeld. De vader, de oude stam, wordt verzocht om één van zijn takken af te staan, opdat zijn dochter, die de huwbare leeftijd heeft bereikt, haar verknochtheid aan haar echtgenoot kan laten gelden.Ga naar eind22 Vanzelfsprekend betekent dit dat daardoor de voortplanting, in procreatieve zin, een aanvang kan nemen. Op de titelprent van het Houwelyck (1625) is ook te zien hoe, precies in het middelste stadium van de levenstrap, naast de kinderen
jonge lootjes zijn aangeplant (afb. 10).Ga naar eind23
Cats brengt door alle afdelingen van het embleem ideeën met betrekking tot het huwelijk ter sprake zoals de huwelijksaanzoek, de echtelijke verhoudingen na de bruiloft en het doel van de echt. Na de bruiloft treden de huwelijkse plichten en voorrechten in werking; de man heeft het recht zijn vrouw, ook als is zij niet in haar eigen huis, op te eisen. In de zeventiende eeuw was het niet ongewoon de vrouw te zien als verlengstuk: eerst van haar vader, daarna van haar echtgenoot.Ga naar eind24
Het belang van op zichzelf te gaan wonen en niet (bij de ouders of schoonouders) in te trouwen wordt onderstreept, omdat droefgeestige ouderen en vrolijke jongeren er nu eenmaal andere levenswijzen op na houden en niet altijd accorderen. Het verlaten van het ouderlijke huis heeft ook te maken met de omstandigheid dat de echtelieden pas dan naar behoren aanspraak maken op hun rechten en taken, en dus werkelijk kunnen aarden. Het juridische voorbeeld uit de Digesta over de overgeplante boom dat Cats de pasgetrouwden als argument ten dezen aanreikt, past goed bij het thema van het gehele embleem.
In de derde toepassing bepaalt Cats zich nogmaals tot matrimoniale aangelegenheden. Nu heeft hij het over de onthechting, het werkelijk afstand doen van de ouderlijke omgeving. Het zal de nieuwe echtgenoot zijn die de rol van het vroegere gezin gaat overnemen, want binnen een eerbaar huwelijk, ingesteld op Gods gezag, is de zorg om zijn echtgenote het sterkst van alles.
Grote afwezige op de embleemprent is het meisje, maar verwonderlijk is dit niet. Binnen de iconografie van de huwelijksaanzoek is de combinatie jongeman met hoed in de hand, staande tegenover zijn schoonouders, niet ongewoon: ook op de gravure van de huwelijksfuik, die Cats later zou publiceren, is te zien hoe een vrijer een aanzoek doet bij de ouders van de bruid (afb. 45.1, detail). Evenals de kerkelijke moralisten en de burgerlijke overheid was Cats een voorstander van de ouderlijke toestemming; die toestemming was reeds in het Germaans recht een gebruikelijk gegeven. Geheime huwelijken, gesloten zonder toestemming van de ouders en
| |
| |
zonder getuigen, werden door de gereformeerde kerk en door de overheid niet erkend. Pas na instemming van de ouders mocht een voorgenomen huwelijk in de kerk worden afgekondigd. Dit laatste moest drie keer worden herhaald. De tamelijk nadrukkelijk aanwezige kerk op de embleemprent zou wel eens verband kunnen houden met de afkondiging en de op stapel staande voltrekking.
Volgens dominee Petrus Wittewrongel (in zijn Oeconomia christiana, ofte christelicke huys-houdinge. Amsterdam 1655) hoort het bij de opvoeding dat ouders een rol spelen in de vrijerij van hun kinderen. Hij verwees daarbij naar Jeremia 29:5-6, ‘Plant hoven en eet de vrucht daarvan. Neemt vrouwen en gewint zonen en dochters, en neemt vrouwen voor uw zonen, en geeft uw dochters aan mannen, dat zij zonen en dochters baren’, en naar 1 Corinthiërs 7:36-39.Ga naar eind25
Het hoeft niet te verbazen dat Cats in zijn Houwelyck uitgebreid op het onderwerp terugkomt. In deze huwelijksbijbel dichtte hij onder meer:
Gy moet'et met den man, niet met uw vader, houwen,
Gedenck dit, teere maegt, want als gy sijt de bruyt,
Soo is voor u het hof by uwen vader uyt [...].
Want als een jonge bruyt treet in den echten bant,
Sy is gelijck een boom, die elders wort geplant [...].
Een boom, vol gulle jeugt, die uyt een nieuwe sugt
Enten, gebruikt in figuurlijke zin voor nauw en hecht verbinden, treft men eveneens aan in het gedicht ‘De vervoering’ van Constantijn Huygens. Twee geliefden zitten onder een boom, met hun handen in een innige verstrengeling, en kijken elkaar diep in de ogen:
Van die twee handen was het naest van ons vergaren,
En 't nauwste van ons paren.
By die vergaderingh en teelden wy niet meer
Als poppiens gins en weer,
Die d'een des anders oogh onnooselick dé baren.
De regels komen uit een vertaling van ‘The extasie’ van John Donne:
So to'engraft our hands, as yet
De vrouw komt tot nieuw leven en brengt nieuw leven voort wanneer zij met de man een eenheid zal vormen. Daniel Heinsius dichtte reeds rond 1600 in de embleemreeks Quaeris quid sit amor? onder het motto ‘Les deux sont un’, en een prent waarop Cupido een tak op een stammetje ent (afb 45.2):
[...] die maechden wilt beerven,
En mach gheen maecht meer zijn, maer haeren maechdom derven.
En worden inghelijft door Venus inden man,
Otto Vaenius gaf een variant van ditzelfde thema onder aanhaling van Vergilius. De pictura laat zien hoe Cupido een nieuwe loot op een dwarstak van een flinke
| |
| |
boom plaatst; zijn versregel ‘Den minnaer met syn lief, en maeckt maer een van twee’ had goed als motto kunnen dienen boven het embleem van Cats (afb. 45.3).Ga naar eind29 Ook Heinsius en Vaenius hadden echter een voorganger. In 1539 introduceerde Guillaume de la Perrière het motief in de emblematiek. Hij gaf er in Le theatre des bons engins mee aan hoe vruchtbaar en tegelijk onontkoombaar de band der liefde is (afb. 45.4). Een bijzonder vlijtige, geblinddoekte, Cupido verricht er het nimmer falende entwerk. Het bijschrift besluit aldus:
Il est expert, et plein de diligence:
Deze voorstellingen van Amor, die een twijg op een stam ent, houden mogelijk verband met Ovidius, Metamorphosen, iv, 373-379. Hier wordt de hartstochtelijke liefde beschreven van de nimf Salmacis voor Hermaphroditus, de zoon van Hermes en Aphrodite. Hij wil haar ontvluchten maar in hun omhelzing versmelten hun lichamen voor eeuwig; dit wordt dan vergeleken met het enten van twee takken.Ga naar eind31
Een verwerking van Heinsius' prent, gebaseerd op de heruitgave in de Nederduytsche poemata van 1616, wordt al vóór Cats in direct verband gebracht met het huwelijk. Zij komt namelijk voor op de titelpagina van Bruylofts-dichten, ter eeren den seer vromen en godsaligen iongman Rombout Iacobsen de Ionghe. Ende de eerbaere deuchden-rijcke ionghe-dochter Hillegonda van Baesdorp. Amsterdam 1616. Deze prent, gegraveerd door Claes Jansz Visscher, werd ook in erop volgende jaren gebruikt ter illustratie van enkele Nederlandse huwelijksgedichten. Om de voorstelling heen staat ‘De twee zyn een, Les deux sont un’ (afb. 45.5).Ga naar eind32 Het entmotief komt in de gedichten zelf niet terug, al wordt natuurlijk wel de hoop uitgesproken dat er spoedig een klein spruitje zal komen.Ga naar eind33
Cats ziet er in zijn Sinne- en minnebeelden van af Cupido als handelende figuur te laten optreden en plaatst het motief in een herkenbare en alledaagse scène. Hij sluit daarmee aan bij één van de embleemprenten in de bundel Emblemata physico-ethica van Nicolaus Taurellus. In deze voor het eerst in 1595 verschenen en in 1617 uitgebreide verzameling is onder het motto ‘Ex ramo enascitur arbor’ (Uit een tak ontstaat een boom) een thematisch verwant embleem opgenomen. Vader en moeder bezien hoe hun zoon een loot ent op een boomstam (afb. 45.6). Het onderschrift verwoordt de eveneens op Mattheus gebaseerde gedachte aldus:
De tak gaat niet dood, ook al is hij van de moederstam afgescheurd,
en het twijgje sterft, hoewel het is afgesneden, in het geheel niet;
maar, geplant, brengt het nadat het een grote boom geworden is,
verscheidene loten voort, en schenkt in grote winst een rijke oogst.
Daarom moet een zoon zijn vader en huis verlaten
| |
|
-
eind1
- Mogelijk als teken van tegemoetkoming. Vgl. Charbonneau 1940, 113: ‘Dans le vieux monde aussi, et sur le terrain profane, la main ouverte fut l'emblème du bon et loyal accueil, de la bonne foi, de l'amitié.’
-
eind2
- Vergilius, Aeneis, VIII, 53b: ‘Iam matura viro, iam plenis nubilis annis’ (Nu rijp voor een echtgenoot, in de volheid der huwbare jaren). Vgl. de vertaling van Schwartz 1989, 122.
-
eind3
- De sarcina grata ook in Ovidius, Heroides, viii, 94.
-
eind4
- Vert. Van de Laar 1987, 27. Cats heeft irrupta, Divulsa en solvit; Horatius ‘inrupta’, ‘divolsus’ en ‘solvet’. Met querimoniis kan ook ‘ruzies’ bedoeld zijn. Twee keer aangehaald door Langius (250 a - met tevens de vorm ‘irrupta’ - en 894 b).
-
eind5
- Een andere interpretatie is: doordat ze op mijn schoot zit, weet ik dat ze van me houdt. Het ‘pand onzer liefde’ kan een cliché zijn voor ‘ons kind’ (zo ook in Ovidius, Heroides, xi, 113), maar in die zin lijkt het hier niet gebruikt, vgl. b.1, r. 4: ‘Metter eer’. In de editie uit 1618 stond evenwel nog onomwonden:
Dees teere spruyt heeft selfs om wegh te zijn verlanghen,
Nu swangher, van de vrucht uyt mijnen schoot ontfanghen [...].
-
eind6
- Letterlijk: andere penaten (huisgoden) hebben haar bekoord.
-
eind7
- Vgl. Meurier 1618: ‘à ses depens: op syn eyghen borse oft kost’.
-
eind8
- Ed. Willis 1970, 73. Cats, die in B.5, r. 7 uit Cypraeus' De connubiorum iure, V citeert, heeft waarschijnlijk aan datzelfde hoofdstuk - iets verderop - deze aanhaling uit de Saturnalia ontleend. Cypraeus geeft in ieder geval (op 136) ook precies deze regel.
-
eind9
- Joachim von Beust (1522-1597), Duits jurist en professor in de rechten te Wittenberg, schreef behalve het aangehaalde tractaat uit 1586 (uitgegeven in Wittenberg en herdrukt in 1588) het Tractatus de iure connubiorum et dotium... (uitgaven in 1591, 1592, 1597 en 1606). Van de 1586-editie van het Tractatus de sponsalibus bevinden zich exemplaren in Massachusetts, Law School Library en Princeton, University of Princeton (New Jersey); van de uitgave uit 1588 berust een exemplaar in Ann Arbor, University of Michigan (Zie: NUC LI, 531-532). Ik heb in de Nederlandse bibliotheken geen exemplaar van het betreffende werk teruggevonden.
Het kan zijn dat het citaat zit in één van de uitgaven van Tractatus de iure connubiorum et dotium. Van de ed. Frankfurt am Main 1591 zijn er exemplaren waarvan, op naam van Molradus, het geschrift De matrimonio (1592) is bijgebonden (NUC LI, 531, nr. 0399273); hiervan is ook een exemplaar in London (signatuur BL 1608/1151). Zie voor Von Beust o.a.: C. Hendreich, Pandectae Brandenburgicae. Berlin 1699; AGL I, 1063; en Nouvelle biographie générale... M.M. Firmin Didot Frères en M. le Hoefer. Paris 1866, V, 868.
-
eind10
- Zie Meurier 1617, 131, en Le Roux 1859, ii, 189; beiden hebben ‘envolé’ in plaats van ‘avolé’. Vgl. het Nederlandse ‘nestje’ voor het huís van jonggetrouwden, evenals het werkwoord ‘nestelen’.
-
eind11
- Vgl. het citaat van Macrobius (b.4.a) en Euripides in de volgende noot.
-
eind12
- Zie: Paulus Cypraeus, De connubiorum iure (‘De sponsalibus’), v, § 12, 3. Ed. Frankfurt 1605, 133. Cypraeus haalt eerst Euripides aan: ‘Mulier ubi domo patris exierit non est in potestate parentum sed coniugis’, en stelt vervolgens: ‘Unde colligitur ubi domo patris exierit mulier, & in domum mariti deducta fuerit, tunc primum in potestatem mariti eam venire: idque apud omnes gentes observatum esse historici testes sunt’ (Zodra een vrouw het huis van haar vader verlaten heeft, valt ze niet meer onder het gezag van haar ouders, maar onder dat van haar echtgenoot. Daaruit kan men opmaken dat een vrouw, zodra ze het huis van haar vader verlaten heeft en naar dat van haar man is overgebracht, dan pas onder het gezag van haar man komt. De geschiedschrijvers getuigen dat dit bij alle volken in acht genomen is). Opvallend is dat deze woorden niet in het Nederlandse proza terugkomen. Vgl. ook b.4.a en b.
-
eind13
-
Digesta, lxi, i, 26, 1. Ed. Paris 1540, iii, fol. 115r: ‘Arbor radicitus eruta, & alio posita, prius, quam coaluerit, prioris domini est: ubi coaluerit, agro cedit: & si rursus eruta sit, non ad priorem dominum revertitur, nam credibile est, alio terrae alimento aliam factam’ (Een boom met zijn wortels uitgegraven en op een andere plek geplant, is, zolang hij geen wortel heeft geschoten, van de eerste eigenaar; wanneer hij wortel heeft geschoten, behoort hij tot die grond [hierdoor is de eigenaar van het tweede perceel ook eigenaar geworden van de boom]. Indien hij wederom ontworteld wordt, keert hij niet terug tot de eerste eigenaar. Want aan te nemen is dat hij door de andere voeding van de grond, van de ander is geworden [dat wil zeggen: de eigenaar van het perceel waarop de boom herplant is]). Vgl. ook de ed. T. Mommsen. Berlin 1877, 647.
De ingewikkelde wijze van afkorten volgt die welke in de Middeleeuwen gebruikelijk was: ‘ff’ verwijst naar de Digesta; ‘De adquir. rer. domin.’ naar de titel van boek 41; ‘Arbor’ naar de eerste paragraaf van het fragment, dat begint met de woorden ‘Sed si [ex] meis tabulis...’ Cats gebruikt de teneur van de wettekst om een zakenrechtelijk probleem als familierechtelijke kwestie vorm te geven. Met dank aan J.E. Spruit te Utrecht.
-
eind14
- Lange tijd was het zo dat pas na de huwelijksnacht de vermogensrechtelijke gevolgen intraden. De morgengave was behalve een maagdelijkheidsprijs (pretium virginitatis) tevens een bewijs voor de vrouw dat de gemeenschap naar lichaam en goed was ingetreden. Zij kon bestaan uit een vermogensdeel, toegezegd bij de huwelijksvoorwaarden, waarop de vrouw alleen recht had als ze weduwe werd en er geen kinderen in leven waren. Vgl. S.J. Fockema Andreae, Bijdragen tot de Nederlandsche rechtsgeschiedenis. Tweede bundel (vi. ‘Invloed van het huwelijk op den staat der echtgenooten’). Haarlem 1889, 52, 89, en 142; en verder J.T. de Smidt en H.C. Gall, ‘Recht en gezin.’ In: Gezinsgeschiedenis. Vier eeuwen gezin in Nederland. Red. G.A. Kooy. Assen etc. 1985, 34; Kent en versint 1989, 186-187. Zie ook de commentaar bij embleem xxiii.
De bruidegom zal, al naar gelang zijn vermogen, na de eerste huwelijksnacht een juweel, kleinood of een ander voorwerp hebben gegeven. In De bruiloft van Kloris en Roosje van D. Buysero bestaat de huwelijksgift o.m. uit een beugeltas van zilver, een ring en een speld voor in het haar:
Ik zel je, nae dit eerste nachje,
Dan geeven... hoe! wat's dit! wel lachje?
Een zilv're beugeltas, een ring,
En dan noch zo een ander ding,
Hoe hiet men dat... gants elleweeken!
Een haernaald om in't hoofd te steeken.
Ed. Amsterdam 1707, 8.
-
eind15
- Mogelijk een toespeling op Vergilius, Aeneis, XI, 355-356: ‘Quin natam egregio genero dignisque hymenaeis des pater, et pacem hanc aeterno foedere iungas.’ In de vertaling van Schwartz 1989, 211: ‘Maar schenk als vader uw dochter door een waarlijk huwelijk aan een voortreffelijke schoonzoon en bekrachtig de vrede door een eeuwig verbond.’ Vgl. verder Catullus, Carmina, LXI. Zie voor de aanspreking van de Griekse huwelijksgod Hymenaeus als motief in epithalamia: Schenkeveld-van der Dussen 1977.
-
eind16
- Verwijzing naar de woorden van Andromache tot Hektor in Homerus, Ilias, vi, 429-430, in de vertaling van Schwartz 1981, 100: ‘Hektor, gij zijt mij een vader, een geliefde moeder, een broeder; gij zijt mijn sterke echtgenoot.’ Vgl. voor navolgingen: Ovidius, Heroides, iii, li; Propertius, Elegiae, i, xi, 23; evenals Terentius, Andria, 295. Cats citeert ook in c.5 en c.6 enkele woorden van Hektor, eveneens gebaseerd op boek vi van de Ilias.
-
eind17
- Ook als tekst aangebracht boven de prent ‘Bruyt’, voorafgaand aan het derde deel van Cats' Houwelyck. Vgl. tevens Portretten van echt en trouw 1986, 47, afb. 46; en Kent en versint 1989, 33, afb. 36.
-
eind18
- De hierop volgende passage is ontleend aan Lucas 14:16-20. De gelijkenis van het avondmaal krijgt in Lucas de uitleg dat iemand die geen afstand kan doen wat hij heeft, Christus' discipel niet kan zijn: ‘En toen een van hen, die mede aanzaten, deze dingen hoorde, zeide hij tot Hem: Zalig is hij, die brood eet in het Koninkrijk Gods [...]. Want ik zeg u, dat niemand van die mannen, die genodigd waren, mijn avondmaal smaken zal’, Lucas 14:15 en 24.
-
eind19
- Citaat uit Lucas 14:20.
-
eind20
- Vgl. ook embleem v.c.5.
-
eind21
- Toespeling op Homerus, Ilias, vi, 450-455 waar Hektor spreekt tot zijn vrouw: ‘Toch ontroert mij niet zo het toekomstig leed der Trojanen, niet treur ik zo om Hekabe zelf of koning Priamos, niet om mijn broers, van wie velen na dappere strijd met de vijand zullen vallen in 't stof, niet als om u, wanneer een der bronsgepantserde Grieken u in tranen meesleurt en u de dag van de vrijheid ontneemt.’ Vert. Schwartz 1981, 101. Vgl. ook c.2, r. 7-8.
Cats volgt hier niet een Latijnse versie van Homerus (vgl. Omnia quae quidem extant opera, graece adiecta versione latina... Basel 1551, 73), maar verrassend genoeg de bewerking die Juan Luis Vives geeft in De officio mariti (‘De accessu ad coniugium’), ii. Een noot in Opera omnia. Ed. Majansius 1783, iv, 349 vermeldt dat de berijming van Vives zelf is. Vgl. voor een andere verwerking van deze bron (enkele pagina's vóór deze ontlening) embleem xxviii.b.5 en Maechden-plicht. Middelburg 1618, 91, nr. xliv.
-
eind22
- Vgl. de precieze definitie in J.P.F. Alkemade en B.C.M. van Elk, Het enten van boomkwekerijgewassen. Boskoop 1989 (Brochure nr. 12), ii: ‘Onder enten wordt verstaan het plaatsen van een afgesneden knopdragend deel van een plant (= ent) op een aangesneden, meestal worteldragend deel (= onderstam) van een aan de ent verwante plant met het doel, de ent en de onderstam te laten vergroeien. De ent ontwikkelt zich dan samen met de onderstam tot een zelfstandige plant.’ De auteurs gaan kort in op de geschiedenis van het enten en lichten verschillende entmethoden toe. Vgl. verder P.C. Mc.Millan Browse, Planten voortkweken... Zesde druk 1990, 172-187 (een vertaling van The royal horticultural society's encyclopaedia of practical gardening); het hoofdstuk ‘Enten: een plus een is een’, in: O.E. Allen e.a., Snoeien en enten. S.l. 1980, 60-75; evenals De Vlaamse horticultuur in de vroege 16e eeuw. Drie profijtelijcke traktaten over poten en enten, zaaien en planten. Ed. W.L. Braekman. Brussel 1989 (Scripta, Medieval and Renaissance texts and studies, 23).
-
eind23
- Vgl. voor het beeld van het gezin als een vertakte boom, onderdeel van een geslachtsboom: wnt iii, i, 409, 2, b; Cats' embleem xi en Gabriel Rollenhagen, Nucleus emblematum selectissimorum. Ed. Zacharias Heyns. Arnhem 1615, nr. 35, ‘Posteritati’. De levensboom gold als een belangrijk symbool voor de voortgang van het leven (Kent en versint 1989, 193).
-
eind24
- Vgl. Nauwelaerts 1976; en Rang 1986 (i.h.b. 282), die in dit verband verwijst naar het (door Cats gekende) werk van A. Tiraqeau: Regii in curia. Commentarii de nobilitate et iure primigeniorum. Leiden 1617, 70-76.
-
eind25
- In de ed. die twee jaar na Proteus bij Adriaen van de Venne en Joost Ockerss. verschijnt, is op de pictura, weliswaar enigszins op de achtergrond, het meisje ook aanwezig.
De ‘Afbeeldinghe des huwelyx onder de gedaente van een fuyk’ verscheen voor het eerst in Alle de wercken. Amsterdam 1655, ingebonden tussen Aspasia en Invallende gedachten (vgl. adw 1712, ii, tussen nnn1-nnn2). Over deze fuik en het verwante schilderij ‘De huwelijksfuik’ van Hendrik Noorderwiel: Portretten van echt en trouw 1986, 70-72, cat. nr. 3; Hazelzet 1985-1990; en Kent en versint 1989, 188-189, 194 (afb. 239).
‘Het sluitstuk [van de opvoeding, ook in liefdesaangelegenheden] is de ouderlijke toestemming bij ondertrouw. Dat die toestemming vereist is, is nuttig gezien het belang van het kind dat ermee gediend is. Zo'n kind kan zich immers door “malle liefde” laten meeslepen. Het is ook billijk, want de ouders hebben zich veel moeite getroost om de kinderen groot te brengen. Ook is ouderlijke toestemming noodzakelijk want de bijbel schrijft het voor [...]. Het bijbelse voorschrift is gebaseerd op het gegeven dat een kind tot het bezit van de vader behoort. Dus kan een kind zich niet zomaar aan een ander geven’ (Kent en versint 1989, 110-111, gebaseerd op Groenendijk 1984, 156). Zie over dit onderwerp ook D. Meulmeester-Jacobs, ‘“Op saaken van houlijken.” Het wereldlijk recht inzake verloving en huwelijk.’ In: Kent en versint 1989, 121-137. Bij een katholieke huwelijkssluiting was de ouderlijke toestemming niet vereist.
Ook Wittewrongel bespreekt hoe moeilijk het soms is voor ouders en kinderen om elkaar te verlaten en hij heeft er begrip voor dat ouders uit liefde hun kinderen het liefst zo lang mogelijk thuis willen houden. Zie hierover: Groenendijk 1984, 82.
-
eind26
- Zie: adw 1712, i, 311-312. Hij gebruikt hier de geënte boom ook als zinnebeeld om aan te geven dat pasgetrouwden geen ruzie behoren te maken. Vgl. voor de geënte tak bij Cats verder o.m.: adw i, 1712, 149 en 152. Opvallend zijn de vele aanhalingen met betrekking tot het enten in het werk van Cats, opgenomen in het wnt (zie: iii, iii, 4140-4144).
-
eind27
- Huygens, Koren-bloemen. Amsterdam 1672, ii, 547; en: The complete English poems of John Donne. Ed. C.A. Patrides. London etc. 1985, 99, r. 9-10 (Everyman's library). Oorspronkelijk opgenomen in de postuum gepubliceerde bundel Poems van 1633.
-
eind28
-
Quaeris quid sit amor? S.l.s.a. [1601], [f4v]-g1r, nr. 19. Zie ook Theodor de Bry, Proscenium vitae humana, sive emblematum secularium... Frankfurt 1627, 30, nr. xxii.
-
eind29
-
Amorum emblemata. Antwerpen 1608, 4-5. Zie Cats' embleem vi voor een andere verwijzing naar dit embleem van Vaenius.
-
eind30
- Ed. Paris 1539, [lviverso-lviirecto], nr. lxxxi. Vgl. ook Emblemata 1967, 168-169. In La morosophie (ed. Lyon 1553, 28) gaf De la Perrière een voorbeeld van een man die in een tuin aan het enten is, met in het bijschrift o.a.:
Le convient par art d'agriculture
de quelque plant, qui soit fertil, enter.
-
eind31
-
Vota suos habuere deos; nam mixta duorum
corpora iunguntur, faciesque inducitur illis
una. velut, si quis conducat cortice ramos,
crescendo iungi pariterque adolescere cernit,
sic ubi conplexu coierunt membra tenaci,
nec duo sunt et forma duplex, nec femina dici
nec puer ut possit, neutrumque et utrumque videntur.
In de vertaling van d'Hane-Scheltema 1993, 103:
Haar wens vond weerklank bij de goden, want zij groeiden samen
en werden één persoon uit twee, kregen ook één gezicht.
Als iemand takken op elkaar ent tussen boomschors, zie je
hoe ze zich samenvoegen, zich gelijk ontwikkelen -
zo ook bij hen: aaneengeklit in stevige omhelzing
zijn zij geen tweetal, maar een dubbel wezen dat noch vrouw
noch man kan heten; het lijkt allebei en geen van beide.
-
eind32
- Heinsius, Nederduytsche poemata. Amsterdam 1616, 89, nr. 41. Zie Bouman 1982, 15, nr. 64; 22, nr. 97; 26, nr. 112; 28-29, nr. 124-125; 58, nr. 249; en de afbeeldingen 15, 21-23 en 25-26. De bruiloftsdichten werden uitgegeven in de jaren 1616, 1618, 1620 en 1641. Verder: Portretten van echt en trouw 1986, 319, afb. 80a; en 248, afb. 58a. Hier is afgebeeld de prent ‘Ce deux sont un’ van Pieter Serwouters in Vreeden zeegen gewenscht aen... Iacob Abrahamsz Bierens en... Kornelia van Hoeck. Amsterdam 1648.
-
eind33
- Zie ook Bouman 1982, xvi, die de traditionele wens, overeenkomstig Heinsius' bijschrift, verbindt met de afbeelding van Cupido die een loot ent. In het bruiloftsvers onder meer (a2v-[a3r]):
Den Man laet om de Vrouw syn waerde Ouders gaen
en de volgende regels, die aansluiten bij het eerste embleem van Cats:
U zielen onderlingh te paren en te strenghen
En 'tgeen verscheyden was, weer tot sijn deel te brenghen.
Vgl. voor verdere topoi in huwelijkspoëzie uit de oudheid en de renaissance, de literatuur die M.A. Schenkeveld-van der Dussen vermeldt in ‘Poëzie als gebruiksartikel: gelegenheidsgedichten in de zeventiende eeuw.’ In: Historische letterkunde. Facetten van vakbeoefening. Red. M. Spies. Groningen 1984, 75-92, i.h.b. 90 en 92.
-
eind34
-
Non perit excisus materno a caudice ramus:
Secta nec ex ulla talea parte perit.
Sed sata complures aucta parit arbore foetus:
Arbore easque gravi foenore promit opes.
Filius ergo suum patremque domumque relinquat:
Ut propriam possit prole replere domum.
Ed. Nürnberg 1617, n3. Zie voor Taurellus als bron voor Cats' Maechden-plicht ook: Emblemata 1967, 78-79 en 329-330.
|