Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar
(1996)–Jacob Cats– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 642]
| |||||||||||||||||||||||||||
XLIII Wat merkt de liefde niet.PrentEen man, die achter een tafel zit, is bezig een luit te stemmen. Zijn instrument heeft twaalf stemknoppen. Een tweede luit, met op de snaren een strootje, ligt op tafel met daarnaast een boekje, een mantel en een hoed; een hond ligt onder tafel. Hierachter is een gordijn gedrapeerd; links een uitzicht op een tuin met een omhaagde, rechthoekige, vijver.Ga naar eind1 Twee mensen wandelen er rond. In de achtergrond is, tussen de bossen, een duiventil op een paal te zien.
Gesigneerd op de bol van de tafelpoot: js.
Afmeting: 12,3 × 12,3 cm. | |||||||||||||||||||||||||||
XLIII.A.1
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 643]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
XLIII.A.2
|
noot | De oorzaak hiervan legt Cardanus in boek 8 van De subtilitate helder uit. [Zie de noot die wordt gegeven onder a.1]. |
XLIII.A.3
Zij die van elkaar houden, voelen elkaar aan.
Bemerk met je geest de wonderlijke overeenstemming van de snaren van deze luiten en ga vervolgens heen, mijn vriendin, om naar aanleiding daarvan te overdenken, hoe van twee gelieven de harten altijd met elkaar overeenkomen in eenzelfde stemming.
XLIII.A.4.a
Plato, Nomoi (‘Leges’), VI, 757 A.
Er is een oud gezegde: gelijkheid brengt liefde tot stand.Ga naar eind4
XLIII.A.4.b
Paulus Cypraeus, De connubiorum iure, VIII, § 7, 2.Ga naar eind5
Uit ervaring is bekend dat er een geheime en verborgen genegenheid of haat is tussen mensen, ofwel door een verborgen kracht van de natuur, ofwel door de invloed van de sterren, of door andere oorzaken. Daarom kan het gebeuren dat iemand van de één een grondige afkeer heeft, maar op de ander bijzonder gesteld is, en als men het hem zou vragen, zou hij geen oorzaak kunnen geven waarom hij van de één houdt en de ander haat, volgens de regel van Catullus: Ik mag je niet, Volusius, ik kan niet zeggen waarom, alleen dit kan ik je zeggen: ik mag je niet.Ga naar eind6
XLIII.A.4.c
Philippus Beroaldus, Carmen de duobus amantibus.Ga naar eind7
Wat merkt de liefde niet! Wat komt de minnaar wel niet op het spoor!
XLIII.B.1
motto | Een verwijzing naar Romeinen 12:15, ‘Verblijdt u met de blijden.’ |
1 | wel gestelde: goed gestemde |
2 | op ... paren: met haar gelijk klinken |
5 | swarte nijt: kwaadwillige afgunst |
7 | vinnigh onbescheyt: boosaardige bejegening |
8 | derf: durft |
XLIII.B.2
Wees blij met de blijden.Ga naar eind8
XLIII.B.3
Gedraag je op een feestdag niet als een beest.Ga naar eind9
Je ziet hoe van de luit de snaarGa naar eind10 begint te klinken wanneer een andere luit in klank met haar harmonieert. Wees blij van hart en bevorder het welzijn en de vreugde van je naaste.
XLIII.B.4
Bernardus, Sermones super cantica canticorum, 49, III, 7.Ga naar eind11
Men moet verheugd zijn over het grote geluk van een ander, meer dan over zijn eigen kleine geluk. Iedereen kan gemakkelijk concluderen hoezeer een goed mens zich verre moet houden van nijd, als men dit wil doen.
XLIII.B.5
Wees blij met de blijden.
Er is niets onmenselijker, dan uit andermans ellende voor zichzelf iets goeds te voorzien en nooit vreugde te voelen dan om andermans rouw.
Niets is meer terecht dan dat iemand blij is als hij ziet dat het een ander goed gaat, niets humaner dan dat mensen zuchten om de tegenslag van anderen.
Zoals de slagen aan de linkerzijde ook naar de rechterzijde doordreunen, zo moeten ook wij geraakt worden door de voor- en tegenspoed van onze naasten.
Je moet je vrienden feliciteren, zegt Libavius, als het hun zeer goed gaat; daarentegen moet je medelijden met hen hebben als ze door verdriet getroffen worden: want wie zich verlustigen in de tegenslag van hun medeburgers, begrijpen niet dat iedereen onderworpen is aan de slagen van het lot.
O, ongelukkigen! wier verdriet voor anderen genot betekent.Ga naar eind12
O, ongelukkigen! bedoel ik, bij wie
het lachen wegblijft, behalve dat lachen dat opgewekt wordt door het zien van verdriet.Ga naar eind13
XLIII.B.6
1 | niet min: niets minder |
3 | heusscher: wellevender, oprechter |
4 | beleefder: goedgunstiger |
3-6 | Daer ... teghenloopt: Vgl. het vervolg van de in de motto's gegeven verwijzing naar Romeinen 12:15. |
7 | slincker: linker |
8-9 | beweecht [...] met: aangedaan ... door |
9 | even mensche: naaste |
10 | Bernard: Bernardus, zie b.4. |
12 | aenkomt: ten deel valt |
13 | Het welck naedemael ...: En daar nu dit in acht genomen moet worden, kan ieder ... begrijpen |
redelijck: door het verstand geleid | |
14-15 | 't gunt ... is: wat hiervoor (door mij, of: al eerder vóór mij, nl. in het aangehaalde citaat) geschreven is |
15 | af nemen: afleiden |
18 | beducht: bevreesd |
19 | leydt en sucht: ligt te zuchten |
22 | zijns ... verteert: Traditioneel wordt de gepersonifieerde Invidia knagend aan haar eigen hart voorgesteld, zie o.m. Ripa 1644, 350b. |
23 | Deze laatste regel luidde in Silenus uit 1618: ‘O Heer! dees plaeg' doch van ons weert.’ |
XLIII.C.1
Psalm 16:11, ‘Gij zult mij het pad des levens bekend maken; verzadiging der vreugde is bij Uw aangezicht; liefelijkheden zijn in Uw rechterhand, eeuwig.’
1 | aenghedreven: in beweging gebracht, aangeraakt |
3 | meesters hant: hand van een bekwaam speler of leermeester. Met de onzichtbare hand van de meester verwijst Cats naar de Schepper, van wie een heymelijcke zegen (r. 5) daalt. Vgl. wnt ix, 422, 3 en het gedicht van Jacobus Revius, aangehaald in de commentaar. |
XLIII.C.2
Hoewel onaangeraakt, beweegt zij.
XLIII.C.3
[Moet zijn:] 2 Corinthiërs 4:17-18, Wij ondergaan een altijddurende, alles overtreffende zwaarte van heerlijkheid wanneer wij ons oog niet richten op de zichtbare maar op de onzichtbare dingen.Ga naar eind14
Gelukkige trouwe geest die zelfs in dit leven met de allesbewegende God gelijkgestemd is! Men hoort een luit klinken die niettemin stil ligt; de vrome is met vreugde vervuld, en niemand weet waarom.
XLIII.C.4.a
Bernardus, Sermones super cantica canticorum, 15, III, 6.
‘Jezus is honing in de mond, een lied in het oor, een juichkreet in het hart.’Ga naar eind15
XLIII.C.4.b
Gregorius, Moralia in Iob, XXIV, VI, 10.
‘Men spreekt van juichen wanneer er een onuitsprekelijke vreugde in de geest opgevat wordt, die niet verborgen kan worden en niet met woorden geopenbaard, maar toch op bepaalde manieren naar buiten treedt.’ Dat is de ware en hoogste vreugde, die niet wordt opgevat over het geschapene, maar over de Schepper. Als u die ontvangen hebt, zal niemand haar van u afnemen.Ga naar eind16
XLIII.C.5
De ware vreugden zijn niet door de ogen te vatten.
Omdat ware vreugden niet uit lichamelijke zaken voortkomen, kunnen zij ook niet door lichamelijke ogen gezien worden. De onstoffelijke ziel wordt alleen door een hem verwante vreugde, dat wil zeggen een onstoffelijke, beroerd; de overige genietingen, van welke soort dan ook, raken slechts de schors, dat wil zeggen het lichaam, maar dringen nooit door tot de innerlijke gevoelens van de ziel. Maar die vrede van het hart, voorbode van het eeuwige leven en door Zijn verborgen macht in onze harten uitgestort, vervult ons stille hart geheel met een onuitsprekelijke en ongelooflijke zoetheid. Voor God is niets gesloten, hij is in onze ziel en komt midden in onze overdenkingen. ‘Voorwaar, voorwaar zeg Ik u’, zegt de Heiland in Johannes 5:24, ‘Wie Mijn woord hoort, en gelooft Hem, Die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven.’ Dat is, zoals Paulus uitlegt: vrede des harten en vreugde in de Heilige Geest,Ga naar eind17 een ware voorbode van de toekomstige gelukzaligheid. Zo groot is immers de vreugde van de ziel (zegt Cass.), als de gedachte aan de zaak geweest is.Ga naar eind18 Want de maat van de vreugde is evenredig aan het belang van de boodschap.
XLIII.C.6
2 | de selve: Nl. de ware vreucht, r. 1. |
4-5 | die ... aert: die in overeenstemming is met haar aard, in harmonie met haar (onlichaemelijck ghemoedt, r. 3) |
7 | schorsse: Een in de zeventiende eeuw vaker gebruikt beeld voor het lichaam als omhulsel van de ziel. Vgl. wnt xiv, 901, i, 6, b. |
9 | een voorbode: Sommige uitgaven hebben ‘en voorbode’. |
11 | boesem: binnenste |
12 | en is niet: is niets |
13 | innerste: meest innerlijke |
13-15 | Voorwaer ... leven: Johannes 5:24. |
15 | apostel Paulus: Zie noot 17. |
19 | vermakelijckheydt: vreugde |
20 | groote: omvang |
na de ghelijckmaticheydt van: in overeenstemming met, evenredig aan | |
20-21 | bedenckt: overdenkt |
Commentaar
De passage bij Cardanus die het startpunt van het embleem vormt, gaat over de frequentie van de snaartrilling, de toonhoogte dus. Een gelijkgestemde snaar zal door de resonantie in beweging komen. Vandaar dat wanneer er een strootje op deze snaar ligt het, zonder aangeraakt te worden, gaat meetrillen. Binnen de amoureuze context wordt dit gegeven gezien als beeld voor de harmonie: de gelijkgestemdheid van twee harten die, zonder direct contact (een bewijs van
geestelijke liefde), toch op elkaar reageren. Als ze op dezelfde golflengte zitten, vormen ze één klank, en dit moet volgens Cats wel wijzen op de werking van een goddelijke macht in een liefhebbend hart.
Eenzelfde duiding komt voor in Gabriel Rollenhagens Nucleus emblematum selectissimorum. Onder het motto ‘Amor docet musicam’ is Cupido weergegeven met een luit in zijn hand; op de achtergrond ligt een musicerend gezelschapje tegen een heuvel (afb. 43.1).Ga naar eind19 Volgens de vertaling van Zacharias Heyns wordt met de luit, zo nadrukkelijk vastgehouden door de minnegod, de zuiverste liefde verbeeld:
De snaren van een goed gestemde luit en een eendrachtig huwelijk worden met elkaar in verband gebracht op een doek van Theodoor van Thulden, Harmonie en het huwelijk, uit 1652 ('s-Hertogenbosch, Noordbrabants Museum). Het draagt het opschrift: ‘Quam bene concordi sonat in testudine chorda, tam bene concordi in coniuge corda sonant’ (Zo goed als de snaren klinken op een welgestelde luit, zo goed klinken de harten in een eendrachtig huwelijk).Ga naar eind21
Cats gebruikt vervolgens het beeld van de gelijk klinkende luiten om aan te geven dat het uitermate afkeurenswaardig is je te vermeien in het leed van iemand anders. Het geluk van een ander behoort ook jouw geluk te zijn, zoals - tot twee keer toe geciteerd - ook Paulus zegt. De te verafschuwen kwaadwillende afgunst staat haaks op het tonen van medeleven en behulpzaamheid, die zoveel vreugde schenken. Ook in de opinie van Ripa vertoont de burgerlijke eendracht overeenstemming met ‘welgetoonde snaeren’, en hij laat bovendien een man met een luit de Blijgeestigheid verzinnebeelden. Wellicht dat het hondje op Cats' prent, een mogelijk symbool van trouw, ook in dit verband moet worden beschouwd, al past het dier ook in de eerdere, amoureuze, context.Ga naar eind22
Horapollo verbindt de lyra (Cats spreekt in het Latijn telkens van een lyra, wat zowel lier als luit kan betekenen) eveneens met de eensgezindheid en Quintilianus duidt in zijn Institutio oratoria het instrument als symbool voor de harmonie in het universum, zoals geformuleerd in de pythagorese theorie van de muziek der hemelsferen: ‘Bijvoorbeeld Pythagoras en zijn volgelingen populariseerden het geloof (wat zij ongetwijfeld van vroegere leermeesters hadden overnomen), dat het universum aan de hand van dezelfde uitgangspunten is geconstrueerd die werden toegepast bij de constructie van de luit; zij namen geen genoegen met alleen te spreken over een overeenstemming van strijdige elementen, die zij harmonie noemden, maar kenden eveneens een toon toe aan de bewegingen van de hemelse lichamen.’Ga naar eind23
In Cats' religieuze toepassing wordt de spontaan meeklinkende snaar vergeleken met de vreugde in het hart van de godvruchtige als God, de grote onzichtbare beweger, bewerkstelligt dat het meest innerlijke van de ziel door de mooist
denkbare klanken wordt geraakt. Het is een moment dat de gelovige ondergaat als een voorteken van zijn toekomstige gelukzaligheid.
Een parallelle gedachte formuleerde Jacobus Revius in zijn lyrische sonnet ‘Scheppinge’. Hij geeft daarin een verbeelding van de hele schepping als een luit, bespeeld door ‘de Heer met sijn geleerde vingers’. Het gedicht ‘En faveur du luth’ van Simon Goulart (1543-1628) had hem daar mogelijk toe geïnspireerd.
Doordat de luitspeler op de prent van Cats frontaal achter een tafel is weergegeven, bestaat er picturale overeenkomst met een embleem in Petrus Costalius' Pegma (afb. 43.2). In dit zinnebeeld wordt het luitspel echter in een geheel andere context gebruikt en heeft de uitleg betrekking op de omkoopbaarheid van rechters, die overgevoelig zijn voor geschenken. Zulke inhalige lieden, zegt Coustau, bevalt enkel de dorische muze.Ga naar eind25
Verder vormt het beeld van twee gelijkgestemde lire da braccio (of lironi) het openingsdevies in Camillo Camilli, Imprese illustri di diversi uit 1586 (afb. 43.3). Het was destijds het impresa van Alcibiade Lucarini en droeg als opschrift ‘Aliis pulsis resonabunt’ (Doordat andere aangeslagen worden, zullen ze weerklinken). In zijn commentaar spreekt Camilli onder meer van een ‘symbool van eenheid en van eendracht door harmonie [...] zoals wanneer twee gestemde instrumenten bij elkaar in de buurt zijn en de snaren van het ene instrument worden aangeraakt, men die van het andere bij overeenstemming van toon hoort meeklinken.’Ga naar eind26
Bedoeld of onbedoeld vond Cats' embleem aansluiting bij actuele ontwikkelingen. Rond 1600 is er, in de betere kringen, een sterke opkomst van de luitmuziek in de Noordelijke Nederlanden. Zo verschenen van Joachim van den Hove kort achter elkaar drie bundels gedrukte luitmuziek.Ga naar eind27 Op een gravure (gedateerd 1593) van J. van de Velde jr. is een luitspeler afgebeeld, met het volgende onderschrift:
Onder het opschrift ‘Niet hoe veel, maer hoe eel’ stelde Roemer Visscher in zijn Sinnepoppen dat met name nobele lieden de luit bespelen. De luit wordt op de prent zelf onder andere tegenover de boerse doedelzak en fluit geplaatst, die contrasterend als minderwaardige instrumenten op een hoopje zijn weergegeven (afb. 43.4).Ga naar eind29 Het zou daarom goed kunnen zijn dat de luit op de embleemprent van Cats in contrast moet worden gezien met de laag-bij-de-grondse doedelzak in het vorige embleem. Snaarinstrumenten als de luit behoorden tot de meest subtiele en verfijnde sfeer van de muzikale kunst en het instrument kan, zoals gezegd, staan voor de harmonie en de liefde.Ga naar eind30
De man op de prent is niet aan het spelen, maar aan het stemmen. Zijn muziekboekje ligt dan ook dichtgeslagen. De stemmende luitspeler of luitspeelster is een geliefd thema in de prent- en schilderkunst, zoals bijvoorbeeld te zien is op een prent uit 1524 van Lucas van Leyden (Rotterdam, Museum Boymans van Beuningen), een paneel van Frans van Mieris de Oude (Amsterdam, Rijksmuseum) en een schilderij van Bartholomeus van der Helst (New York, Metropolitan Museum of Art). Naar aanleiding van dit laatste kunstwerk is gesproken over ‘tuning the strings of the soul to euphonious harmony.’ De schilder heeft aan de in dit geval luitstemmende vrouw de naam ‘Iris’ toegevoegd; het is de godin van de regenboog die hemel en aarde met elkaar verbindt waardoor het verlangen naar een hemelse gift bewerkstelligd wordt.Ga naar eind31
Cats' embleem is in verband gebracht met het schilderij Vrouw die een luit stemt van Johannes Vermeer (Metropolitan Museum of Art, New York). Dit doek dateert van het midden van de jaren '60. Er is over gespeculeerd of de afgebeelde vrouw wacht op haar medespeler (voor wie de verder aanwezige viola da gamba bedoeld zou kunnen zijn), of dat ze zich geheel concentreert op de klank van de snaar die ze aan het stemmen is, dit in samenhang met de eerste uitleg van Cats. Zoals zo vaak wordt bij de interpretatie alleen de amoureuze toepassing betrokken.Ga naar eind32 In de editie Sinne- en minnebeelden uit 1629 werd op de gravure een vrouw toegevoegd. Zij zit aangeschoven aan tafel en houdt een liedboekje in haar hand.
Bewerking en navolging
Amoris divini et humani antipathia 1629, ii, xxxi. |
Van Vreeswyk 1675-2, 168. |
(Den Elger 1703, 297 (‘Overeenkomst verwekt liefde’)). |
Moral emblems 1862, 119. |
Literatuur
Emblemata 1967, 1300-1302. |
De Jongh 1967, noot 70-71. |
F. Veenstra, ‘Harmonieënleer in de Renaissance.’ In: Weerwerk. Opstellen aangeboden aan prof. dr. Garmt Stuiveling ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Red. T. Cram e.a. Assen 1973, 187-200 en 265-266, i.h.b. 199-200. |
Tot lering en vermaak 1976, 58-61, cat. nr. 8; 104-107, cat. nr. 21; en 228-231, cat. nr. 60. |
Masters 1984, 340-341, cat. nr. 117, afb. 1. |
Haak 1984, 94-95, afb. 155. |
‘Hemelse muziek in de Renaissance.’ In: Literatuur in concert; muziek in de Nederlandse literatuur. Samengesteld door de redactie van Literatuur. Utrecht 1985, 22-27, i.h.b. 22-23. |
Portretten van echt en trouw 1986, 279-290, i.h.b. 288 (afb. 70e). De cat. nrs. 69-71 gaan uitvoerig in op het verband tussen de luit, de harmonie en het huwelijk. |
- eind1
- Vgl. voor een dergelijk weggeslagen gordijn en het effect van een trompe l'oeil dat ermee beoogd kan zijn: embleem ix, xiii en xlix.
- eind2
- Deze paragraaf handelt over de vraag waarom het zo is dat als de snaren van twee luiten (‘duabus liris’) gelijk gestemd zijn, de één in beweging komt wanneer de ander geluid maakt. Cardanus voert de luchtbeweging aan als belangrijkste oorzaak. In de marge staat: ‘Cur nervi lirae aequaliter dum tenduntur, & si non tangatur, alterum subsilit, reliquo edente sonum’ (Waarom het zo is dat als de snaren van een luit gelijk gestemd zijn, wanneer de ene geluid geeft de andere opspringt, ook al wordt zij niet aangeraakt). De bijbehorende tekst luidt: ‘Ex hoc genere ultimo est experimentum illud a Boethio traditum, satis vulgatum, quod nos vidimus saepe per ocium. Captis duabus liris testudinibusve, alteram supinam collocabis, prius tamen ad concentum nervis extensis remissisque deductam. Post super supinae nervos secundum ac primum paleae frustum collocabis, tendesque primum nervum instrumenti eius quod manibus tenes, cum sonum aequalem reddetilli qui in instrumento supino est, confestim festuca subsiliet saltabitque tanquam ab aliquo concussa: atque translata eo modo paleae parte per singulos nervos, instrumenta ad aequalem vocem, imo eandem mira arte traduces. Causa tanti effectus ignota fuisse videtur. An quod non solum subsilit, cum sonum aequalem edere potest? aut quia aer ipse aequalem habens vim movere potest, non autem remissior, aut magis incitatus. Sed nec hoc tamen verum est, cum in tenuiore nervo remissior contentio aequalem tum sonum edere apta moveat aequalis vero tensio cum inaequali sono non movet. Videt hoc mihi sane contingere, quod motus aer in nervis sonum semper excitat, quamuis non audiatur. Cum tamen aequalis est motus, aer in unum consentit motum: quia eadem
ratione movetur, & nullo modo resistit illi: unde ineger ea vi ad nervum quiescentem defertur qua movetur, movetque propemodum tanta vi, quanta movetur. Nec meo iudicio aut verior, aut subtilior ratio huius excogitari potest.’ Ed. Basel 1554, 514, c-d.
Vertaling: Van deze laatste soort is ook dat experiment dat door Boethius overgeleverd is en dat ook ik vaak in mijn vrije tijd gezien heb, tamelijk bekend. Neem twee luiten of citers en leg de één op zijn klankkast, nadat je hem eerst gestemd hebt door de snaren op te draaien of losser te spannen. Daarna leg je over de eerste en tweede snaar van de op zijn rug gelegde luit een strootje en je slaat de eerste snaar aan van het instrument dat je in handen hebt. Wanneer dit instrument hetzelfde geluid geeft als dat van het neergelegde, dan zal het stokje meteen opspringen en gaan dansen alsof het door iemand opgeschud wordt. Als je op die manier met het stukje stro de snaren afzonderlijk langs bent gegaan, zul je de instrumenten met een wonderlijke vaardigheid tot een gelijke toon, ja zelfs tot exact dezelfde toonhoogte brengen. De oorzaak van dit fenomeen schijnt onbekend te zijn. Is het soms zo dat het strootje niet alleen opspringt wanneer het een gelijk geluid geeft? Of dat de lucht zelf, wanneer die eenzelfde kracht heeft, de snaar kan bewegen maar niet wanneer die minder gespannen of meer in trilling gebracht is? Toch is dit niet waar, omdat een lossere spanning op een dunnere snaar, die in staat is een gelijk geluid te geven, hem in beweging zou kunnen brengen, maar een gelijke spanning met een ongelijk geluid niet. Het lijkt me dat er dit gebeurt: dat in beweging gebrachte lucht op snaren altijd geluid opwekt, hoewel die niet gehoord wordt. Maar wanneer de beweging gelijk is, stemt de lucht overeen tot één beweging: omdat hij op dezelfde manier in beweging wordt gebracht en op geen enkele manier weerstand biedt, wordt hij onveranderd met die kracht waardoor hij bewogen wordt, naar de in rust verkerende snaar overgebracht, en beweegt deze met bijna evenveel kracht als waardoor hij bewogen wordt. Naar mijn mening kan hiervoor geen nauwkeuriger reden bedacht worden, of één die meer naar de waarheid is.
- eind3
- Ovidius, Metamorphosen, IV, 68. Vert. d'Hane-Scheltema 1993, 94: ‘Liefde maakt níet blind!’ Vgl. ook A.4.c; en Walther, 4, 333, nr. 25117.
- eind4
- Vgl. verder het adagium ‘Amicum amicus aut parem accipit aut facit’ (Een vriend ontvangt iemand die gelijkgestemd is als vriend of maakt hem gelijkgestemd), Walther i, 111-112, nr. 948a en 954a. Langius haalde de regel van Plato met precies dezelfde verwijzing aan (96 b), met als spellingsvariant ‘authorem’, naast Cats' auctorem.
- eind5
- Ed. Frankfurt 1605, 228-229. Cats laat wat weg en wijzigt het citaat op sommige plaatsen. Het ziet ernaar uit dat hij intussen ook de twee regels van Ausonius aan pagina 229 ontleent, en ze opneemt onder XXXI.A.4.a.
- eind6
- Cypraeus noemt abusievelijk Catullus als dichter van het vers; het is een distichon van Martialis: Epigrammata, i, 32. Op de plaats waar bij Cypraeus (én Martialis) Sabidius staat, zet Cats de naam Volusius, die inderdaad in het werk van Catullus voorkomt. Hij ‘corrigeerde’ dus wel de naam, maar verifieerde het citaat niet.
- eind7
- Zie: Varia Philippi Beroaldi opuscula ... Basel 1513, fol. 75r. Boven de afdeling waaruit het citaat komt, staat ‘Fabula Tancredi ex Boccatio latinum versa’ (vgl. noot 30 hieronder). Cats heeft vestigat, Beroaldus ‘vestigia’. Vgl. verder ook Walther, 4, 332, nr. 25111a en het motto boven A.2.
- eind8
- Evenals het motto boven B.1 een verwijzing naar Romeinen 12:15, ‘Verblijdt u met de blijden; en weent met de wenenden’; vgl. ook r. 5. Zie voor ‘Gaudere cum gaudentibus’: Walther, 2, 219, nr. 10187 o.v.n. de Italiaanse kerkleraar Bonaventura; evenals Werner 1912, 34, nr. 3. Eveneens aangehaald door Langius (513 A); vgl. bovendien B.4.
- eind9
- Of: Wees op een feestdag geen brombeer. Vgl. Meurier 1617, 179: ‘Qui se colere en la feste, est tenu pour un beste’.
- eind10
- Een cantarel is in het algemeen de hoogste snaar van een snaarinstrument. Bij een viool en gitaar is dat de e-snaar; luitstemmingen zijn er door de eeuwen heen in allerlei soorten en maten geweest, waarbij de hoogste snaar niet altijd als e was gestemd.
- eind11
- Vgl. ‘Si autem dicas difficile quemquam plus alieno gaudere magno bono quam proprio parvo, advertes certe vel ex hoc excellentiam gratiae apud sponsam, et quam non cuilibet animae dicere sit, quia ORDINAVIT IN ME CARITATEM’ (Maar als je zegt dat het moeilijk is verheugder te zijn over het grote goed van een ander dan over het eigen kleine goed, dan zul je vast wel op grond hiervan letten op de uitmuntende genegenheid bij de bruid, en hoe het niet aan elke ziel gegeven is te zeggen dat zijn banier over mij de liefde is). In: Opera, II. Ed. Leclercq e.a. 1958, II, 77, r. 9-10; het slot is een verwijzing naar Hooglied 2:4. Het tweede deel van het citaat dat Cats geeft, komt niet uit Bernardus. De eerste zin staat, met dezelfde verwijzing, ook bij Langius (514 A).
- eind12
- Andreas Libavius (of Libau), Duits arts en scheikundige (ca. 1550-1616); zijn naam valt niet in het Nederlands. Over hem: agl ii, 2417-2418. Bekend zijn o.m. diens Poemata, epica, lyrica et elegiaca. Frankfurt 1602; Alchymia. Frankfurt [1606]; en Carminis triumphalis. Coburg 1611. In deze werken is deze hexameter niet gevonden. Wel komen in de verzameling Poemata diverse soortgelijke exclamaties voor, vgl.: ‘O mea cura, pii fratres, mea magna voluptas’; bovendien zou de regel goed kunnen passen in één van zijn elegieën, zoals bijv. ‘Hominis miseriae’ (resp. 33 en 141-148). Zie verder voor de foliant ‘Libavii Syntagma Arcanorum, Francof. 1615’: Catalogus der bibliotheek van Constantyn Huygens, verkocht op de groote zaal van het Hof te 's-Gravenhage 1688. Opnieuw uitgegeven naar het eenig overgebleven exemplaar. Door W.P. van Stockum jr. 's-Gravenhage 1903, 22, h, nr. 125.
Lipsius merkte in De constantia, i, 9 (vgl. Cicero, Tusculanae disputationes, iv, 16) op: ‘Ita insita nescio quae malitia humani ingenii fert, Laetans, ut poeta vetus loquitur, malo alieno.’ Ed. Antwerpen 1584, 26. Vert. Schrijvers 1983, 54: ‘De mens heeft van nature de kwalijke eigenschap, dat hij van andermans ellende geniet, zoals een oude dichter het heeft uitgedrukt.’ Vgl. tenslotte J. van Nyenborch, Variarum lectionum selecta, figuris aeneis applicata. Groningen 1660, 41: ‘Libavius dixit, cum amicis felicibus ac fortunatis gaudendum esse, & tristantibus condolendum.’ Mocht het een zetfout zijn, maar dat lijkt me niet, dan kan Libanius zijn bedoeld. Vgl. wdo 1714-1714; voor diens verzameld werk: Opera. Ed. R. Förster en E. Richtsteig. Leipzig 1903-1927.
- eind13
- De woorden van Invidia (Jaloezie) in Ovidius, Metamorphosen, ii, 778. Het ziet ernaar uit dat Johan de Brune, die precies dit gecombineerd citaat geeft, het aan Cats ontleende. Hij dichtte in Emblemata 1624, 344:
O wel ellendigh volck, tot eyghen straff' gheboren,Dat pijn en droefheyd quelt alst well een ander gaet!Dat noyt ghenucht en ziet, geen vreughd en komt te voren,Als die uyt on-ghenucht en anders druck ont-staet.
- eind14
- Zie voor de archaïsche vorm ains voor ‘maar’: embleem XXI.C.3 en XXII.C.4.b.
- eind15
- In: Opera, i. Ed. Leclercq e.a. 1957, 86, r. 18-19. Vert. Werken. Toespraken over het Hooglied. Asten 1960, vii, 177. Het is zeer wel mogelijk dat Cats dit citaat aan Calvijn ontleende. Zie: Institutio christianae religionis, ii, xvi, 1.
- eind16
- Met enkele kleine wijzigingen: ‘Iubilum namque dicitur, quando ineffabile gaudium mente concipitur, quod nec abscondi possit, nec sermonibus aperiri; et tamen quibusdam motibus proditur.’ Ed. Adriaen 1985, 1195, r. 8-10 (cc cxliii b). Alleen de eerste zin is van Gregorius; de tweede is van Bernardus, afkomstig uit Epistulae (‘Ad alteram sanctimonialem’), cxiv, 1: ‘Et revera illud verum et solum est gaudium, quod non de creatura, sed de Creatore concipitur; et quod cum possederis nemo tollet a te.’ In: Opera omnia, i. Paris 1879, 259 c [123, 1] (pl clxxxii).
Deze aaneenschakeling van citaten laat zich verklaren uit Cats' onzorgvuldige gebruik van Langius, die namelijk beide aanhalingen direct onder elkaar plaatste in dezelfde kolom (514 a). Cats ziet de naam van Bernardus (in klein cursief gedrukt) over het hoofd, combineert twee citaten tot één en zet dat vervolgens in zijn geheel op naam van Gregorius. Langius heeft ‘possit’ en ‘moribus’, waar Cats potest en modis heeft.
- eind17
- Romeinen 14:17.
- eind18
- M.a.w.: de grootte van de vreugde van de ziel is gerelateerd aan de intensiteit van de gedachte. Bedoeld zal zijn Flavius Magnus Aurelius Senator, Romeins staatsman en schrijver (ca. 480-ca. 575), maar het citaat is niet teruggevonden. Deze Cassiodorus schreef o.a. De institutione divinarum litterarum (De goddelijke geschriften). Cats citeert in de Sinne- en minnebeelden nog twee keer uit het werk van Cassiodorus, hoogstwaarschijnlijk via Langius; het is aannemelijk dat in dit geval eveneens ontleend is aan de Polyanthea.
- eind19
- In zijn Spiegel (1632) gaf Cats onder dit motto een bewerking van het embleem van Rollenhagen. Vgl. adw 1712, i, 493. Een koekplank met daarop een musicerend paar en bloemen in een hartvorm is gebruikt als symbool voor de harmonieuze vereniging, waarvoor de liefde de basis vormt; zie: Kent en versint 1989, 76, afb. 94.
- eind20
- Ed. Arnhem 1615, nr. 70. In de eerdere uitgave, ed. Köln 1611, nr. 70. Op de eerste embleemprent van P.C. Hoofts Emblemata amatoria (1611) is te zien hoe een luitspelende minnaar een serenade brengt aan zijn geliefde, met op de voorgrond de alvermogende Venus Anadyomene. Ed. Porteman 1983, 78-79, en 142.
- eind21
- Geciteerd uit Portretten van echt en trouw 1986, 286-287, afb. 70; vgl. ook 40-45. Dezelfde symboliek is te veronderstellen in het in 1991 geïdentificeerde dubbelportret van Constantijn Huygens en zijn vrouw Suzanne van Baerle door Jacob van Campen ('s-Gravenhage, Mauritshuis). Zie hierover J.S. Held, ‘Constantijn Huygens and Susanna van Baerle: a hitherto unknown portrait.’ In: The art bulletin 73 (1991), 653-668.
- eind22
- Ed. 1644, 74a, 75b en 469a. Een luit zonder snaren noemt Ripa een lichaam zonder zinnen. In zijn uitwerking van de ‘Emulatione. Afgonst, Prickel tot eere’ staat hij ook uitgebreid stil bij de verwerpelijke jaloezie (1644, 21-22). Zie in dit verband ook Alciato, Emblematum liber. Augsburg 1531, A2b (ed. 1542, nr. 2), die onder het motto ‘Foedera italorum’ stelt dat het op de juiste wijze aanslaan van de snaren tot harmonie leidt. Vgl. Emblemata 1967, 1297. Voor de symboliek van de hond: Portretten van echt en trouw 1986, 142, 216, noot 4 en 235, cat. nr. 52, i.h.b. noot 11; evenals het opzittende hondje op de prent ‘Concordia’ van Crispijn de Passe de Oude. Ibid., 304, afb. 75a; en Kent en versint 1989, 115, afb. 140a.
- eind23
- Horapollo: ed. Boas 1950, iii, nr. 116: ‘When they wish to indicate a man who binds together and unites his fellows, they draw a lyre. For the lyre preserves the unity of its sounds’. Zie voor Quintilianus: boek i, x, 12: ‘Pythagoras atque eum secuti acceptam sine dubio antiquitus opinionem vulgaverint, mundum ipsum ratione esse compositum, quam postea sit lyra imitata, nec illa modo contenti dissimilium concordia, quam vocant ἁρμονίαν sonum quoque iis motibus dederint.’ In: The institutio oratoria of Quintilian. Ed. H.E. Butler. Vier dln. London etc. 1920, i, 164-167. Vgl. ook A.D. Nock, ‘Sarcophagi and symbolism.’ In: American journal of archeology 50 (1946), 140-157, i.h.b. 157. Plato nam Pythagoras' gedachte op in Politeia, x en Aristoteles verwierp haar in De caelo, ii, 9. Zij werd opnieuw gepopulariseerd door Macrobius in Commentarii in somnium Scipionis, ii, 3. Zie: S.K. Heninger jr, Touches of sweet harmony. Pythagorean cosmology and renaissance poetics. San Marino (California) 1974, 181-189. Vgl. ook Rivers 1979, 72-74.
- eind24
- Zie L. Strengholt, ‘Over een paar sonnetten van Revius.’ In: De nieuwe taalgids 51 (1958), 144-146; Bloemlezing uit de Over-Ysselsche sangen en dichten van Jacobus Revius. Ed. W.J.C. Buitendijk. Zutphen s.a., 27-28. De metafoor voor de wereld als Gods luit komt verder voor in een sonnet van William Drummond of Hawthorden (1585-1649). Het is opgenomen in het voorwerk van M.A. Symson, Heptameron, the seven dayes ... (1621) en staat afgedrukt in: J.C. Arens, ‘Twee sonnetten bij Revius en Drummond.’ In: Neophilologus 47 (1963), 151-153. De luit (evenals de harp) werd beschouwd als instrument van de goddelijke (en soms ook menselijke) lofzang.
- eind25
- Ed. Lyon 1555, 112. In dit woordspel wordt dorisch (Δωρικὸς) in verband gebracht met geschenk (δω̑ρον); m.a.w.: corrupte (‘geschenketende’) rechters luisteren alleen naar ‘dorische muziek’ en hun bevallen geschriften in natura meer dan smeekschriften. Zie ook Emblemata 1967, 1118. Vgl. verder Emblemata 1967, 1297-1302 en 932-933. Henkel en Schöne verwijzen in kolom 1300 naar een embleem waar een luit gestemd wordt, opgenomen in Johann Mannich, Sacra emblemata. Nürnberg 1625, 78. Hierin staat, in hun woorden, de ‘milde Regierung’ centraal. Ik heb deze bundel niet kunnen raadplegen.
- eind26
- Ed. Venezia 1586, i, 1: ‘simbolo dell'unione, & della concordia per l'armonia, che risulta di ciascuna delle corde, quando tutte sono accordate [...] se due instrumenti accordati sono vicini, mentre si toccano le corde d'uno, quelle dell'altro à tal suono si sentono risonare’ (pagina 3).
Het motto gaat terug op Cicero, De divinatione, ii, xiv, 33: ‘Iam nervos in fidibus aliis pulsis resonare’ (Op momenten dat bepaalde snaren van de lier worden aangeslagen, klinken andere mee). De twee instrumenten zijn in Camilli's commentaar al eerder symbool genoemd van eendracht tussen de menselijke en goddelijke wil; eendracht tussen Lucarini en de Academia Parthenia te Siena, en eendracht tussen de leden van de academie onderling. Het slot van een gedichtje bij Camilli sluit aan bij Cats' tweede uitleg:E in quel, ch'ad una piaceL'altra ancor si compiace.En in dat wat de ene snaar behaagt,verheugt zich ook de andere.
- eind27
- Vgl. J.A.F. Doole, ‘Mijn hospes was een luitenist.’ In: Mens en melodie 26 (1971), 76-78; en J. Doove, ‘Nederlandse luitmuziek rond het jaar 1600. Muziek om naar te luisteren en te kijken.’ In: Mens en melodie 33 (1978), 263-275. De titelprent van Florida, sive cantiones ... Utrecht 1601, toont een luit en een opengeslagen muziekboekje.
F. Noske merkte o.a. op: ‘Il est incontestable que la musique pour luth a joué un très grand rôle dans la vie sociale des Pays-Bas [...]. La musique d'ensemble pour deux ou plusieurs luths paraît avoir été très goûté aux Pays-Bas. Dans tous les volumes recueillés, on trouve des pièces de ce genre.’ Zie: ‘Remarques sur les luthistes des Pays-Bas (1580-1620).’ In: Le luth et sa musique. Colloques internationaux Neuilly sur Seine 1957. Red. J. Jacquot. Paris 1958, 179-192 (citaten op 180 en 182). J.M. Vaccaro, La musique de luth en France au xvie siècle. Paris 1981, 25-26 en 56-59, gaat in op de plaats van de luit in het zestiende-eeuwse Frankrijk en geeft een overzicht van luitboeken, uitgegeven tussen 1500 en 1600, ook in de Nederlanden. Vgl. verder o.m. D. Lyons, Lute, vibuela, guitar to 1800. A bibliography. Detroit 1978; D.J. Balfoort, Het muziekleven in Nederland in de 17de en 18de eeuw. Tweede, herziene druk. 's-Gravenhage 1981; en The complete works of Nicolaes Vallet, 3. Secretum musarum i. Facsimile van ‘Het gheheymenisse der zang-godinnen’ uit 1615, en ‘Paradisus musicus testudinis’ uit 1618. Ed. L.P. Grijp en J. Burgers. Utrecht 1992.
- eind28
- Afgebeeld in: M. Falk, ‘De Amsterdamse luitspeler Nicolas Vallet.’ In: Mens en melodie 14 (1959), 140-143. Zie ook: Judith Leyster. Schilderes in een mannenwereld. Tent. cat. Haarlem. Zwolle 1993, 124-129, cat. nr. 1.
- eind29
- Ed. Amsterdam 1614, i, xxi. Vgl. verder Royalton-Kisch 1988, 184, nr. 21; en Winternitz (1967, 50 en 146) die spreekt over ‘the noble lute’ en zegt dat het als ‘a soft instrument’ gezien werd. D. Ledbetter gaat in Harpsichord and lute music in 17th-century France. London 1987, 7-14 in op de relatieve sociale status van de luit, het spinet en het clavecimbel tussen 1550 en 1700. Op de prent van het openingsembleem in D.V. Coornherts Recht ghebruyck ende misbruyck van tydlycke hare. Leiden 1585, 2-3, nr. 1 (een bewerking van Furmerus' De rerum usu et abusu (1575)) speelt voor zijn winkel een ijzerhandelaar op een luit; hij wordt hier gesteld tegenover een arme lierdraaier met één been.
- eind30
- En zelfs voor de genezing van amoureuze dromen. ‘In all Gardens of Love music fills the air [...]. More often than not, duets are played [...]. We recall that music can be the food of love. Boccaccio declares that “songs and instruments [...] have the power to chase away all melancholy which is strongly adverse to the effects of Venus.” Less pedantically, Ovid observes that “zithers and flutes and lyres enervate the mind.” The painters make the same point’, aldus Watson 1979, 67. Hij doelt hiermee op Boccaccio, Teseida, vii, l, 1 glossen, en Ovidius, Remedia amoris, 753. Over de iconografie en de geschiedenis van de luit: Watson 1979, 100-151 (voor Nederland: 119-120). Voor de houding ten opzichte van diverse instrumenten en de overige symboliek van de luit: Winternitz 1967, i.h.b. 217.
- eind31
- Fischer 1972, i.h.b. 102-114 (hoofdstuk v: ‘Musica as originator of Fortune and Love’) over de klassieke gedachte dat muziek harmonie, samenwerking en liefde teweegbrengt.
- eind32
- Zie: L.J. Slatkes, Vermeer and his contemporaries. New York 1981, 60-61. Slatkes gaat wel erg ver als hij stelt: ‘The exact situation shown in the Cats emblem has been re-created in this work.’ Zie verder ook Masters 1984, 340-341, cat. nr. 117: ‘He [= Cats] interpreted a scene of a man with a lute as suggestive of the emotional empathy of lovers. As the strings of the musical instruments resonate, so the “heartstrings” of two lovers sound as one.’