| |
| |
| |
XL Men moet niet naar binnen gaan, of geheel doordringen.
Prent
In het midden van zijn web kruipt een dikke spin. Het web beslaat de gehele opening (aan de buitenzijde) van een raam zonder venster. Tien insecten, waaronder bijen en wespen, hangen in dit web of vliegen eropaf.
Gesigneerd op een tegel voor het venstergat: js.
Afmeting: 12,6 × 12,5 cm.
| |
XL.A.1
motto |
die blijfter van: die kan maar beter uit de buurt blijven. Deze spreuk gaat terug op ‘Oportet remum ducere qui didicit’ (Hij moet de roeiriem hanteren, die er verstand van heeft) genoemd door Erasmus en dat, met diverse variaties, vaak is aangehaald.Ga naar eind1 |
2 |
Venus warre-netten: valstrikken van de liefdesgodin Venus (waar men zich maar moeilijk uit los kan maken); vgl. de commentaar en wnt xxiv, 1304, dp. Het lopen in de valstrikken van Venus komt o.a. ook voor bij de vroeg-zestiende-eeuwer Colijn van Rijssele, zie wnt xviii, 1861, i, b, δ. |
3 |
omme gaet: gebeurt |
4 |
bie: bij |
5 |
garen: netten, valstrikken |
6 |
maer: enkel |
|
gespuys: gedierte |
8 |
keert ... te rugh: kom er handig uit te voorschijn. Vgl. het latere ‘door alle netten gevlogen zijn’ voor: listig of doortrapt zijn (wnt ix, 1866). |
| |
XL.A.2
Men moet niet naar binnen gaan, of geheel doordringen.
Beschouw dit web als de kerker van de tere liefde,
| |
| |
Je ziet hoe muggen, kleine insecten, en vliegen
worstelen, als buit vastgehouden in het uitnodigende web:
5[regelnummer]
de horzel, voortgekomen uit een fel paard, gaat door de draden heen
en doordat de wesp heftig tekeer gaat, breken de strikken. Ga naar eind3
Wie verstandig is, breekt door het web van de liefde en maakt het stuk;
zwakkelingen worden door het tere weefsel van Venus tegengehouden.
| |
XL.A.3
Verjaag de liefde of jaag [je] er doorheen.Ga naar eind4
Alleen de dwaze minnaar, zonder kracht, zonder moed, blijft verstrikt in dat zwakke net dat Venus heeft gesponnen: wie dapper is kan er tegen op; je moet er of nooit ingaan of er doorheen dringen.
| |
XL.A.4.a
Ovidius, Ars amatoria, I, 387 en 389.
Alleen dit raad ik je aan, als je geloof hecht aan mijn leer:
| |
XL.A.4.b
Michel de Montaigne, Essais (‘Sur des vers de Virgile’), III, V.
De fout bestaat erin er niet uit weg te raken; niet in er binnen te gaan.Ga naar eind6
| |
XL.B.1
motto |
Een te wijd net is voortdurend stuk. |
1 |
grage: hongerige |
|
ontsluyt: ontvouwt, opent in de zin van ‘spinnen’ |
|
netten: webben |
2 |
setten: hangen |
4 |
raeght: haalt met de raagbol spinrag weg |
5 |
tuygh: ding; hier: web (vgl. wnt xvii, ii, 3739, 10, b, dp) |
8 |
matigh: niet te groot, ‘op maat’. Cats wijst zo op het belang van de Temperantia (matigheid). |
| |
XL.B.2
Wat te groot is, staat open voor beschadigingen.Ga naar eind7
Doordat de spin met haar dunne poten een los web weeft,
en het broze weefsel al te breed uitspreidt,
breken steentjes die van het dak vallen de strikken
of scheurt een vogel die snel voorbij vliegt het web.
5[regelnummer]
En nu eens tast een horzel het web aan, dan weer de wervelende zuidenwind,
zo gaapt er altijd wel ergens een gat.
Wie begint het zeiltuig van zijn lot te hoog te hijsen, Ga naar eind8
heeft altijd een plek waar hij getroffen kan worden.
| |
XL.B.3
Wie te veel wil omvatten, omarmt weinig.Ga naar eind9
De spin gaat wijd zijn webben uitzetten maar kijk eens, zijn strikken rijten open in plaats van dat ze vangen. Wie met grootse plannen zijn valstrikken te open opstelt, stelt zich bloot aan tegenslag en verliest in plaats van te winnen.
| |
| |
| |
XL.B.4.a
Seneca, Agamemnon, 97-100 en 102b-103a.
Grotere lichamen zijn blootgesteld aan ziekten en terwijl kleinvee over het vrije veld dwaalt, wordt degene met de langste nek verwond. Wie bescheiden is, heeft een langer leven.Ga naar eind10
| |
XL.B.4.b
Seneca, De tranquillitate animi, XIII, 2; IX, 3; VIII, 9 en IX, 3.
Wie veel onderneemt, geeft het lot dikwijls kans hem aan te vallen. Wij moeten ons bezit beperken, opdat de pijlen tevergeefs afgeschoten worden. Wij moeten ons bezit beperken om minder te zijn blootgesteld aan het onrecht van het lot. Zij die met groot zeil varen, moeten wel dikwijls door stormen worden overvallen.Ga naar eind11
| |
XL.B.5
Wat te groot is, staat open voor beschadigingen.
‘Onderzoek wat betreft de fortuin, net als bij een tuniek, eerder of ze goed past dan het formaat op zich’, zegt Apuleius.Ga naar eind12 ‘Het is immers eigen aan een grote geest grote dingen te minachten en aan het matige de voorkeur te geven boven het mateloze’, zegt Seneca. ‘Want het matige is nuttig en levenskrachtig, maar het mateloze is des te schadelijker naarmate het overvloediger is. Zo drukt een al te grote rijkdom aan vruchten het gewas neer, breken takken onder de last van de appels en komt een al te grote vruchtbaarheid niet tot volle wasdom. Hetzelfde gebeurt ook met de geest van de mens. Want een onmatig succes, waardoor hij niet alleen gebracht wordt tot onrecht tegenover anderen, maar ook tegenover zichzelf, ruïneert hem.’Ga naar eind13 Met hem gebeurt wat gewoonlijk met kleine standbeelden gebeurt, waar onervaren kunstenaars grote sokkels onder geplaatst hebben, waardoor hun kleinheid nog duidelijker wordt.
Bij een beperkte geest maken een hoog ambt of een geweldige toename van de rijkdom hun onervarenheid en onnozelheid meer duidelijk.Ga naar eind14 Het is een dwaze stuurman die zozeer de volle zeilen heeft gehesen, dat hij als er een storm losbarst, zijn tuig niet vlot kan neerhalen.
| |
XL.B.6
1 |
Van: Over |
|
Apuleius: Zie noot 12. |
2 |
recht wel: geheel goed |
3 |
sloffich: slobberig (vgl. wnt xiv, 1859, 3) |
4 |
groot ghemoet: iemand die grootmoedig is |
|
Seneca: Zie noot 13. |
6 |
handtsaem: dienstig |
|
onschickelijck: onbetamelijk, of: moeilijk te hanteren |
7 |
te gulsighen veylheydt: te overvloedige rijkdom (aan graankorrels) |
|
werdt [...] legherich: gaat doorhangen, slaat neer (wnt viii, i, 1408, dp; evenals een navolging van deze regel in Johan de Brunes Bancket-werck) |
14 |
uytmuyt: opvalt, uitkomt |
15 |
kleyne verstanden: mensen met beperkte geest |
|
ghevordert: geroepen, bevorderd |
17 |
in voorwindt: als hij voor de wind zeilt |
|
uyt gheviert heeft: In plaats van het touw noemt Cats hier metonymisch het zeil, waarvan de schipper de schoot (te ver) heeft laten aflopen (wnt xviii, iii, 2119, 11). |
| |
| |
18 |
als het noodt doet: wanneer dat noodzakelijk mocht zijn |
|
niet ... inswichten: niet kan inreven, inhalen. Een reef is een strook in een zeil die bij te sterke wind kan worden ingenomen; d.w.z. opgerold en met touwen vastgezet, zodat de wind er minder vat op kan hebben. |
| |
XL.C.1
motto |
2 Timotheus 2:26, ‘En zij wederom ontwaken mochten uit de strik des duivels waaronder zij gevangen waren tot zijn wil.’ |
|
ontgaende: losgekomen, bevrijd |
1 |
netten: webben |
4 |
raegh: web |
|
geen vat en heeft: kan beschadigen. In de tekst staat de meervoudsvorm ‘geen vatten heeft’, maar dat zal een zetfout zijn. |
6 |
Al ... netten: Bij Ripa wordt de ‘Eeuwige gelukzaligheid’ naakt voorgesteld omdat ze geen ‘broose aerdsche goederen’ nodig heeft (1644, 150a). Zie voor het beeld van de mens die in het web van de wereldse begeerlijkheden verstrikt raakt, ook Ripa 1644, 288b; embleem xxiv.c.1, r. 8; wnt xxiv, 2018, 4, b; en wnt xxv, 1387-1390, iii, 12. Vgl. eveneens E. de Jongh, ‘Vermommingen van Vrouw Wereld in de 17de eeuw.’ In: Album amicorum J.G. van Gelder. 's-Gravenhage 1973, 198-206. |
7 |
acht ... waen: sla geen acht op, hecht geen betekenis aan onzekere schijn, aan dingen die vluchtig zijn |
8 |
wichtigh graen: zware (volle) graankorrel, aren |
|
De ... graen: Mogelijke toespeling op Job 21:18, Psalm 1:4 of Psalm 35:5. |
| |
XL.C.2
Het verleent doorgang aan deugdzamen, maar aan slechten niet.
De wereldkring die de spin geweven heeft, lijkt op de onze
en bevat heel veel van het menselijk bestaan.
Hier hangen de nachtelijke mug en de vieze vlieg,
beide zijn tot spot aan hun poten in de boeien geweven.
5[regelnummer]
De horzel, voortgekomen uit een fel paard, zich bewust van zijn overgeërfde dapperheid, Ga naar eind15
maakt door er in te vliegen het zwakke weefsel kapot.
Sla de weg in naar de hemel, u die een hemelse oorsprong heeft,
dit web houdt alleen maar onbeduidende wezens vast.
| |
XL.C.3
[Moet zijn:] Spreuken 5:22, Hij [= de goddeloze] zal vast blijven zitten in de strikken van zijn zonden.
De wereld en haar netten binden hier de strijd met ons aan. Men moet opklimmen naar de hemel zonder zich bezig te houden met aardse zaken. Weg wereldse valstrikken: nooit greep uw zwakke net vol kwaadwillendheid een godvruchtige geest.Ga naar eind16
| |
XL.C.4
Augustinus, Homiliae, 3.Ga naar eind17
De duivel zou tegen ons niet de overhand krijgen, als wij hem niet door onze fouten kracht verleenden en als we hem niet door onze zonde de ruimte gaven om ons te overheersen. Geef daarom de duivel geen ruimte.
| |
| |
| |
XL.C.5
Het verleent doorgang aan deugdzamen, maar aan slechten niet.
De teksten van het goddelijk Woord verkondigen duidelijk dat het leven van de christenmens een doortocht is en hijzelf voortdurend onderweg lijkt. ‘Want wij hebben hier geen blijvende plaats maar wij verwachten een andere’, zegt de apostel.Ga naar eind18 Het geeft dus blijk van moed te reizen, van lafheid ergens anders te blijven. De geest van een christen is blij met beweging en drukt ook hierin verwantschap met de hemel uit. De overlevering wil dat in delen van Scythië bepaalde mensen nooit een huis neerzetten, maar zichzelf en hun bezittingen herhaaldelijk op een kar verplaatsen.Ga naar eind19 Dit past ook de ware christen: deze ton van ons moet, zoals Diogenes deed, herhaaldelijk voortgerold worden en mag maar zelden neergezet, nooit en nergens vastgezet worden.Ga naar eind20 Stelt u zich eens voor dat iemand uit een ver land terwijl hij zich naar zijn vaderland haast, in een aardige en fraaie herberg terecht komt, waar men hem welwillend behandelt en voortreffelijk onthaalt; als we zouden zien dat hij daar blijft, als ware het bij de rotsen van de Sirenen,Ga naar eind21 zullen we hem dan niet met recht dom en dwaas noemen? Precies. Immers: een vluchtende man, zo gaat het spreekwoord, wacht niet op het spelen van de lier.Ga naar eind22 Hetzelfde oordeel moeten we over onszelf hebben. Noch de wereld: de waard met zijn verlokkingen en verleidingen; noch het lichaam: de waardin, mogen ons verhinderen met zeilen en paardenGa naar eind23 naar dat ware en hemelse vaderland te snellen. Wees ons genadig,
hoogste God.
| |
XL.C.6
3-4 |
Wy ... Apostel: Nl. Paulus, zie noot 18. |
4 |
dapperheydt: vastberadenheid |
5 |
staegh: aanhoudend |
|
aen te treden: door te lopen |
|
leuteren: talmen, dralen |
6 |
in dat: op dat punt, daarin |
7-8 |
in scythia: in de streek nabij de Scythische zee, zie noot 19 |
11 |
sijn vat: ‘Vat’ kan verschillende betekenissen hebben, zoals huisraad (vgl. de opmerking over de Scythen), verblijfplaats en ton (in verband met Diogenes). Cats doelt op het laatste. |
|
Diogenes: Zie noot 20. |
12 |
tobbelen: rollen |
|
te vesten: een vaste plaats laten innemen, zich ergens vestigen |
15 |
ghetoeft: onthaald |
17 |
lunderende: (uit laksheid) rondhangen |
18 |
lieght ... bolt: De uitdrukking ‘Het schort (scheelt enz.) hem daar men de ossen bolt’ wil zeggen: hij is niet goed bij zijn hoofd. Bollen (ook wel dollen of kollen genoemd) betekent: slaan van een kop van een rund met een mookhamer (wnt iii, i, 308, iii; Harrebomée, ii, 154); voor liegen in de betekenis ‘haperen, schorten’: wnt viii, ii, 5. |
| |
Commentaar
Om insecten te vangen maken spinnen webben. Dat doen ze met de spinklieren in hun achterlijf. In de klieren worden eiwitten vervaardigd die bij het naar buiten komen verharden tot draden. Over het wel en wee van de spinnen en hun webben is onder meer geschreven door Aristoteles, De historia animalium, v, xxvii (555 a-b); Aelianus, De natura animalium, vi, 57; Plutarchus, Moralia (‘De
| |
| |
sollertia animalium’), 966 f-967 a; en door Plinius, Naturalis historia, ix, xxviii (79-85); alle bronnen waarmee Cats vertrouwd was. Over het algemeen hebben deze klassieke auteurs veel bewondering voor het dier.Ga naar eind24
Waarschijnlijk heeft Cats in dit embleem een kruisspin op het oog: ‘De Eerste Classe der Landspinnen bestaat [...] in zulke Spinnen, welken een perpendiculair of loodrecht spinzel maaken, dat bykans radvormig is, en dus in de vrye lucht hangt; door welks behulp zy haaren roof weeten te vangen; en hier onder behooren de zogenaamde kruisspinnen’, aldus Rösel van Rosenhof. Thans spreekt men over wielwebben.Ga naar eind25 Cats benoemt in zijn bijschriften enkele van de voorgestelde insecten: de bij (a.1), de mug en de horzel (b.1), evenals de vlieg en de wesp (c.1).Ga naar eind26
In het amoureuze gedeelte acht Cats het spinneweb, waarin de kleine insecten gevangen worden en de grotere doorheen dringen, van toepassing op de kracht die nodig is om niet verstrikt te raken in het spel der liefde. Als je niet in staat bent in de vrijerij handig en daadkrachtig op te treden, zul je ten prooi vallen aan Venus. Daarom is het het best en verstandigst er of niet aan te beginnen, of je er moedig doorheen te slaan.Ga naar eind27 De vergelijking tussen de liefde en het web komt in de Nederlandse dichtkunst al eerder voor, zoals blijkt uit de slotregel van een van de sonnetten in Justus de Harduwijns De weerliicke liefden tot Roosemond uit 1613, waar de minnaar verzucht:
De vang'nis die my praempt [= benauwt] is eene spinne-webbe.Ga naar eind28
Vervolgens ligt het perspectief bij de spin. Die denkt van haar problemen af te zijn wanneer zij een zo groot mogelijk web spint (in haar honger wil zij zoveel mogelijk vangen), maar zij moet constateren dat zo'n wijdgespannen web aan flarden gevlogen en geraagd wordt. Zo bereikt zij het tegenovergestelde van wat zij beoogt. De les moet zijn dat wie teveel verlangt en daartoe zijn zaken te groots opzet, makkelijk getroffen wordt en uiteindelijk niets overhoudt.Ga naar eind29 Cats citeert daarbij onder meer Seneca die aangeeft dat bescheidenheid het langst duurt en mateloosheid ruïneert.
In de derde uitleg wordt de mens, verstrikt in het web van de wereldse begeerlijkheden, voorgehouden welke nietswaardigheden in dat rag blijven hangen. De waardige ziel laat zich niet in met ijdele en vluchtige zaken, maar begeeft zich op de hemelse weg en houdt zich verre van alle broosheid. De vergelijkingen met het volle graan en de horzel moedigen de mens aan om niet verstrikt te raken in aardse zaken en zich standvastig, vermetel en deugdzaam op te stellen. Volgens Jesaja 59:5 zijn het de goddelozen die spinnewebben weven en ‘hun webben deugen niet tot klederen.’Ga naar eind30
Verschillende voorgangers hadden reeds het spinneweb tot embleem verwerkt. Het verschil is dat zij bijna allemaal een parallel trekken met de staat en de wet, gekoppeld aan de maatschappelijke verhouding tussen zwakken en machtigen, en tussen rijken en armen. Visueel zijn er overeenkomsten met het embleem van Cats, die zich op één van deze voorbeelden kan hebben gebaseerd; inhoudelijk nauwelijks.
In het Theatre des bons engins (1539) van Guillaume de la Perrière is afgebeeld hoe kleine vliegen in een web gevangen worden, terwijl grote er doorheen breken. Hij vergelijkt de voorstelling met machtigen die de wet doorbreken (afb. 40.1). In de Nederlandse bewerking van Frans Fraet uit 1556:
| |
| |
De spinnecoppe, heeft schoone, en proper inventie
Dat si duer haer intentie, vangt de vlieghen
Maer si is onsterck, sonder excellentie
Om die groote horselen te bedrieghen
Die souden haer net schueren sonder lieghen
Sgelijcx de wet heeft meest macht over arme leden
Die rijcke moghen die boosheyt wel wieghen
Den wint is selden inder armer seyl met vreden
Men siet dat de slechte meest wort bestreden
Tis goet te mercken in elcx opset
Armoede wort ghehaet, die rijcke ghebeden
In de bundel Le premier livre des emblemes (1550) van Guillaume Gueroult wordt, in woord en beeld, dezelfde thematiek aangesneden (afb. 40.2). Het bijschrift luidt:
Les riches s'exemptent des loix,
Petrus Costalius beeldt in zijn verzameling Pegma eveneens een spinneweb af: de pictura gaat direct terug op de prent in het Theatre van De la Perrière. Het web hangt ook hier aan een plafond boven een, inmiddels iets verschoven, dekenkist. ‘In corruptos iudices’ staat er boven en Costalius verbindt de voorstelling aan de omkoopbaarheid van rechters (afb. 40.3).Ga naar eind33 In de commentaar brengt hij de uitspraak in verband met de reactie van de Scyth Anacharsis (één van de zeven wijze mannen uit de oudheid) tegenover de staatsman Solon. Anacharsis lacht hem uit omdat Solon denkt de onrechtvaardigheid en hebzucht van de burgers te controleren door middel van geschreven wetten. Die zijn immers ‘als spinnewebben. Zij houden de zwakken en teren gevangen in hun draden, maar worden aan flarden getrokken door de rijken en sterken.’Ga naar eind34 Diogenes Laertius draait het in De vitis philosophorum om, en zegt dat de uitspraak van Solon is: ‘Het woord is de spiegel van de daden: een koning is degene die het sterkst in macht is; wetten lijken op spinnewebben die als er iets lichts en zwaks tegen aan valt, blijven bestaan, maar bezwijken als het iets zwaarders is.’Ga naar eind35
Aan het eind van de zestiende eeuw geeft Joachim Camerarius in zijn Symbolorum et emblematum volatilibus et insectis - onder het motto ‘Violentior exit’ (De sterkere kan er doorkomen) - eenzelfde betekenis aan een prent waarop wespen vrij rondvliegen, maar muggen in een spinneweb verstrikt raken (afb. 40.4);Ga naar eind36 en in een opschrift van Theodor de Bry vinden we een echo terug van ditzelfde motto. Aan een verfijnd uitgevoerde prent van een spinneweb in Emblemata nobilitati et vulgo scitu digna verbond De Bry namelijk het opschrift ‘Musca retenta perit crabro violentior exit’ (afb. 40.5). Eén van de bijbehorende gedichten, ‘Das Spinnwep’, luidt:
Das Wep das eine Spinn auffricht,
Ein Wespe mit gewalt zubricht,
Die kleine Mucken bleiben kleben,
Und müssen lassen drin ir Leben.
Also gehet es auch zu für Recht,
| |
| |
Denn welcher jetzt fromb ist und schlecht,
Derselbig muß bezahlen das Gloch,
Aan het eind van de reeks staat Christoph Maurer die in xl emblemata miscella nova ... (‘Weltliche Gesetz. Leges politicae’) een spinneweb laat omringen door Naastenliefde, Rechtvaardigheid, Nijd en Hebzucht: ‘Charitas’, ‘Iustitia’, ‘Invidia’ en ‘Avaritia’ (afb. 40.6).Ga naar eind38
Cats' godsdienstige toepassing, ten slotte, sluit aan bij het embleem ‘Funiculi vanitatum’ (Valstrikken van ijdelheid) van Juan de Boria dat voorkomt in diens Emblemas morales. De Spanjaard, die in de pictura alleen een kaal spinneweb weergeeft, stelt dat de mens zelf zijn vergankelijke en volstrekt onbruikbare webben weeft.Ga naar eind39
In de afdeling ‘Invallende gedachten’, opgenomen in Alle de wercken uit 1655, brengt Cats in één van zijn zinnebeeldige invallen en meditaties onder de titel ‘Op het gesichte van een spinnekop’, het spinneweb nogmaals ter sprake. Drie heren bezien nu, met wijzende gebaren, het ijverige maar nutteloze werk van de spin (afb. 40.7):
Het kleynste muschje vliegt'er deur,
En bie, of horsel, isse sterck,
Ontstelt oock licht het gantsche werck.
Dies vangt dit net maer kleyn gespuys,
Maer niet dat nut is voor het huys.
Het tafereel geeft de dichter stof tot bespiegeling en wederom leidt dit tot het inzicht dat al het ijdele streven van de mens in dit ondermaanse ‘raag’ is, dat het uiteindelijk niets om het lijf heeft. Daarmee sluit hij aan bij Ripa, die het spinneweb had aangewend om ‘Vergeefsche of ydele wercken’ mee uit te drukken.Ga naar eind40
Picturaal duidelijk geïnspireerd op de onderhavige embleemprent van Cats zijn de twee spinemblemen die door Zacharias Heyns werden opgenomen in Emblemata moralia. Les emblemes morales. De sinne-beelden, streckende tot leere der zedicheyt uit 1625. De gravures zijn van Jan Swelinck, en Pieter van Waesberge gaf de bundel uit.Ga naar eind41
| |
Bewerking en navolging
Amoris divini et humani antipathia 1629, i, xxxv. |
Van Vreeswyk 1675-2, 4. |
Den Elger 1703, 331 (‘Het droevigste in de liefde is zyn oogwit niet te beschieten’). |
Moral emblems 1862, 131. |
| |
Literatuur
Emblemata 1967, 941-942. |
De Jongh 1967, 24-26 en afb. 12-14; gekoppeld aan het schilderij Deftige vrijage van Willem Buytewech (Amsterdam, Rijksmuseum). |
Tot lering en vermaak 1976, 41-43 en 65-67, cat. nr. 10. |
Van Es 1977, 36-39. |
|
-
eind1
-
Adagia, i, ii, 76. Opera omnia. Ed. Clericus 1703, ii, 100. Erasmus zegt zich te baseren op Plutarchus en Horatius. Vgl. Suringar 1873, 296-298, nr. clxii; en Harrebomée, ii, 285: ‘Die het spel niet verstaat, moet niet spelen’, en: ‘Die in het spel komt, moet spelen’. Verder Van de Venne in zijn Belacchende werelt: ‘Wie niet en kan // Die blijfter van’. Ed. Van Vaeck 1994, 116 en 400. Dezelfde gedachte werd door Vaenius tot embleem verwerkt: Hij die de speelse streken van Cupido vreest, moet bij hem uit de buurt blijven: ‘Met Liefde niet en speelt, wilt ghy syn iock niet draghen’. In: Amorum emblemata 1608, 86. Vgl. bovendien embleem xxiv.
-
eind2
- Op het eiland Cythera, aan de zuidoostkust van Laconië, was de tempel van Aphrodite. Venus wordt daarom vaak Cytherea genoemd.
-
eind3
- De larven van de horzel en de wesp leven parasitair in zoogdieren, zoals o.m. ook Plinius vermeldt: ‘sicut equorum vespas atque crabrones.’ Zie: Naturalis historia, xi, xxiii (70). Vgl. verder c.2, r. 5.
-
eind4
- Le Robert, Dictionnaire de proverbes et dictions. Paris 1986, 327, nr. 142 haalt in de afdeling Spaanse spreekwoorden de volgende aan: ‘A la chasse et en amour, on commence quand on veut et on finit quand on peut’.
-
eind5
- Cats heeft nunquam tentes, Ovidius ‘non temptaris’. Vgl. de vertaling van Kat 1993, 29; evenals Ars amatoria, ii, 233-234 waar Ovidius stelt dat de liefde een soort krijgsdienst is, waarin geen plaats is voor slappelingen.
-
eind6
- Ed. Villey 1978, ii, 884. Vgl. Thorpe 1949, 423. Bij Montaigne maakt deze regel deel uit van een langere zin waardoor de betekenis pas echt duidelijk wordt. Het betreft het verhaal van Aristippus, die een bezoek heeft gebracht aan een bordeel. In de vertaling van De Graaff 1993, 1042: ‘Want, zoals Aristippus volgens het verhaal tegen enkele jonge mannen zei, die een kleur kregen toen ze hem bij een prostituée binnen zagen gaan: “Het is geen fout hier naar binnen te gaan, maar wel om er niet meer vandaan te komen”.’ Op deze snedige uitspraak volgt een oproep tot matigheid en kuisheid.
Huygens richtte dezelfde uitspraak in een van zijn sneldichten tot een zekere Frits, en bewerkte later de pointe nogmaals. Hij had de opmerking ontleend aan Erasmus, die zich weer baseerde op Diogenes Laertius, De vitis philosophorum, ii, 69: ‘Niet het binnengaan is moeilijk, maar het weer naar buiten kunnen gaan’. Zie hierover: Ter Meer 1991, 80.
-
eind7
- Vgl. voor maiora patent: B.4.a, r. 2.
-
eind8
- De woorden armamenta pandere ontleent Cats waarschijnlijk aan het citaat onder b.4.b. Vgl. voor armamenta ook de laatste regel van b.5.
-
eind9
- Meurier 1617, 165; Proverbia I, 248 (‘mal’ in plaats van peu); Le Roux 1859, II, 408. Cats kan het motto ontleend hebben aan Vaenius, die het had opgenomen in zijn Amorum emblemata 1608, 24. Vgl. ook het Nederlandse gezegde: ‘Wie veel begeert, veel ontbeert’. In Spiegel 1632, I, 51, nr. XVII, evenals Spiegel 1632 (einde deel 2, aparte nummering), 14 (= ADW 1712, I, 503 en 604), met als vertaling:
-
eind10
- Ook onder xliv.b.4.a citeert Cats uit deze koor-passage.
-
eind11
- Vgl. de vertaling van Verhoeven 1983, 251 en 243. Cats, die hier twee tekstplaatsen ineenvlecht, heeft niet ‘irruat’, maar ingruant necesse est.
-
eind12
-
Apologia, xix. Ed. Helm 1972, 22-23.
-
eind13
-
Epistulae morales, xxxix, 4. Cats citeert Seneca hier erg ruim en voegt aan het citaat enkele woorden toe: tweemaal quippe (immers), tweemaal sic (zo) en de appels (pomorum) aan de takken; verder zijn er enkele kleine wijzigingen aangebracht zoals animis humanis voor ‘animis’ en vertuntur voor ‘utuntur’: ‘Magni animi est magna contemnere ac mediocria malle quam nimia. Illa enim utilia vitaliaque sunt; at haec eo, quod superfluunt, nocent. Sic segetem nimia sternit ubertas, sic rami nimio onere franguntur, sic ad maturitatem non pervenit nimia fecunditas. Idem animis quoque evenit, quos inmoderata felicitas rumpit, qua non tantum in aliorum iniuriam, sed etiam in suam utuntur.’ Vgl. de vertaling van Verhoeven 1980, 104-105.
-
eind14
- Deze passage is voor het belangrijkste deel ontleend aan Plutarchus, Moralia (‘De Alexandri magni fortuna aut virtute’), 337 c, maar wel zoals die is opgenomen door Erasmus in zijn Parabolae. ‘Quemadmodum imperiti artifices, cum statuis magnas subdunt bases, magis conspicuam reddunt illarum exiguitatem, ita fortuna, si pusillo animo munus amplum addat, indicat et arguit magis animi humilitatem’ (Onervaren handwerksmannen die kleine beeldjes op grote sokkels plaatsen, leggen daardoor nog meer nadruk op hun kleine omvang; op dezelfde manier maakt de fortuin extra duidelijk, wanneer ze iemand met een zwak karakter grote rijkdommen verleent, hoe kleingeestig zo iemand is). Ed. Margolin 1975, 106, r. 145-147; ed. Mynors 1978, 140, r. 23-26.
-
eind15
- Vgl. a.2, r. 5 en de annotatie aldaar.
-
eind16
- Een grammaticaal bijzondere constructie, met voorop een lijdend voorwerp, gevolgd door een bijvoeglijke bepaling in mannelijke vorm (‘plein’) bij een vrouwelijk woord (‘rets’).
-
eind17
- Cats heeft dit citaat ongetwijfeld ontleend aan Langius (344 B) waar het, met enkele varianten, voortkomt (i.p.v. nisi, ‘ei’ en voor & locum ei dominando nobis, ‘& locum ei introeundi & dominandi nobis’). Langius geeft als verwijzing ‘Super Hom. 3’, waarmee hij mogelijk doelt op de Homiliae quinquaginta. In de derde homilie, ‘Epistula ad Probam’ is deze aanhaling echter niet teruggevonden. Vgl. Opera omnia, V-2. Paris 1865, 2132 (PL XXXIX). Ook in De obedientia et humilitate sermo van Pseudo-Augustinus komt het citaat niet voor. Vgl. Opera omnia. Venezia 1550, IX, fol. 205v-206r. Wel wordt in deze preek verwezen naar 1 Timotheus 3, handelend over de plichten van opzieners en diakenen. In 5-6 staat onder meer: ‘Geen nieuweling, opdat hij niet opgeblazen worde, en in het oordeel des duivels valle. En hij moet ook een goed getuigenis hebben van hem, die buiten zijn, opdat hij niet valle in smaadheid, en in de strik des duivels.’
-
eind18
- Cats doelt hier op de woorden van Paulus in Hebreeën 13:14, ‘Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken een toekomende.’ Vgl. in dit verband ook Filippensen 3:20, ‘Onze wandel is in de hemelen.’
-
eind19
- Zie voor het nomadenleven van de Scythen, ook wel Hunnen genoemd, o.a. Strabo, Geographia, 11, 2, 1 en 11, 6, 2. Alciato wijdde er een embleem aan, met als motto ‘Omnia mea mecum porto’ (vgl. Cats' embleem xv) en als pictura een Hun aan de oever van de zee. Het onderschrift gaat in op het primitieve bestaan van het volk (Emblematum liber, nr. xxxvii). Vgl. Emblemata 1967, 1190-1191.
-
eind20
- Diogenes, de cynische wijsgeer uit Sinope, versmaadde alle gemakken en leefde in een gemakkelijk te verplaatsen ton, zoals o.m. te lezen is in Gesta romanorum, 183, germ. 15 (‘quod dolium habuit pro domo’) en Diogenes Laertius, De vitis philosophorum, vi, 23: ‘Hij had iemand geschreven om een onderdak voor hem te zoeken, en
toen die man traag in het antwoorden bleek, nam hij een ton in het Metroön tot onderdak, zoals hij zelf in zijn brieven meedeelt.’ Vert. Ferwerda en Eykman 1989, 186. Diogenes' woonplaats is emblematisch verwerkt door o.a. Vaenius in Quinti Horatii Flacci emblemata 1607, 108-109 (en 150-151) en door Vondel in zijn Gulden winckel, 40, nr. xxxvi. Vgl. ook Emblemata 1967, 1161-1162.
-
eind21
- Homerus schrijft hoe de Sirenen, die zich ophielden op een rotsachtig eiland, door hun gezang de voorbijgangers zo betoverden, dat ze het eiland naderden en schipbreuk leden (Odyssee, xii, 39 ev.). Vgl. ook de bronnen en hun emblematische verwerking, vermeld in Emblemata 1967, 1698.
-
eind22
- Zie voor deze uitdrukking: Walther, 5, 758, nr. 33531 h.
-
eind23
- Bedoeld is: met volle zeilen en snelle paarden. Vgl. Jesaja 30:16, ‘Op snelle paarden zullen zij rijden’, evenals de symboliek van het paard in Openbaring. Mogelijk een toespeling op de uitdrukking ‘velis remisque’, o.a. bij Cicero, Tusculanae disputationes, iii, xi, 25.
-
eind24
- Vgl. S. Owen Dickerman, ‘Some stock illustrations of animal intelligence in Greek psychology.’ In: Transactions and proceedings of the American philological association 42 (1911), 123-130, i.h.b. 124. Met verwijzingen naar Philo, De animalibus en Cicero, De natura deorum.
-
eind25
- Rösel van Rosenhof, iv, 192-193. Zie over families en soorten van de spin, evenals over de werkwijze van de webspinnen (Araneae), waartoe ongeveer de helft van alle spinnen behoort: E. Kullmann en H. Stern, Leven aan een zijden draad. De fascinerende wereld van de spinnen. Baarn 1975, i.h.b. 44-64 en 270-284; Brehms neue Tierenzyklopädie. Wirbellose 2. Freiburg im Breisgau 1983, xii, 49-66, i.h.b. 52-55, en voor de kruisspin: afb. 58; D. Jones, Spinnen. Beschrijving van 350 soorten spinnen en hooiwagens in kleur. Baarn 1983.
-
eind26
- Het is moeilijk de insecten in het web nauwkeurig te benoemen omdat Van de Venne, zoals ook in vele andere gevallen, zeker niet ‘naar de natuur’ heeft gewerkt. De spin, evenals zijn houding, zijn goed getekend, maar een kruisspin ziet er in het echt beslist anders uit. Ook heeft de vlieg veel te lange sprieten. Wat hieronder volgt is dan ook slechts een poging te reconstrueren hoe Cats (en Van de Venne) de verdeling over het web bedoeld kunnen hebben.
Mogelijk zijn de twee bovenste insecten én het dier helemaal onderaan, bijen; de tweede van rechtsboven en het beestje rechtsonder, wespen; het insect boven de wesp rechtsonder, een vlieg; daar weer boven, rechts, een mug. Blijven over de drie insecten links van de spin. De bovenste daarvan wijkt het meest af, wellicht is hiermee de horzel bedoeld. De twee daaronder, ten slotte, zouden nog een wesp en een vlieg of mug kunnen zijn. Het beestje rechtsonder, met de uitgestrekte vleugels zou ook een aas-kever kunnen zijn, vaak aangezien voor een wesp of hommel (vgl. Rösel van Rosenhof, iv, 8, afb. 1, fig. 3). Een overzicht van de orde der vliesvleugeligen, waaronder de wespen en bijen, en die der tweevleugeligen, waaronder muggen, vliegen en horzels geeft A. Sandhall, Insekten en andere kleine dieren. Wageningen 1975, 170-175. Met dank aan W. Hogenes te Amsterdam.
-
eind27
- Ik ken geen voorbeelden waarbij Venus zelf bezig is met het uitzetten van netten. Wel is er in Cats' Maechden-plicht een embleem waar Venus' zoon Cupido, verstopt achter een boom, een vogel in een net probeert te vangen, op te vatten als zinnebeeld voor het initiatief dat van de jongen moet uitgaan; later wordt dit embleem omgewerkt tot waarschuwing voor nachtelijke onvoorzichtigheid. Ed. Middelburg 1618, 24-25, nr. xii (‘Non nisi mota capit’). Vgl.: adw 1712, i, 119; en Emblemata 1967, 752. In de index van Iconclass (1446) neemt de categorie ‘lover(s) caught under a fowler's net by Venus (and Cupid)’ wel op, maar geeft verder geen enkele verwijzing. Figuurlijk wordt een spin niet speciaal toegepast op Venus, wel op een kwaadaardige vrouw (wnt xiv, 2824, 2). Vgl. ook Ripa 1644, 422a-423b en het citaat uit Biedermann in noot 30.
-
eind28
- Ed. Dambre 1978, 125, nr. xxxvii, r. 14.
-
eind29
- Maurice Scève heeft in Délie (1564) een embleem opgenomen over een spin, die sterft in de door haarzelf gespannen strikken. Ed. Charpentier 1984, 280, nr. cdxi. In zijn embleem ‘Groote visschen scheuren 't net’, haalt Cats nog eens het gezegde: ‘Byen en horsels breken het spinneweb’ aan. Zie: Spiegel 1632, ii, 60-61, nr. xv (= adw 1712, i, 586).
-
eind30
- Over de spin zegt H. Biedermann, Knaurs Lexikon der Symbole. München 1989, 415-416: ‘In den Mythen vieler Völker ein Symboltier mit negativer Sinndeutung, gelegentlich ein listiger “Trickster”-Wesen [...]. Im Vordergrund steht allgemein ein Gefühl der Distanz gegenüber einem Wesen, das ein Netz zu spinnen imstande ist.’ Vgl. voor het spinneweb als strik der zonde bovendien De schoole der wereld, geopent in cxl vliegende bedenkingen op veelerhande voorvallende gezichten en zaecken van F[rans] v[an] H[oogstraten], een bewerking van Joseph Halls Occasional meditations (London 1630, 1633 (uitgebreid tot 140 meditaties) en 1635 (een Latijnse versie)). Tweede druk. Ed. Amsterdam 1725, 32-34, nr. xv.
-
eind31
- Ed. Paris 1539, nr. lxix. De Nederlandse uitgave, onder de titel Tpalays der gheleerder ingienen, verscheen voor het eerst te Antwerpen in 1554. Vgl. Emblemata 1967, 938-943. Dezelfde duiding ook bij Langlois 1584, 68r.
-
eind32
- Ed. Lyon 1550, 27, nr. 9.
-
eind33
- Ed. Lyon 1555, 43. Zie de Franse bewerking Le Pegme. Lyon 1560, 66-70, i.h.b. 69. Florentius Schoonhovius maakte een navolging van dit embleem van Costalius in Emblemata partim moralia partim etiam civilia. Gouda 1618, 201, nr. lxviii (‘In corruptos iudices’).
-
eind34
- De anekdote wordt aangehaald door Plutarchus in Vitae (‘Solon’), v (81): ‘[...] ἃ μηδὲν τω̑ν ἀραχνίων διαϕέρειν, ἀλλ᾿ ὡς ἐκει̑να τοὺς μὲν ἀσϑενει̑ς καὶ λεπτοὺς
τω̑ν ἁλισκομένων καϑέξειν, ὑπὸ δὲ τω̑ν δυνατω̑ν καὶ πλουσίων διαρραγήσεσϑαι᾽, en door Valerius Maximus in Facta et dicta memorabilia (‘Sapienter dicta aut facta’), vii, 2, 14. Ed. Kempf 1854, 548.
-
eind35
- Boek i, 58. Vert. Ferwerda en Eykman 1989, 28. Ook opgenomen in Erasmus, Apophthegmata, vii (‘Solon Salaminius’), v. Opera omnia. Ed. Clericus 1703, iv, 324 a: ‘Leges aranearum telis esse similes.’ Vgl. ook de Nederlandse uitgave van Claude Paradin, Devises héroïques onder de titel Princeliicke deviisen. Ed. Leiden 1615, 186-187, nr. lxxx; in de oorspronkelijke ed. Lyon 1557, 121.
-
eind36
- Ed. Nürnberg 1596, nr. xcix:
Innodat culicem, sed vespae pervia tela est;
Sic rumpit leges vis, quibus haeret inops.
Het web kapselt muggen in, maar laat wespen door;
Zo worden wetten waar de arme in verstrikt raakt, door geweld gebroken.
De afbeelding komt uit de ed. Frankfurt 1654.
-
eind37
- Ed. Frankfurt am Main 1593, 30, nr. xix.
-
eind38
- Weltliche Gesetz
Man hat wol vil der güten Gsetz,
Macht doch oft drauß ein Spinnen Netz,
Das grosser fliegen keine Nöt,
Der kleinen Mücklin vil ertödt,
Verbunst und Geitz richt sömlichs an,
Daß d' Crachtigkeit wirt gsetzt hindan.
Ed. Zürich 1622, nr. xxxx. Vgl. verder het embleem van een spin in een web tussen twee bomen, onder de motto's ‘Del artificioso’ en ‘De viscere promo’ in: Juan Francisco de Villava, Empresas espirituales y morales. Baeça 1613, ii, 71.
-
eind39
- Ed. Prag 1581, 64, nr. 63. Vgl. ook Emblemata 1967, 940. Charbonneau 1940, 917 zegt: ‘Dans la spiritualité chrétienne, la toile de l'araignée elle-même représente d'abord les “oeuvres vaines”’, en hij spreekt over ‘l'image de la fragilité humaine.’
-
eind40
- Zie: ‘Invallende gedachten’, 25, nr. xxxvi (= adw 1712, ii, 409-410). Ripa 1644, 598. Vgl. ook Arnold Houbraken, Stichtelyke zinnebeelden gepast op deugden en ondeugden, in 57 tafereelen. Amsterdam 1732, 197-200, nr. xlviii.
-
eind41
- Ed. Rotterdam 1625, 18v-20r en 30v-32r. Het eerste heeft als motto ‘Wel huys te houden dat bestaet, in arbeyt ende goeden raet’. Het betreft de vermelding bij Plinius dat onder de spinnen het mannetje voor de vangst zorgt en het vrouwtje het web repareert; het tweede embleem, onder het motto ‘Des menschen geest gestadigh in onrust, niet lyden kan des lichaems onlust’, bespreekt de kwestie dat wie lichamelijk geraakt is, ook geestelijk uit balans kan raken. Een mogelijk op embleem xl van Cats teruggaande passage in het gedicht Hercules (1658) van Georg Stiernhielm (1598-1672) wordt aangehaald door Van Wijk 1939, 96-97.
|