Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar
(1996)–Jacob Cats– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 616]
| |||||||||||||||||||||||
XLI Voor een minnaar is een vriendin leven.PrentGezeten op twee dicht bij elkaar geplaatste stoelen op een tegelvloer kijken een man en een vrouw toe hoe uit een ei een kuikentje komt. De vrouw houdt het ei in haar hand, de man heeft zijn arm op de rugleuning van de stoel gelegd en laat zijn bepluimde hoed rusten op zijn knie. Op de vloer naast hen ligt een bladertakje waarover twee rupsen lopen. Voor een doorkijk hangt een gordijn; in de verte is een zonsopgang te zien.
Gesigneerd middenonder: js.
Afmeting: 12, 3 × 12,4 cm. | |||||||||||||||||||||||
XLI.A.1
Haer leven is het mijn, mijn blijtschap moetse geven,
Haer vreuchden sijn de mijn, een siele doet twee leven [...].
Mijn leven dat ick voer, en hebb' ick maer tot pandt,
Die ick verkoren hebb' die draegt my in haer handt.
| |||||||||||||||||||||||
XLI.A.2
|
noot | Voor de natuurlijke oorzaken zie Cardanus, De subtilitate boek 2, waarin hij vermeldt dat ook Livia Augusta eieren met haar warmte gekoesterd en kuikens uitgebroed heeft.Ga naar eind4 |
XLI.A.3
Jouw gunst, mijn kracht.
Denk niet dat dit staaltje zo wonderbaarlijk is, mijn lief, dat jouw gunst een levenloze massa tot leven heeft gewekt en dat je ziet dat uit een ei een mooi kuikentje is gekomen. Want wanneer je mij zo behandelt, zul je eenzelfde uitwerking zien.
XLI.A.4
Philippus Beroaldus, Oratio habita in principio enarrationis Propertii continens laudes amoris.Ga naar eind5
Wat voor een schip de stuurman, voor een staat de leiding en voor de wereld de zon is, dat is onder stervelingen de liefde: een schip zonder stuurman dreigt te vergaan, een staat zonder leiding raakt in gevaar, de wereld zonder zon wordt duister en het leven van de stervelingen is zonder liefde niet levensvatbaar. Neem van de mensen de liefde af en het zal lijken of je de zon afgenomen hebt van de wereld.
XLI.B.1
motto | Uit wat iemand zegt, blijkt zijn aard. Vgl. Harrebomée, ii, 211; en: ‘Kwade reden, kwade zeden’, wnt xii, iii, 823. |
5 | grage: hongerige, beluste |
spit: braadspit | |
5-6 | Vgl. de uitdrukking ‘De kat die het spit lekt moet men het gebraad niet toevertrouwen’ (wnt vii, 1791; wnt xiv, 2857; en Harrebomée, i, 208) evenals het verwante ‘Om de wille van het smeer likt de kat de kandeleer’ (adw 1712, 1, 523). De hier gebruikte uitdrukking vormt in Cats' Spiegel het vertrekpunt voor een zelfstandig embleem onder het motto ‘A gatto che lecca spiedo, non gli fidate arrosto’ (afb. 41.1). |
7 | hout ... uyt: huwelijk uit |
8 | Els: Zie voor deze naam ook embleem xxi.a.1; xxviii.b.1 en xxxi.a.1. |
4-8 | Op deze regels baseerde David Joseph Bles (1821-1899) een aquarel en twee schilderijen, de eerste geschilderde versie dateert van 1845, de tweede van 1864. Voorgesteld is een gezin rondom een tafel waarvan de vader in een Cats-foliant leest; intussen richten enkele van de gezelschapsleden hun blik op een meisje dat door een venster naar buiten kijkt.Ga naar eind6 |
XLI.B.2
Uit de tekenen de toekomst.Ga naar eind7
XLI.B.3
Aan het gedrag herkent men de gevoelens.Ga naar eind9
Margot die in haar schoot een ei heeft uitgebroed, is uitgelaten en noemt zich moeder. Jan, huw je dochter uit: je moet snel een schoonzoon die jou bevalt kiezen, want anders zal jouw Margootje een echtgenoot nemen naar eigen goeddunken.
XLI.B.4.a
Lucretius, De rerum natura, IV, 1097-1099.
Zoals een dorstige man in zijn droom zoekt naar drinken, en het water dat in zijn leden de hitte kan blussen hem dan niet gegeven wordt, maar hij op zoek gaat naar de schijnbeelden van het water en zich vruchteloos aftobt.Ga naar eind10
XLI.B.4.b
Seneca Pater, Controversiae, 6, 8 (264 M).
Bij Seneca staat te lezen dat een Vestaalse maagd omdat ze de volgende versregel geschreven had: ‘Hoe gelukkig zijn getrouwde vrouwen! Ik mag sterven, als trouwen niet heerlijk is’, beschuldigd werd van onkuisheid. Tegen haar wordt ingebracht dat de uitspraak: ‘Hoe gelukkig zijn getrouwde vrouwen!’, hoort bij iemand die begeerte kent; en dat: ‘Ik mag sterven, als niet’, hoort bij iemand die ergens van overtuigd is. ‘Het is heerlijk’: Wat een duidelijke taal, gesproken uit de grond van het hart! Een vrouw is onkuis als ze zelfs zonder sex te hebben sex begeert.Ga naar eind11
XLI.B.5
Uit de tekens de toekomst.
Een vader die bij zichzelf overlegt of zijn dochter wil trouwen, heeft geen vergezochte bewijzen nodig. ‘De ogen, de wenkbrauwen, kortom het hele gezicht zijn als het ware de zwijgende taal van de geest’, zegt Cicero.Ga naar eind12 En zoals de dichter zegt:
Men kan uit een zwijgend gelaat, de toekomst kennen.Ga naar eind13
Posthumia, een Vestaalse maagd, werd beschuldigd van onkuisheid wegens de verdenking van sierlijker kleding en een vrijmoediger gemoed dan voor zo'n maagd passend is, zoals Livius en Plutarchus bevestigen.Ga naar eind14 Dat de ouden hebben vastgesteld dat men zich op grond van de gelaatsuitdrukking, kleding en manier van lopen, ja zelfs de woorden, die iemand vaak onbewust ontvallen, van te voren een oordeel kan vormen over het karakter en het hele leven, is voldoende duidelijk. Socrates zei tegen een jongen: ‘Zeg iets, opdat ik je kan zien; de taal is immers de spiegel van de ziel.’Ga naar eind15 Laat ik besluiten met wat Hieronymus zegt: ‘De woorden die eruit geflapt worden, zijn een teken van het innerlijk van de mens; een wellustige, die zijn ondeugden slim verbergt, verraadt zich soms door schuine praat. Het geweten kan men niet ontveinzen door de uitdrukking van het gezicht en de ogen, doordat een onmatige en losbandige geest van het gezicht straalt en de geheimen van het hart laat zien door de beweging van het lichaam en de gebaren.’Ga naar eind16 Zie voor meer aanwijzingen over een meisje dat zich naar het huwelijk spoedt het vijfde en zesde embleem van mijn boekje over de taak van een meisje in de kuise liefde.Ga naar eind17
XLI.B.6
1-2 | het ... hanghen: aandrang begint te tonen tot het huwelijk (vgl. wnt v, 2090, ii, iii, b, dp) |
2 | van sulcx: daarvoor |
2-3 | by ... soecken: niet ver te gaan zoeken |
5 | het wesen selfs: zelfs het gehele gezicht |
geduerige: aanhoudende | |
6 | Cicero: Zie noot 12. |
7-8 | Uyt ... gront: Bewerking van het Ovidius-citaat, zie noot 13. |
9 | Ovidi: Ovidius |
Posthumia: Verwijzing naar het verhaal bij Livius, zie noot 14. | |
nonnen: priesteressen | |
10 | oneere: onkuisheid |
10-11 | om ... wille: vanwege haar sierlijke, bevallige, kleding. Het woord geestig wordt eveneens gebruikt als aanduiding van iemands uiterlijk, gelaat, trekken, ogen en dergelijke, waarin het innerlijk wezen zich openbaart (wnt iv, 753, i, i, b, a). |
11 | gelaet: aanzien, voorkomen (of: oogopslag?) |
12 | Eenige ... oude: Zoals Hieronymus, die in b.5 uitvoerig wordt geciteerd, en Socrates. |
14 | strijcken: vellen |
15 | Socrates: Zie noot 15. |
16 | Des menschen reden: de woorden van een mens, zijn manier van uitdrukken |
XLI.C.1
motto | 1 Corinthiërs 7:9, Het is beter te trouwen dan te branden. Vgl. het motto boven c.2 en het begin van c.5 en c.6. |
ghemant: voorzien van een echtgenoot. In Houwelyck (1625) ook door Cats gebruikt met als betekenis: bijslaap binnen het huwelijk: |
In: adw 1712, i, 386. | |
5 | smaect: valt in de smaak |
om te mallen: om er de gek mee te steken | |
6 | Volgens mij zal het ware moederschap u veel beter bevallen. |
8 | Voor alle man: voor het oog van iedereen. Vgl. het motto. |
XLI.C.2
Het is beter te trouwen dan te branden.Ga naar eind18
XLI.C.3
Spreuken 5:18, ‘Uw springader zij gezegend; en verblijd u vanwege de vrouw uwer jeugd.’
Men kan veel beter het lichaam binden door middel van het huwelijk, dan het hart te laten opbranden door onkuise begeerte. Waarom bezoedel je je toch met namaakgenot als je vrij van zonde de ware uitwerking kunt beleven.
XLI.C.4.a
[Moet zijn:] Gregorius, Regulae pastoralis (‘Ad Joannem episcopum civitatis Ravennae’), iii, xxvii (81).Ga naar eind19
Wie de stormen van de verleidingen met moeite doorstaat, moet de haven van het huwelijk zoeken. Het is immers beter te trouwen dan te branden.
XLI.C.4.b
[Moet zijn:] Spreuken 5:20, Waarom, mijn zoon, zou je je laten verrukken door de liefde van een vreemde vrouw en de schoot van een onbekende omvatten?
XLI.C.5
Het is beter te trouwen dan te branden.
Niet alleen verkondigt de apostel dat het beter is te trouwen dan zich te bezoedelen met het gezelschap van een hoer, maar ook verzekert hij dat het beter is te trouwen dan te branden.Ga naar eind20 En laat hij, die geen vrouw aanraakt, zich niet vleien wanneer hij inwendig brandt van lust.Ga naar eind21 Want kuisheid betekent: reinheid van de geest verbonden met zuiverheid van het lichaam. Dit wordt terecht opgemerkt op grond van Paulus, 1 Corinthiërs 7:34.Ga naar eind22 Met het oog hierop heeft Isidorus gezegd dat ‘een maagd naar het vlees, maar niet naar de geest, geen beloning te wachten staat.’Ga naar eind23 Daarom, aangezien het geschenk van de zelfbeheersing meestal slechts voor een korte tijd door God aan de mens gegeven wordt, zal iemand zich zolang van het huwelijk kunnen onthouden, zolang hij voelt dat hij geschikt is om celibatair te leven. Maar zodra hij zich erop zal betrappen dat hem de krachten ontbreken om zijn lust te bedwingen, moet hij goed begrijpen dat hem de noodzaak van een huwelijk door God opgelegd is. En om te voorkomen dat iemand deze leefwijze als tegen de kuisheid zou durven te veroordelen, laat hij luisteren naar de Heilige Chrysostomus. ‘De eerste graad der kuisheid’, zegt deze, ‘is de onbevlekte maagdelijkheid; de tweede een huwelijkstrouw die trouw wordt bewaard. Dus is’, zelfs volgens Chrysostomus (die verder nauwelijks iets goeds weet te zeggen over het huwelijk) ‘de kuise liefde van echtelieden eveneens een soort van maagdelijkheid.’Ga naar eind24
XLI.C.6
1-3 | De ... branden: Twee verwijzingen naar 1 Corinthiërs 7, waar Paulus over het huwelijk spreekt, resp. in 7:2, ‘Maar vanwege de hoererijen zal iedere man zijn eigen vrouw hebben, en iedere vrouw zal haar eigen man hebben’, en in 7:9 (zie c.1). |
3 | ketele hem selven: moet zich verbeelden, vervuld van zelfbehagen |
5 | middeler tijt: ondertussen |
8 | de plaetse ... 7.34: Nl. 1 Corinthiërs 7:34, ‘Een vrouw en een maagd zijn onderscheiden. De ongetrouwde bekommert zich met de dingen des Heeren, opdat zij heilig zij, beide aan lichaam en aan geest, maar die getrouwd is, bekommert zich met de dingen der wereld, hoe zij de man zal behagen.’ |
Ten ... insiene: En met betrekking hiertoe | |
Isidorus: Zie noot 23. De kuisheid van het lichaam alleen is dus niet voldoende. | |
12 | by Gode: door God |
16-17 | dat ons ... begheven: Mogelijk doelt Cats hier specifiek op 1 Corinthiërs 7 en Efeziërs 5:31. Over dit thema gaat het ook in het eerste embleem. |
19 | Chrysostomum: Zie noot 24. Cats gebruikte dezelfde formulering nogmaals voorin zijn Maechden-plicht (zie noot 29). |
21 | eerlijck: eerbaar |
23 | over al: over het algemeen, of: in alle opzichten |
Commentaar
Livia Drusilla (58 v.Chr.-29 n.Chr.), reeds op twintigjarige leeftijd moeder van twee zonen, hertrouwde met Augustus Octavianus. Hij zou haar verheffen tot Iulia Augusta en haar onderscheiden met belangrijke voorrechten. Tot hun groot verdriet bleef hun huwelijk kinderloos. De natuurwetenschapper Cardanus en de emblematicus Cats verwijzen naar een klassiek overgeleverde
vertelling over deze Romeinse keizerin, die bekend staat als een mooie, slimme en voorbeeldige (huis)vrouw.
Toen de nog jonge Livia in haar eerste huwelijk (met Tiberius Claudius Nero) uitzag naar de geboorte van haar eerste kind en het haar vurigste wens was een zoon te krijgen, wilde ze zekerheid hebben over de sexe van het kind. Ze warmde aan haar boezem een ei van een kip en gaf het met tussenpozen ook aan haar voedsters, om ervoor te zorgen dat de gelijkmatige verwarming niet zou worden onderbroken. Als uit het ei een haantje te voorschijn zou komen, daarvan was ze overtuigd, zou dit een profetie van haar hartewens zijn. Die wens werd vervuld want korte tijd later bracht ze de kleine Tiberius ter wereld. Het verhaal komt voor bij Plinius, Naturalis historia, x, lxxvi (154) en bij Suetonius, De vita caesarum (‘Tiberius’), xiv, 2.Ga naar eind25
De eerste toepassing die Cats geeft, is in de liefdespoëzie niet onbekend: de gesteldheid van de minnaar is afhankelijk van de goedgunstigheid van zijn beminde. Zoals het kuiken niet zonder warmte tot leven komt en alleen stand zal houden door liefkozing, zo is de houding van de geliefde allesbepalend voor hem die haar aanbidt. Haar genegenheid blijkt van levensbelang, want zonder liefde is zijn leven zinloos.Ga naar eind26
Vervolgens spreekt Cats de vader van een huwbaar meisje toe. Wanneer zij in woord en daad kenbaar maakt uit te zien naar het moederschap, moet hij die signalen oppikken en er tijdig bij zijn. Want hoe langer hij wacht, des te groter is de kans dat zijn dochter zelf iemand uitkiest. Het is daarom van het grootste belang dat ouders zowel letten op het uiterlijk, het gedrag als datgene wat hun dochter ter sprake brengt.Ga naar eind27
In de derde afdeling staat de nadruk die Paulus op het huwelijk heeft gelegd centraal. Nu wordt het meisje, dat haar maagdelijkheid vaarwel wil zeggen en zich rijp voelt om te trouwen, aangesproken en voorgehouden in plaats van te doen alsof ze getrouwd is en het moederschap uitoefent (het broeden stelt Cats als surrogaat voor), daadwerkelijk een echtverbintenis aan te gaan. Dat zal de begeerte betomen, de hartstochten reguleren en kinderen met zich meebrengen; en op die manier kan, zoals de kerkvader Chrysostomus het stelde, de reinheid toch behouden blijven. Ook Ripa had de zuiverheid gekoppeld aan het kuiken. Hij verwerkte in zijn uitbeelding van de vruchtbaarheid een ‘Henne met haere kiexkens, die naulijx uyt den dop zijn, twee uyt een broed’, om aan te geven dat vruchtbaarheid de grootste gelukzaligheid is die een getrouwde vrouw kan overkomen.Ga naar eind28 Cats heeft voor zijn godsdienstige uitleg gebruik gemaakt van Calvijns Institutio christianae religionis waar dezelfde bijbelplaatsen, formuleringen en autoriteiten in overeenkomstig verband worden aangehaald.
Via eenzelfde, specifieke, beeldtaal - die in de portretkunst overigens deels al werd toegepast - heeft Cats diverse keren de christelijke huwelijksethiek tot uitdrukking gebracht. Het wapenschild ‘Vryster-wapen’, met de druiventros en eronder de spreuk ‘Una via est’, diende in Maechden-plicht als symbool om de enige legitieme weg aan te geven waarlangs een man zijn geliefde tot de zijne kon maken. En dat ook moeders en zelfs grootmoeders op gelijksoortige wijze konden worden uitgebeeld, hangt samen met wat in het bijschrift van het onderhavige embleem onder woorden is gebracht, met de kerkvader als onbetwiste autoriteit, evenals Calvijn die hem instemmend aanhaalt. Nogmaals formuleerde Cats de gedachte over de tweede maagdelijkheid toen hij dichtte:
Het gaat hier om de zuivere liefde binnen het huwelijk en in die zin heeft de les zowel betrekking op de man als op de vrouw. Ook Johan de Brune drukte zich in deze zin uit, zoals blijkt uit zijn bijschrift onder het op Hebreeën 13:4 geïnspireerde motto ‘Het Houw'licks bed zy onbesmet’:
Op de bijbehorende embleemprent - naar een ontwerp van Adriaen van de Venne (zie afb. 5.1) - is te zien hoe een oudere vrouw deze waarschuwing kennelijk richt tot een aanstaande bruid, gezeten voor haar bed, in gezelschap van een aantal jonge vrouwen of vrijsters.
Literatuur
Emblemata 1967, 849-850. |
Porteman 1983, 106 en 154-155. |
- eind1
- Deze topos kent een ingewikkelde overlevering, zoals blijkt uit enkele bijdragen in de jaren '70, opgenomen in het Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde (tntl). L. Strengholt gaf in ‘Ziel van mijn ziel’ (tntl 93 (1977), 297-303) voorbeelden uit het werk van Bredero, Hooft (drie keer), Spiegel, Cats (twee keer, waaronder deze plaats) en Vollenhove, evenals enkele aanhalingen uit de moderne Nederlandse literatuur; hij verwees bovendien naar Du Bartas. De andere plaats waar Cats de omschrijving (‘Anima animae Deus’) gebruikt, nl. in Houwelyck, leidt de lezer via een verwijzing naar Bernardus van Clairvaux, naar diens Sermones.
P. Claes en C. Kruyskamp gaven aanvullingen uit vroegere tijd (tntl 95 (1979), 43-45 en 46-47). Beiden noemen een epigram van de Griekse dichter Meleager van Gadara (1e eeuw v.Chr.), opgenomen in de Anthologia Palatina. Verder halen zij voorbeelden aan uit Plutarchus, Lucretius en Maurice Scève. Uit de citaten kan worden afgeleid dat de gemeenplaats ‘ziel van mijn ziel’ in de loop der tijd op twee manieren is aangewend: in erotische poëzie als een predikaat van de geliefde en in een christelijke context als een predikaat van de Godheid. Vgl. verder ‘Amye, ame a l'amant’ (De geliefde, de ziel voor de minnaar), het motto boven embleem xlix.a.3.
- eind2
- Of: Voor een minnaar is een vriendin de ziel. Plautus, Bacchides, 193: ‘Anima est amica amanti.’ Vgl. Walther, 1, 125, nr. 1065.
- eind3
- Het kan zijn dat de woorden ‘favere’ en ‘fovere’ voor Cats synoniem waren; maar een nuancering in de betekenissen lijkt hier meer voor de hand te liggen. Als vertaling is dan ook gekozen voor koesteren, liefde uiten (‘favere’) naast het liefhebben (‘fovere’). Vgl. voor de thematiek ook embleem xxxi.
- eind4
- Cats verwijst hier naar Hieronymus Cardanus, De rerum subtilitate (‘De elementis & eorum motibus & actionibus’), ii. In dit hoofdstuk bespreekt de zestiende-eeuwse Italiaanse medicus Cardanus in een uitgebreide paragraaf o.m. hoe het komt dat warmte bij eieren leven voortbrengt. De precieze plaats waar Cats op doelt is: ‘Fertur & olim Liviam Augustam cum ovum fovisset in sinu, alternantibus per vices ancillis, eduxisse cristatum gallum’ (Men vertelt dat ook Livia Augusta ooit door een ei op haar borst te koesteren - daarbij afgelost door slavinnen - een haan heeft uitgebroed). Geciteerd uit de ed. Basel 1554, 57 a.
- eind5
- Opgenomen in: Orationes prelectiones praefationes ... Paris 1505, fol. vr. Ook aangehaald in Langius (98 A). Het citaat dat Cats geeft onder LII.A.4.b komt uit dezelfde oratie en vormt bij Langius één geheel met het onderhavige; gelet op de andere ontleningen aan Langius uit deze kolom zal Cats beide aanhalingen uit de Polyanthea hebben overgenomen. De inzet van het citaat varieert op Pseudo-Aristoteles, De mundo, 400 b, en wordt vermeld in Lipsius, De constantia, I, 13. Zie over Beroaldus o.a. K. Krautter, Philologische Methode und humanistische Existenz. Filippo Beroaldo und sein Kommentar zum goldenen Esel des Apuleius. München 1971.
- eind6
- Bles maakte een schilderij met een zeventiende-eeuws (dat uit 1864) en één met een laat-achttiende-eeuws interieur (uit 1845); het eerste onder de titel ‘Het huiselijk leven’, het tweede ‘Een les voor alle tijden’. Het paneel in een achttiende-eeuwse omgeving werd geveild te Amsterdam bij Mak van Waay b.v. H.S. Nienhuis, op 5 juni 1973, nr. 9. ‘J. Cats’ en nr. ‘xli’ staan als kopregel boven het boek van de vader. De foliant ligt niet open bij de embleemprent van het kuiken, maar toont mogelijk het linkerdetail van de likkende kat op de gravure uit Cats' Spiegel (vgl. afb. 41.1). Met dank aan E. van Oorschot, Sotheby's Amsterdam, voor het ter beschikking stellen van hun archieffoto. Vgl.: verder Larensche kunsthandel Amsterdam. Catalogus van de David Bles-tentoonstelling september 1909, nr. 29.
Hoogstwaarschijnlijk stemde de aquarel die in 1890 bij Frederik Muller werd geveild overeen met de voorstelling in het zeventiende-eeuwse decor; dit schilderij maakte oorspronkelijk deel uit van de Historische galerij van Arti et amicitiae. Zie: Onderwerpen der historische tafereelen in de kunstzalen der Maatschappij Arti et amicitiae. Amsterdam 1875, 14, nr. 79; en Tentoonstelling van schilderijen en tekeningen door David Bles in de kunstzalen der Maatschappij Arti et amicitiae, juli 1885, 4, nr. 7. De staalgravure die W. Steelink naar het schilderij maakte, geeft een goede indruk van de opzet van het schilderij (en daarmee ongetwijfeld ook van de aquarel). Zie: J. van Lennep, W. Moll en J. ter Gouw, Nederlandsche geschiedenis en volksleven in schetsen. Leiden s.a., nr. 83 (kb sign. 117 a 9 [23v]; eerste druk 1869-1872). Op een kast staat de inscriptie ‘Anno 1620’; op de rug van een van de folio-delen: ‘Cats’. De gravure gaat vergezeld van een uitvoerige vertelling. Met dank aan R.J.A. te Rijdt, Rijksmuseum Amsterdam, voor bovenstaande verwijzingen. Zie voor de aquarel: Aquarelles. Catalogue du cabinet important formé par feu Jhr. W.C.M. de Jonge van Ellemeet. Seconde partie. Amsterdam 1890, 6, nr. 330, ‘Une leçon du Père Cats’ (Provinciale Bibliotheek Zeeland, sign. 126 e 43).
- eind7
- Een indirecte verwijzing naar Ovidius. Vgl. B.5, r. 4.
- eind8
- Deze vertaling op basis van het Nederlandse gedicht in de ed. uit 1618:
Ghy broet sy-wormen uyt, en eyers van u hinnenIn uwen wermen schoot (wat mooghdy doch beginnen?)Noch hebdy soo veel op met dat ghy hebt ghebroet,Dat ghy van 't hinnen-jonck u moeder noemen doet.
Niet uitgesloten is dat het dier in dit specifieke geval bezien moet worden in het licht van de huwelijkssymboliek. Op de kappen van een paar zeventiende-eeuwse huwelijkshandschoenen komen, temidden van andere liefdes- en huwelijkssymbolen, immers ook rupsen voor. Zie Du Mortier 1984, 195-196 en afb. 13. Joris Hoefnagel verbond aan de reeks rups-cocon-vlinder, de begrippen geboorte-lijden-sterven en Du Mortier vraagt zich af, overigens naar aanleiding van Cats' embleem lii over de vlinder, of deze stadia in de ontwikkeling van de rups niet samenhangen met drie levensfasen van een vrouw: maagd, bruid en moeder.
De kans lijkt klein dat het detail op de pictura verband houdt met de inzet van het proza in de laatste afdeling, waar wordt gewaarschuwd voor hoererij. In de Spiegel is wel een embleem opgenomen onder het motto ‘Een rupse op een kool, een hoere in een huys’, als beeld voor de verwoestende werking die de omgang met deze dames heeft:Schou hoeren, teere jeugt, schout hoeren, rijpe mannen,En wilt het vuyl gespuys uyt uwen huyse bannen;Haer aert en gantsch bedrijf is met de rupsen een,Een hoer is in het huys als etter in het been.
- eind9
- Vgl. Littré 1873-1883, II, 2065: ‘Quels sont les humeurs, telles sont les inclinations des moeurs’.
- eind10
- Vgl. de vertaling van Timmerman 1984, 163.
- eind11
- ‘Versus Virginis Vestalis. Virgo Vestalis scripsit hunc versum: felices nuptae! moriar nisi nubere dulce est. Rea est incesti. ‘Felices nuptae’ cupientis est; ‘peream nisi’ adfirmantis est [...]. ‘Dulce est’: quam expressa vox, quam ex imis visceribus emissa [...]. Incesta est etiam sine stupro quae cupit stuprum.’ Ed. M. Winterbottom. Twee dln. London etc. 1974, 522-525.
Dit fragment maakt deel uit van een van de aangekaarte, fictieve, kwesties die in Seneca's Declamationes (‘Oratorum et rhetorum sententiae divisiones colores’), d.w.z. spreuken, indelingen, stijlkenmerken van redenaars en retoren, ter discussie staan. Cats ontleent alleen passages uit het gedeelte dat argumenten levert tegen de maagd. Mogelijk heeft hij in Paulus Cypraeus' De connubiorum iure (‘De sponsalibus’), xiii, § 75, 5 deze tekstplaats gevonden. Cypraeus heeft: ‘Hic facit quod Seneca refert lib. 6 Declamation. Virginem Vestalem hunc versum scripsisse’ (Deze doet wat Seneca vermeldt in boek 6 van zijn Declamationes, namelijk dat een Vestaalse maagd de volgende versregel heeft geschreven), waarna de regel volgt (ed. 1605, 567). Ook Arnisaeus, die weer aan Cypraeus ontleende, citeerde deze plaats in De iure connubiorum, i, vii, 67, met op dezelfde pagina de verwijzing naar Posthumia zoals Cats die aanhaalt in b.5. Zie ed. Strasbourg 1636, 53.
- eind12
- Cicero, In L. Calpurnium Pisonem oratio, i, 1.
- eind13
- Citaat uit Ovidius, Amores, i, xi, 18.
- eind14
- Livius merkt in Ab urbe condita, iv, xliv, 11 op: ‘Eodem anno Postumia virgo Vestalis de incestu causam dixit crimine innoxia, ab suspicione propter cultum amoeniorem ingeniumque liberius quam virginem decet parum abhorrens’ (Hetzelfde jaar stond een Vestaalse maagd, genaamd Postumia, terecht vanwege haar maagdelijkheid. Zij werd niet schuldig bevonden aan het ten laste gelegd feit, maar verdacht omdat ze zo uitbundig gekleed ging en een, voor een maagd, te vrije geest had). Zie voor deze tekstplaats ook embleem xxxiii.c.5.
Voor Plutarchus lijkt Cats hier te verwijzen naar de Vitae (‘Numa’), x, 1-2 (67) waar wordt verhaald dat de maagden in een eed dertig jaar kuisheid moesten zweren en pas na die tijd de vrijheid hadden te trouwen of er een andere levensstijl op na te houden. Evenals b.4.b, kan de verwijzing zijn ontleend aan Arnisaeus, De iure connubiorum, i, vii, 67. Daar worden zowel de namen van Livius en Plutarchus genoemd (ed. Strasbourg 1636, 53).
- eind15
- Aangehaald zowel door Juan Luis Vives, De officio mariti (‘De eligenda uxore’), 1. In: Opera omnia. Ed. Majansius 1783, iv, 327 (Cats put uit ditzelfde hoofdstuk in embleem xxviii.b.5), als door Langius (1211 a). De laatste zegt de uitspraak te hebben overgenomen uit Erasmus; het citaat komt inderdaad voor in diens Apophthegmata, iii, lxx. Zie Opera omnia. Ed. Clericus 1703, iv, 162 d.
De oorsprong van het dictum is waarschijnlijk Apuleius' Florida, ii: ‘At non itidem maior mens Socrates, qui cum decorum adulescentem et diutule tacentem conspicatus foret “ut te videam”, inquit, “aliquid et loquere”. Scilicet Socrates tacentem hominem non videbat; etenim arbitrabatur homines non oculorum, sed mentis acie et animi obtutu considerandos’ (Dat was niet de mening van mijn meester Socrates. Toen hij eens een mooie jongeman zag die lange tijd zijn mond niet open had gedaan, zei hij: ‘Zeg iets, opdat ik je kan zien.’ Volgens Socrates, kon je niet zien wie iemand was als hij bleef zwijgen; hij veronderstelde immers dat het niet via de ogen, maar via het oog van de ziel en de doordringendheid van de geest is, dat men mensen moet beoordelen). Zie: ed. Vallette 1924, 125-126.
Cats alludeert nogmaals op deze uitspraak van Socrates in een brief aan Huygens, gedateerd 25 oktober 1621: ‘Matthiacos nostros participes tui facias, et (quod olim Philosophus suadebat) loquere hic, ut et nostri te videant’ (Maak onze Zeeuwen uw deelgenoten, en - wat de filosoof voorheen placht aan te raden - spreek hier, opdat ook de onzen u zien zullen). Zie: L. Strengholt, ‘Twee brieven aan Constantijn Huygens.’ In: Voortgang. Jaarboek voor de neerlandistiek 5 (1984), 47-68; citaat 47 en 49. Een toelichting bij de benaming ‘Matthiacos’ wordt gegeven in de annotatie bij het drempeldicht van Adriaen Hoffer, r. 35.
- eind16
- Hieronymus, Commentariorum in Ezechielem, iii, viii, 7 (85). In: Opera omnia, iii. Paris 1896, 80 b (pl xxv). Het citaat is nagenoeg identiek.
- eind17
- De Latijnse ondertitel van Maechden-plicht (Middelburg 1618) luidt Officium puellarum, in castis amoribus, emblemate expressum. In het Nederlandse proza is in 1627 één regel in de eerste alinea weggevallen, waarschijnlijk te wijten aan de parallelle zinsconstructies (die bovendien min of meer
onder elkaar op de pagina staan), waardoor de zetter zich zal hebben vergist. In Silenus Alcibiadis uit 1618 staat: ‘[...] niet te gaen soecken, hy en houft maer te letten of den doeck nae de vryer begint te staen, dat is, hy en dient maer acht te nemen [...].’
Tevens is de opmerking aan het eind: ‘Siet hier van het 5. en 6. Sinne-beeldt in onsen Maechde-plicht’ weggelaten. Cats doelde hier op het embleem ‘Men can 't verstaen oock sonder slaen’, met op de prent Cupido wijzend naar een uurwerk. In het bijschrift wordt een vader toegesproken: wanneer hij een dochter heeft die de ‘moeders heuycke’ past, of die inmiddels 18 jaar is, moet hij - ook al zal een dergelijke rijpe maagd het onderwerp zelf niet ter sprake brengen - niet lang meer wachten met uithuwelijken. Het zesde embleem borduurt voort op dit thema: wanneer een loot op eigen krachten verder kan, zal de hovenier zijn plant stekken. ‘Sy dient verplant in ander lant’ staat erboven en Phyllis klaagt dat haar vader niet inziet dat ook zij hoognodig verplant wil én moet worden. Zo niet dan zal ze zelf wel een lief uitkiezen.
Cats heeft in een ‘Cort begryp’ de strekking als volgt samengevat: ‘Offet betamelijck is voor een Ionck-vrou, uyt eyghen beweginghe, haer ouders aen te porren om ten huwelick besteet te werden’, en: ‘Dattet een goet Vader des huysgesins toe-staet den houbaren tijt sijns dochters waer te nemen, ende tijdelijck daer in te voorsien; ende of, by ghebreke van dien, de dochter self daer in yet vermach.’ Ed. Middelburg 1618, 10-13, nrs. v en vi, en [*4r].
Inmiddels had Cats in 1627 de prenten van Maechden-plicht voorzien van nieuwe teksten en onder de titel Emblemata moralia et aeconomica heruitgegeven; deze bundel werd opgenomen achter Proteus, waardoor de verwijzing geen aansluiting meer vond, tenzij men teruggreep op de vroegere uitgaven of herdrukken hiervan. Het Latijn liet Cats ongewijzigd.
- eind18
- 1 Corinthiërs 7:9. Vgl. ook het motto boven C.1 evenals het Gregorius-citaat onder C.4.a.
- eind19
- ‘Admonendi itaque sunt, ut si tentationum procellas cum difficultate salutis tolerant, coniugii portum petant. Scriptum namque est: Melius est nubere, quam uri (1 Cor. vii, 9)’, opgenomen in het hoofdstuk ‘Quomodo admonendi coniugati et coelibes’. In: Opera omnia, v. Paris 1884, 104 b (pl lxxvii). Ook geciteerd door Langius (249 b), o.v.n. Moralia, 12; bij hem eveneens de meervoudsvormen ‘tolerant’ en ‘petant’.
- eind20
- 1 Corinthiërs 7:2 en 7:9. Ook aangehaald door Gregorius (c.4.a) en Calvijn, zie noot 22.
- eind21
- Vgl. 1 Corinthiërs 7:1.
- eind22
- Cats citeert hier nagenoeg letterlijk Calvijn, die namelijk in zijn Institutio christianae religionis, ii, viii, 43 zegt: ‘Neque sibi blandiatur qui mulierem non attingit, acsi impudicitiae argui non posset: quum interim animus libidine intus ardeat. pudicitiam enim desinit Paulus, coniunctam cum castitate corporis, animi puritatem.’ Met in de marge de bijbelplaats (Ed. Genève 1568, 145). Vgl. de vertaling van Sizoo s.a., i, 432. Ook de uitspraak van Ambrosius dat een man die zich niet bekommert om schaamte of eerbaarheid, een overspeler van zijn eigen vrouw kan worden genoemd - door Calvijn aangehaald in de aansluitende paragraaf - komt precies zo voor in Proteus (zie embleem v.c.5).
- eind23
- Isidorus, De summo bono (‘De continentia’), ii, 40. Ed. Paris 1538, fol. 54r: ‘Virgo carne non mente nullum praemium habet in repromissione.’ Ook aangehaald door Langius (1374 a).
- eind24
- Verwijzing naar Commentariorum in evangelium Matthaei (‘Ex caput xix, homilia xxxii’). In: Opera omnia, ii. Basel 1547, 947 d-948 a: ‘Nam primus est gradus castitatis syncera virginitas: secundus autem, fidele coniugium. Ergo species secunda virginitatis, est matrimonii casta dilectio.’ In de boektitel: ‘Incerto autore’.
De kans is groot dat Cats (zeker gezien het feit dat hij ook hierboven ontleent aan de Franse theoloog) het citaat uit Calvijn heeft gehaald. In soortgelijke bewoordingen verwijst die immers in zijn Institutio, iv, xii, 28 naar de uitspraak van de Griekse kerkvader. Calvijn schrijft dat Chrysostomus ‘daar hij de voornaamste bewonderaar is geweest van de maagdelijkheid, niet meer dan anderen het huwelijk kan schijnen aanbevolen te hebben. Hij spreekt dan aldus: “De eerste graad der kuisheid is de zuivere maagdelijkheid; de tweede een getrouw huwelijk. Dus is de kuise liefde des huwelijks een tweede soort van maagdelijkheid”.’ Vert. Sizoo s.a., iii, 286. In uitgaven van Calvijns Institutie wordt voor het citaat verwezen naar Homiliae de inventione crucis; dit werk is waarschijnlijk opgenomen in de ed. Basel 1530, ii, 130; een exemplaar bevindt zich in de Provinciale Bibliotheek te Leeuwarden.
- eind25
- Plinius: ‘Quin et ab homine perficiuntur. Iulia Augusta prima sua iuventa Ti. Caesare ex Nerone gravida, cum parere virilem sexum admodum cuperet, hoc usa est puellari augurio, ovum in sinu fovendo atque, cum deponendum haberet, nutrici per sinum tradendo ne intermitteretur tepor; nec falso augurata proditur’ (Eieren kunnen zelfs worden uitgebroed door een mens. Toen Julia Augusta in haar jonge moederschap zwanger was van Tiberius Claudius Nero, en erg uitzag naar een jongetje paste ze de volgende methode van voorspellen toe, die gebruikt wordt door meisjes: ze verwarmde een ei aan haar boezem en wanneer ze genoodzaakt was het weg te leggen, gaf ze het aan een voedster in de plooien van haar kleding, zodat de warmte niet onderbroken zou worden. Men zegt dat haar voorspelling is uitgekomen).
En bij Suetonius: ‘Praegnans eo Livia cum an marem editura esset, variis captaret ominibus, ovum incubanti gallinae subductum nunc sua nunc ministrarum manu per vices usque fovit, quoad pullus insigniter cristatus exclusus est’ (Toen de zwangere Livia bij hem was en door middel van verschillende tekens probeerde te voorspellen of zij een jongetje zou krijgen, nam ze een ei onder een broedende kip vandaan. Nadat ze het had verwarmd in haar eigen handen en in beurten in die van haar slavinnen, kwam er een mooi gekamd haantje uit). Hierover: A. Stahr, Romische Kaiserfranen. Berlin 1865, 120, met de aantekening: ‘Dergleichen Orakelversuche junger Frauen waren etwas Gewohnliches bei den Römern’; V. Gardthausen, Augustus und seine Zeit. Leipzig 1891, ii-i, 637; en E. Kornemann, Grosse Frauen des Altertums. Im Rahmen zweitansendjährigen Weltgeschichte. Bremen 1958, 200-201. Over Livia verder H. Willrich, Livia. Leipzig etc. 1911; pre xiii, 900-924; en wdo 1726-1727. Het gegeven komt bij mijn weten niet voor in de Livia-iconografie. Vgl. de genoemde literatuur en W.H. Gross, Iulia Augusta. Untersuchungen zur Grundlegung einer Livia-Ikonographie. Göttingen 1962 (Abhandlungen der Akademie der Wissenschaften in Göttingen. Philologisch-historische Klasse, Dritte Folge, 52).
- eind26
- Vgl. de zonsopgang op de prent. Het motief werd ook door Hooft tot embleem verwerkt in zijn Emblemata amatoria. Amsterdam 1611, 26-27, nr. viii, onder het motto: ‘Ghy wect my vander doot’; vgl. verder de Franse motto's bij Hooft in embleem xv: ‘Ame de mon ame’ en in xxvi ‘l'Amie, donne mort et vie’ (Ed. Porteman 1983, 92-93, 106-107 en 128-129). Over het motief van dood en leven binnen het petrarkisme: Forster 1969, 17 en 19: ‘If the lover's longing is not fulfilled he dies’, en: ‘If the lady is cruel he is dead, but she can revive him at once by kindness; “life” and “death” are dispensed by her.’
- eind27
- Karel van Mander omschrijft de kloek en haar kuikens als beeld voor de caritas: ‘De Henne, met haer kieckens onder haer vleugelen, bewijst liefde.’ In: Uitbeeldinge der figueren 1616, 117v. Vgl. ook Mattheus 23:37 en Lukas 13:34.
- eind28
- Ed. 1644, 223a, 262b-266a en 632-633. Het citaat op 579.
- eind29
-
Maechden-plicht. Middelburg 1618, 3*2v. Als toelichting bij het ‘Wapen-schilt’, met hierbij als noot: ‘Chrysostomus. Het huwelijck is een tweede soorte van Maegdom; te weten, soo wanneer het selve eerlijck, tusschen man ende vrouwe, beleeft wert.’ Later kwam het gedicht, met enkele varianten, terecht in Houwelyck. Middelburg 1625, fijrecto-fiijverso. Vgl. adw 1712, i, 257:
Want, die haer onbevleckt in reyne liefde draegt,Is vrou, jae moeder self, en efter ware maegt.
- eind30
- Emblemata. Amsterdam 1624, 9, nr. 11. Over de ongeschondenheid van de maagdelijke staat (binnen het huwelijk) als toppunt van christelijke deugd, in het werk van m.n. Ambrosius, ook Brown 1990, i.h.b. 282-283.